ECLI:NL:RBAMS:2015:9157

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
13/654296-13 (A); 13/659280-14 (B) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding woningoverval en doodslag in Amsterdam Zuidoost

Op 18 december 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de voorbereiding van een woningoverval en de doodslag op een man in Amsterdam Zuidoost. De verdachte, geboren in [geboorteplaats] en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd beschuldigd van meerdere feiten, waaronder het medeplegen van een gewapende overval en het doden van een slachtoffer op 7 september 2013. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen plannen had gemaakt voor een gewapende overval op een woning, waarbij hij wapens en andere voorwerpen voorhanden had. Tijdens de rechtszittingen zijn verschillende getuigen gehoord en is er bewijs verzameld, waaronder afgeluisterde telefoongesprekken en gegevens van de smartphone van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat het uitlezen van de smartphone onrechtmatig was, maar dat het bewijs dat op andere manieren was verkregen, voldoende was om de verdachte schuldig te verklaren. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar, zonder terbeschikkingstelling, en heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/654296-13 (A); 13/659280-14 (B) (Promis)
Datum uitspraak: 18 december 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in detentiecentrum [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 13 augustus en 29 oktober 2014, 21 januari, 2 april, 18 juni, 27 augustus, 12, 16, 20 en 23 november en 8 december 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie
mr. S.M. Hoogerheide en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. N.W.A. Dekens naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan de volgende feiten:
A1: Het medeplegen van voorbereiding van een diefstal met geweld en/of afpersing in vereniging in de periode van 12 tot en met 13 december 2013.
A2: Het op 13 december 2013 in Nederland verblijven terwijl hij wist, althans ernstige reden had te vermoeden dat hij tot ongewenst vreemdeling was verklaard .
A3: Het medeplegen van diefstal met geweld en/of afpersing van [naam 1] op 6 september 2013.
A4: Het medeplegen van poging doodslag/zware mishandeling van die [naam 1] op 6 september 2013.
A5: Het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving van die [naam 1] op 6 september 2013.
B1: Het medeplegen van moord op, dan wel doodslag van [slachtoffer] op 7 september 2013.
B2: Het medeplegen van het in de periode van 4 september 2013 tot en met 14 september 2013 voorhanden hebben en/of het in de periode van 14 september tot en met 18 september 2013 overdragen van een pistool en munitie.
B3: Het medeplegen van het voorhanden hebben van een geluidsdemper voor een vuurwapen in de periode van 4 september 2013 tot en met 14 september 2013.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie concludeert op grond van de door haar in haar op schrift gestelde requisitoir genoemde bewijsmiddelen dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aan de hand van haar pleitnota aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Uitlezen smartphone
Een deel van het bewijs tegen verdachte berust op gegevens die zijn verkregen door de smartphone van verdachte, HTC Sensation (hierna: de HTC), uit te lezen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte geen toestemming heeft gegeven voor het uitlezen van de HTC. Hij heeft slechts toestemming gegeven om het telefoonnummer van een vriendin in zijn telefoon op te zoeken, zodat zij benaderd kon worden om zijn medicatie en tensekastje langs te brengen.
Een smartphone geeft tegenwoordig bijna een volledig beeld van het dagelijks privéleven van een persoon. Zo ook in het geval van verdachte. Door de telefoon uit te lezen zonder de uitdrukkelijke toestemming van verdachte is er een inbreuk gemaakt op zijn recht op privacy zoals vastgelegd in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en artikel 2 van de Politiewet (hierna: Pw) bieden een onvoldoende specifieke wettelijke basis om deze inbreuk toe te staan. Het uitlezen van de HTC is daarom onrechtmatig. Een rechterlijke toets achteraf volstaat niet, nu dit bij deze vergaande inbreuk op het recht op privacy onvoldoende waarborgen biedt. Het bewijs dat middels het uitlezen van de HTC is verkregen dient daarom volgens de raadsvrouw te worden uitgesloten. Zij wijst hierbij op het arrest van Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 22 april 2015 (ECLI:GHARL:2015:2954).
De rechtbank overweegt als volgt.
Artikel 94, eerste lid, Sv bepaalt dat alle voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen, vatbaar zijn voor inbeslagneming. Voor de waarheidsvinding mag onderzoek worden gedaan aan en in inbeslaggenomen voorwerpen teneinde gegevens voor het strafrechtelijk onderzoek ter beschikking te krijgen. In computers opgeslagen gegevens zijn daarvan niet uitgezonderd (zie HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ3564). Er zijn geen aanknopingspunten om ten aanzien van (de inhoud van) een smartphone anders te oordelen.
Een dergelijk onderzoek vormt evenwel een inbreuk op het in artikel 8, eerste lid, van het EVRM gewaarborgde recht van verdachte op privacy. Een dergelijke inbreuk is ingevolge het tweede lid van artikel 8 van het EVRM alleen dan toegestaan indien deze berust op een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag en als aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is voldaan. Met andere woorden: de inbreuk moet wettelijk gelegitimeerd zijn, noodzakelijk zijn in verband met het daarmee beoogde doel en daarmee in een redelijke verhouding staan.
Anders dan het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in het door de raadsvrouw aangehaalde arrest, is de rechtbank van oordeel dat artikel 94 Sv, in het licht van de uitleg daarvan door de Hoge Raad, een voldoende duidelijke en voorzienbare wettelijke grondslag vormt voor de inbeslagname van en het daaropvolgende onderzoek in de smartphone van verdachte in de zin van artikel 8 EVRM. Aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is in dit geval eveneens voldaan. Het uitlezen van de telefoon heeft in dit geval plaatsgevonden in het kader van een onderzoek naar een buitengewoon ernstig feit, namelijk de voorbereiding van een gewapende overval door een groep mensen. Verdachte beriep zich bovendien – grotendeels – op zijn zwijgrecht, wat de mogelijkheden beperkte om op andere wijze zicht te krijgen op de betrokkenen bij de overval en op ieders rol. De rechtbank oordeelt dan ook dat de inbreuk op artikel 8 EVRM gerechtvaardigd was en dat niet in strijd is gehandeld met dit artikel. Het uitlezen van de HTC was dus rechtmatig. De rechtbank verwerpt het verweer.
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde (Putt-II)
De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat de voorwerpen die verdachte ten tijde van zijn aanhouding bij zich had (een bivakmuts, een kogelwerend vest, een patroonhouder en munitie en de plattegrond van een woning) en de auto waarin hij reed, niet bestemd waren tot het plegen van een misdrijf. Mocht al sprake zijn van een misdadig doel dan is dit misdadige doel bovendien onvoldoende concreet om tot een bewezenverklaring te komen.
De rechtbank verwerpt het verweer en oordeelt als volgt.
Tijdens het onderzoek Wakasa is de telefoon van verdachte afgeluisterd. Uit de telefoongesprekken die verdachte op 12 en 13 december 2013 voert blijkt het volgende.
Verdachte spreekt met diverse personen en vraagt of zij mee gaan feesten. Het feest zal plaats moeten vinden op 13 december 2013 in de avond, in een woning in Amsterdam-west waar 5 ton aan papieren zou liggen. Verdachte krijgt informatie en goede raad van ene [naam 2] .
Met [naam 2] bespreekt hij ook de verdeling van de winst en wordt er gesproken over het toepassen van geweld. Er mag wel geslagen worden, maar volgens [naam 2] moet ervoor worden gezorgd dat er niet zodanig veel geweld wordt gebruikt dat de ambulance moet komen, dan komen de ‘ooms, degenen die altijd op straat rijden met de lampjes op de auto’ – de politie, zo begrijpt de rechtbank – namelijk ook.
In de avond van 12 december 2013 laat verdachte telefonisch aan [naam 2] weten dat hij vier ‘brothers’ heeft om mee te nemen naar het feestje en vraagt of dat in orde is. Verdachte gaat het morgen bekijken en vraagt [naam 2] of hij denkt dat dat te laat zal zijn en dat het vandaag moet gebeuren. Het ding moet nog wel met zekerheid daar liggen zegt verdachte. [naam 2] denkt dat het onder normale omstandigheden wel daar zal zijn. Uit verschillende opgenomen gesprekken blijkt dat verdachte weet dat er camera’s in en aan het betreffende huis hangen. Daarom heeft hij een jammer nodig. Verdachte spreekt verder over het regelen van vuurwapens. Zo zegt hij (onder andere) tegen [naam 3] dat hij het ding nodig heeft en heeft hij het over een .38, een geluiddemper, ‘ding zodat je het niet kan horen’, een jammer, ‘doos wat het zicht verkloot’ en munitie, ‘babies’. Verdachte spreekt op 12 december 2013 met [naam 4] af dat verdachte hem op 13 december 2013 vroeg komt ophalen, omdat ze de shit kwijt zullen raken als het vandaag of morgen niet gebeurt. Zij spreken op 13 december 2013 om 16.32 en nogmaals om 16.53 uur af, dat zij elkaar straks zullen zien bij [naam 3] en haar moeder thuis. Uit het dossier blijkt dat dit het adres [adres] te Amsterdam betreft. [naam 4] bevestigt aan verdachte dat hij ‘alles’ heeft.
De hierboven kort samengevatte bewijsmiddelen laten de rechtbank redelijkerwijs geen andere conclusie dan dat verdachte voornemens was om op 13 december 2013 samen met anderen een gewapende overval te plegen in een woning te Amsterdam-west om daar geld weg te nemen, dan wel af te persen.
Op 13 december 2013 wordt verdachte onder observatie genomen en wordt gezien dat hij met de auto van zijn vriendin [naam 5] naar verschillende locaties rijdt. Omstreeks 18:00 uur die dag wordt verdachte samen met [naam 5] aangehouden bij de Piet Heintunnel, te Amsterdam. Dit is op ongeveer 5 minuten rijden van de Feike de Boerlaan, waar verdachte heeft afgesproken. [naam 5] heeft als getuige verklaard dat verdachte haar net voor de aanhouding had gezegd dat zij er bijna waren. Tijdens zijn insluitingsfouillering blijkt verdachte een kogelwerend vest te dragen en wordt in zijn spullen een plattegrond van een woning aangetroffen. Bij het doorzoeken van de auto van [naam 5] worden een bivakmuts, munitie en een patroonhouder aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat alle illegale spullen uit de auto hem toebehoren. Door het observatieteam wordt vervolgens gezien dat op 13 december 2013 om 20.15 uur medeverdachten [naam 4] en [naam 6] arriveren bij de woning aan de [adres] te Amsterdam. Zij worden krap een uur later aangehouden, nadat zij de woning weer hebben verlaten. [naam 6] blijkt een geladen vuurwapen en munitie bij zich te hebben.
De rechtbank is van oordeel dat de bij verdachten in beslaggenomen voorwerpen, te weten een bivakmuts, een kogelvrij vest, een vuurwapen, munitie, een patroonhouder, een plattegrond van een woning en een auto, gezamenlijk naar hun uiterlijke verschijningsvorm dienstig kunnen zijn voor het medeplegen van diefstal met geweld dan wel afpersing. Uit het voorhanden hebben van deze voorwerpen in samenhang bezien met het vooropgezette plan van verdachte om met een aantal ‘brothers’ een gewapende overval te plegen in een woning, leidt de rechtbank af dat verdachte de voorwerpen voorhanden heeft gehad met het voornemen om daarmee een diefstal met geweld, dan wel afpersing te plegen.
Dat verdachte vaker een kogelvrijvest draagt, zoals de raadsvrouw heeft aangevoerd, doet daar niet aan af, nu een kogelvrijvest bescherming kan bieden bij een gewapende overval. Ook het feit dat verdachte zelf ten tijde van de aanhouding (nog) niet over een vuurwapen beschikte maakt niet dat de munitie die hij bij zich had niet kennelijk bestemd was voor de gewapende overval. Verdachte was immers nog (net) niet aangekomen op de plek waar hij de anderen zou ontmoeten en zou, zo blijkt uit het door verdachte met [naam 4] op 13 december 2013 te 16.53 uur gevoerde gesprek, uiteindelijk samen met hen over 3 vuurwapens de beschikking hebben. De rechtbank merkt daarbij nog op dat verdachte geen enkel concreet alternatief scenario heeft gegeven dat de bovengenoemde bewijsmiddelen kan verklaren.
Ten aanzien van het in zaak A onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde (Putt – I )
Aangever [naam 1] heeft verklaard dat hij op 6 september 2013 in een auto is gestapt om met iemand te praten en dat de auto vervolgens is weggereden waarbij hij is bedreigd, geslagen en met een mes is verwond en van bezittingen is beroofd.
De rechtbank is met de raadsvrouw en de officier van justitie van oordeel dat het in zaak A onder 3 ten laste gelegde (diefstal dan wel afpersing) niet kan worden bewezen. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten dat [naam 1] goederen afhandig zijn gemaakt. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving (A onder 5) overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het incident het volgende af. Verdachte zat samen met medeverdachte [medeverdachte] in een auto toen zij [naam 1] riepen om bij hen in te stappen. Verdachte zat naast de bestuurder en [medeverdachte] zat achterin. [naam 1] stapte achterin de auto en ze zijn een klein stukje verder gereden, de hoek om, en daar stil gaan staan. Verdachte heeft vervolgens een demper op een vuurwapen gedraaid vlak voor het gezicht van [naam 1] en dit wapen aan hem getoond. Hierna heeft [medeverdachte] [naam 1] geslagen en hem met een mes in zijn gezicht gesneden. Daarna heeft [naam 1] zichzelf uit de auto laten vallen. Het hele incident duurde slechts enkele minuten.
De omstandigheden dat de deur van de auto niet op slot zat, [naam 1] maar enkele minuten in de auto zat, slechts korte afstand is gereden en hij bovendien zelf in de auto is gestapt en deze heeft verlaten, maken dat niet kan worden bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte] [naam 1] wederrechtelijk van zijn vrijheid heeft beroofd. Uit het dossier blijkt ook niet dat verdachten op een andere manier [naam 1] ervan hebben weerhouden uit de auto te stappen. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het in zaak A onder 5 ten laste gelegde.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank daarnaast van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en [medeverdachte] ten aanzien van het met een mes steken of snijden van [naam 1] (A onder 4) niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank neemt weliswaar als vaststaand aan dat verdachte een vuurwapen met demper aan [naam 1] heeft getoond, maar bedreiging is niet ten laste gelegd. Verdachte zal daarom eveneens worden vrijgesproken voor het in zaak A onder 4 ten laste gelegde.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde (Wakasa)
Op 7 september 2013, rond 22.22 uur, is de heer [slachtoffer] beschoten bij het betreden van een woning aan de [adres] in Amsterdam Zuidoost. Hij is aan zijn verwondingen overleden. Op 3 oktober 2013 is in het onderzoek in de zaak Olpe, waarbij medeverdachte [medeverdachte] is aangehouden, een pistool gevonden. Uit onderzoek blijkt dat het - kort weergegeven - zeer veel waarschijnlijker is dat de hulzen en kogels die zijn aangetroffen bij het slachtoffer [slachtoffer] afkomstig zijn uit het gevonden wapen dan uit een ander wapen. In de HTC van verdachte zijn foto’s aangetroffen van een daarop gelijkend wapen.
Foto’s in de HTC telefoon van het moordwapen
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het op 3 oktober 2013 aangetroffen wapen - waarmee het slachtoffer zou zijn doodgeschoten - niet het wapen is dat is afgebeeld in de telefoon van verdachte. Het aangetroffen wapen is geen uniek wapen, maar een getransformeerd wapen dat volgens deskundigen veel voorkomt in Europa en Nederland. Ook kan uit het fotovergelijkend onderzoek niet de conclusie worden getrokken dat de wapenfoto’s in de telefoon van verdachte afbeeldingen zijn van het moordwapen. Het onderzoek is bovendien niet gedaan door een wapendeskundige, waardoor het onvoldoende betrouwbaar is. Tot slot staat niet voldoende vast dat de opnamedata van de foto’s daadwerkelijk 4 en 6 september 2013 zijn, nu er van andere foto’s verschillende opnamedata in het dossier worden vermeld.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het volgende.
Het proces-verbaal vergelijkend foto onderzoek betreft een visuele beschouwing en vergelijking van foto’s. Dat het daarbij gaat om foto’s van een vuurwapen, maakt niet dat dit vergelijkend onderzoek is voorbehouden aan een wapendeskundige. In het desbetreffende onderzoek, waarvan de essentie is opgenomen als bewijsmiddel 69, komt de deskundige op inzichtelijke en overtuigende wijze tot de conclusie dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid op alle vier de foto’s uit de HTC die aan hem ter beschikking zijn gesteld het vuurwapen is afgebeeld dat op 3 oktober 2013 door de politie in beslag is genomen. De omstandigheid dat deze conclusie gestoeld is op de overeenkomsten in de karakteristieke vorm van beschadigingen en de overeenkomsten van het serienummer, maakt dat deze conclusie ook valide is ten aanzien van wapens waarvan er vele in omloop zijn.
Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van technische hulpmiddelen als zoomfunctie, contrastverbetering, kleurverbetering en knippen. Dit betekent dat een eigen tegenonderzoek uitgevoerd door de raadsvrouw op basis van foto’s in een kopiedossier waarbij zij bepaalde waarnemingen van de onderzoeker in twijfel trekt, omdat zij ze zelf niet (zo) ziet, slechts geringe waarde heeft. De inhoud van haar opmerkingen op dit onderdeel is in elk geval niet zodanig dat het de rechtbank aan het twijfelen heeft gebracht over de juistheid van de waarnemingen die de onderzoeker heeft genoteerd. De rechtbank volgt dan ook diens conclusies.
De foto’s die voor het bewijs worden gebruikt hebben metadata waarop te zien is wanneer de foto’s zijn gemaakt, namelijk op 4 en 6 september 2013. De raadsvrouw heeft aan de hand van foto’s uit het dossier laten zien dat in de telefoon bepaalde (andere) afbeeldingen meermalen zijn opgeslagen, met verschillende aanmaakdata. Dat leidt echter niet tot twijfel over de aanmaakdata van de genoemde foto’s van 4 en 6 september 2013. De door de raadsvrouw aangewezen gevallen betreffen zogenaamde ‘thumbnails’, waarbij afbeeldingen worden gecomprimeerd en opnieuw opgeslagen. Deze thumbnails krijgen dan een nieuwe aanmaakdatum. De genoemde foto’s zijn echter geen thumbnails.
Betrokkenheid verdachte
De rechtbank stelt vast dat verdachte één dag voor 7 september 2013 en een week daarna in het bezit was van het vuurwapen waarmee [slachtoffer] hoogstwaarschijnlijk is omgebracht. Dit blijkt uit het volgende. Verdachte vraagt op 4 september 2013 aan [medeverdachte] of hij zijn wapen kan lenen. [medeverdachte] vindt dit goed en ze spreken later die dag af. In de HTC telefoon van verdachte is een foto van verdachte met het wapen aangetroffen, gemaakt op 4 september 2013. In de HTC zijn voorts drie foto’s aangetroffen van het wapen met demper gemaakt op 6 september 2013 met als achtergrond eenzelfde rode broek als verdachte op 4 september aanhad. Op 6 september 2013 vindt het incident met [naam 1] plaats. [naam 1] zit dan samen met verdachte in de auto en ziet dat verdachte een demper op een vuurwapen draait. [naam 1] wordt later geconfronteerd met het pistool dat op 3 oktober 2013 is aangetroffen en herkent dat pistool als het wapen dat hij op 6 september 2013 bij verdachte heeft gezien. Op 11 september 2013 vraagt [medeverdachte] aan verdachte of hij zijn ding terug mag. Op 14 september 2013 staat verdachte nog met het wapen op de foto. Hierna heeft verdachte het wapen kennelijk weer teruggegeven aan [medeverdachte] , want [medeverdachte] gebruikt dit wapen bij de beroving van [naam 7] op 18 september 2013. Op grond van deze omstandigheden kan worden vastgesteld dat verdachte in ieder geval kort voor en enige tijd na het incident in het bezit was van het wapen waarmee [slachtoffer] is omgebracht. Het dossier bevat geen aanwijzing dat het wapen tussen 6 september en 14 september 2013 in handen van een ander is geweest dan verdachte.
De telefoon van het slachtoffer [slachtoffer] , een witte Samsung Galaxy S3, waarmee hij kort voor het incident nog telefoneerde, is niet teruggevonden. In de telefoon van verdachte is een foto van een witte Samsung Galaxy S3 telefoon aangetroffen, met als aanmaakdatum 9 september 2013. Dit betreft de enige foto van een telefoon in de telefoon van verdachte. De telefoon wordt op de foto vastgehouden door een hand met een zwarte handschoen. Uit de bestudering van de aangetroffen foto’s in de telefoon van verdachte valt op dat verdachte met handschoenen op de foto staat telkens als hij wapens vasthoudt of gezichtsvermomming draagt.
Het dossier bevat verder een groot aantal tapgesprekken waaruit kan worden afgeleid dat verdachte de avond van 7 september 2013 iets van plan was. Zo zegt hij onder andere dat er iets goeds te doen is en - achteraf - dat hij in een hit en run stemming was. Uit de taps en peilgegevens blijkt dat verdachte die avond met medeverdachte [medeverdachte] was en dat zij in Amsterdam Zuidoost waren. Uit een gesprek om 21:44 uur is op te maken dat zij op dat moment samen waren. Daarbij werd een paal aan de [plaats] aangestraald. De telefoon van verdachte straalt om 21:57 uur een paal aan aan de [plaats] , terwijl de telefoon van [medeverdachte] om 22:16 contact maakt met een paal aan de [plaats] , beide in de nabijheid van de plaats delict. Tussen 22:16 uur en 23:17 is er geen telefoonverkeer met de telefoon van [medeverdachte] , noch met die van Lee. Om 23:18 straalt de telefoon van [medeverdachte] een paal aan op de [adres] , op loopafstand van de plaats delict. Blijkens het gesprek is hij op dat moment met verdachte.
De rechtbank wijst in dit verband ook nog op een gesprek dat verdachte voerde na zijn aanhouding, waarin hij over politie/justitie zegt: “ze kunnen niet echt weten wie de persoon heeft gedood of ik dat ben of dat het mijn man (gabber) is die het gedaan heeft.” Dat gesprek wijst erop dat óf verdachte, óf zijn gabber, [medeverdachte] , [slachtoffer] heeft gedood.
Verdachte heeft over de bovengenoemde omstandigheden niet willen verklaren. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van omstandigheden die gelet op het bovenstaande zodanig redengevend zijn te achten voor het bewijs van hetgeen de verdachte wordt verweten, dat diens zwijgen wegens gebrek aan uitleg bij het bewijs wordt betrokken. Verdachte heeft nagelaten een verklaring af te leggen over waar hij zich bevond of waar hij mee bezig was ten tijde van het incident, terwijl hij wel voor en na het incident in het bezit was van (naar de rechtbank aanneemt) het moordwapen, en bovendien twee dagen na het incident een foto van eenzelfde merk, type en kleur telefoon als de telefoon van het slachtoffer in zijn telefoon had en zich ten tijde van het incident in de omgeving van het plaats delict was.
Nu verdachte heeft nagelaten deze verklaring te geven is de rechtbank van oordeel dat bewezen is dat verdachte degene was die de kogels heeft afgevuurd op [slachtoffer] en dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan doodslag. De wijze waarop [slachtoffer] is gedood, met drie kogels die van korte afstand zijn geschoten in het hoofd en bovenlichaam, wijst naar de uiterlijke verschijningsvorm op een opzettelijke handeling.
Medeplegen
Uit het dossier is op te maken dat verdachte rond de tijd van het schietincident samen was met medeverdachte [medeverdachte] en dat zij samen iets van plan waren. Toch acht de rechtbank niet bewezen dat hij het feit in bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte] heeft gepleegd. Onvoldoende is komen vast te staan dat [medeverdachte] daaraan een substantiële bijdrage heeft geleverd. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het medeplegen.
Voorbedachte raad
Verdachte zal verder worden vrijgesproken van het bestanddeel voorbedachte raad. Het dossier bevat geen gegevens waaruit met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte het plan had om [slachtoffer] te doden, of anderszins pas heeft geschoten na kalm beraad of rustig overleg. Het is ook goed mogelijk dat het gaat om een impulsieve daad. Er is dus geen sprake van moord, maar van doodslag.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II van dit vonnis vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
in de periode van 12 december 2013 tot en met 13 december 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met anderen ter voorbereiding van de misdrijven:
- diefstal met geweld in vereniging (artikel 312 wetboek van strafrecht)
- afpersing in vereniging (artikel 317 wetboek van strafrecht)
opzettelijk voorwerpen, bestemd tot het begaan van die misdrijven, te weten: een bivakmuts en een kogelvrij vest en een vuurwapen en diverse munitie en een patroonhouder en een plattegrond van een woning en een auto voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
op 13 december 2013 te Amsterdam als vreemdeling heeft verbleven, terwijl hij wist dat hij op grond van artikel 67 van de Vreemdelingenwet 2000 tot ongewenst vreemdeling was verklaard;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde
op 7 september 2013 te Amsterdam Zuidoost opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met een vuurwapen op korte afstand drie kogels afgevuurd op het hoofd van [slachtoffer] , ten gevolge waarvan [slachtoffer] is overleden;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde
in de periode van 4 september 2013 tot en met 14 september 2013 in Nederland, een wapen van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een pistool, merk FEG, kaliber 7.65mm, voorzien van de valse merkaanduiding "Carl Walther PP", en munitie van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten patronen van het kaliber 7.65mm Browning, zijnde voor eerdergenoemd pistool geschikte munitie, voorhanden heeft gehad;
en
in de periode van 14 september 2013 tot en met 18 september 2013 in Nederland, een wapen van categorie III van de Wet Wapens en Munitie, te weten een pistool, merk FEG, kaliber 7.65mm, voorzien van de valse merkaanduiding "Carl Walther PP", heeft overgedragen aan [verdachte] ;
ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde
in de periode van 4 september 2013 tot en met 14 september 2013 in Nederland, een wapen van categorie I onder 3 van de Wet Wapens en Munitie, te weten een geluidsdemper voor een vuurwapen, voorhanden heeft gehad;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf en maatregel

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1, 2, 3 en 4 en zaak B onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaren, met aftrek van voorarrest en terbeschikkingstelling met dwangverpleging.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht, mocht de rechtbank tot bewezenverklaring overgaan, rekening te houden met de volgende omstandigheden. De inhoudelijke behandeling heeft lang op zich laten wachten en er zijn veel opsporingsmiddelen ingezet waardoor er forse inbreuken zijn gemaakt op de privacy van verdachte. Ook heeft verdachte medisch veel te verduren gehad, wat onder meer heeft geleid tot een operatie aan zijn schouder. Mocht de rechtbank het verweer omtrent het onrechtmatig uitlezen van de smartphone honoreren, maar niet tot bewijsuitsluiting overgaan, verzoekt de raadsvrouw ook hiermee rekening te houden.
De raadsvrouw stelt zich daarnaast op het standpunt dat er geen terbeschikkingstelling kan worden opgelegd, omdat op grond van de (oude) rapporten niet vastgesteld kan worden dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Zij geeft geen toestemming het oude PBC rapport te gebruiken, dat is opgemaakt in een andere zaak. Bovendien is verdachte naar haar mening niet te beschouwen als een weigerende observandus. Ten slotte is verdachte ongewenst vreemdeling waardoor hij niet het resocialisatietraject in zal gaan en dus ook niet met een afgeronde behandeling terug de maatschappij in zal komen. Ook daarom past een tbs-maatregel niet, aldus de raadsvrouw.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Op 7 september 2013 heeft verdachte [slachtoffer] , een man met onbeschreven blazoen, het leven ontnomen, door hem van dichtbij drie kogels door het hoofd te schieten. Onduidelijk is gebleven wat hiervoor het motief kan zijn geweest. Het is mogelijk dat [slachtoffer] werd aangezien voor een ander, of dat hij als het ware in de weg liep. Duidelijk is in ieder geval dat [slachtoffer] niets vermoedend door het hoofd is geschoten toen hij de voordeur van de woning opende waar hij op paste. Hij had net een broodje gehaald en was dat nog aan het opeten. Omdat het motief onbekend is gebleven en ook de aanloop naar het schietincident, kan niet geconcludeerd worden dat sprake is geweest van voorbedachte rade. Een brute en gerichte doodslag was het echter wel. De dood van het slachtoffer laat diepe sporen na in het leven van de nabestaanden en de andere mensen in zijn nabijheid. Door het handelen van verdachte is ook de samenleving ernstig geschokt. Bovendien versterkt een dergelijk geweldsmisdrijf de gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. Op een dergelijk ernstig feit kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van lange duur.
Verdachte heeft zich daarnaast samen met anderen schuldig gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen voor een gewapende roofoverval in een woning. Het is bij die voorbereidingshandelingen gebleven doordat verdachten zijn aangehouden door de politie, alvorens zij daadwerkelijk tot uitvoering van hun plannen konden overgaan. Dergelijke overvallen zijn (levens)gevaarlijk voor degenen die worden overvallen, veroorzaken, ook als deze zich afspelen binnen het criminele circuit, maatschappelijke onrust en de slachtoffers ondervinden hier meestal nog lange tijd nadelige (psychische) gevolgen van. Ook op een feit als dit past geen andere reactie dan een gevangenisstraf van geruime duur.
In de derde plaats wordt verdachte veroordeeld voor het gedurende enige tijd voorhanden hebben van een pistool, het overdragen van dit pistool en het voorhanden hebben van een geluiddemper voor dat pistool.
Dit omvangrijke dossier laat een verdachte zien die bewust kiest voor een criminele levenswijze, waarbij wapens en geweld een vanzelfsprekendheid lijken. Hij is al verschillende malen tot jarenlange gevangenisstraffen veroordeeld voor zware gewelds- en vermogensmisdrijven. Dat heeft kennelijk weinig geholpen. Verdachte komt uit het dossier naar voren als iemand die is gericht op het verkrijgen van buit en bereid is daartoe zwaar geweld te gebruiken en mensen ernstig leed toe te brengen. Enig gevoel voor zijn slachtoffers heeft de rechtbank bij hem niet kunnen ontdekken. Hij lijkt buiten de wet te staan. Hoewel hij ongewenst vreemdeling is, kiest hij er kennelijk voor om zijn gewelddadige carrière in Nederland voort te zetten.
Het bovenstaande geeft op zichzelf te denken over de geestesgesteldheid van verdachte. Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank echter geen aanleiding, en ook geen mogelijkheid, om verdachte een terbeschikkingstelling (tbs) met dwangverpleging op te leggen. De rapporten die ten aanzien van verdachte zijn opgemaakt bieden hier onvoldoende aanknopingspunten voor. Met name is hieruit onvoldoende af te leiden dat bij hem sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, een voorwaarde voor het opleggen van tbs met dwangverpleging.
Op grond van voorgaande acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden. Daarbij houdt de rechtbank rekening met het gegeven dat verdachte, als ongewenst vreemdeling niet in aanmerking komt voor voorlopige invrijheidstelling na ommekomst van tweederde deel van de opgelegde straf. Dat betekent dat zijn feitelijke strafduur overeenkomt met die van een ‘gewone’ veroordeelde met een straf van 22 en een half jaar.
Beslag; Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • 2 STK Handschoen (4665789)
  • 1 STK Muts, kleur groen, bivakmuts (4665732)
  • 5 STK Munitie, .38 Special (4664846)
  • 5 STK Munitie, Sellier & Bellt (4664868)
  • 1 DS Munitie, Fiocchi 9mm (4664849)
Nu met behulp van al deze voorwerpen het bewezen geachte is begaan en zij (als gezamenlijkheid van voorwerpen) van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Vordering benadeelde partij [naam 1]
De rechtbank verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering nu de verdachte wordt vrijgesproken van het in zaak A onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde.
9. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 36d, 46, 57, 197, 287, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26, 31 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het in zaak A onder 3, 4 en 5 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en in zaak B onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
Medeplegen van voorbereiding van
- diefstal door twee of meer verenigde personen, voorafgegaan, vergezeld of gevolgd van geweld of bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
- afpersing door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
Als vreemdeling in Nederland verblijven, terwijl hij weet dat hij op grond van een wettelijk voorschrift tot ongewenste vreemdeling is verklaard;
ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde
Doodslag;
ten aanzien van het in zaak B onder 2 ten laste gelegde
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
en
handelen in strijd met artikel 31, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van het in zaak B onder 3 ten laste gelegde
Handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
15 (vijftien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • 2 STK Handschoen (4665789)
  • 1 STK Muts, kleur groen, bivakmuts (4665732)
  • 5 STK Munitie, .38 Special (4664846)
  • 5 STK Munitie, Sellier & Bellt (4664868)
  • 1 DS Munitie, Fiocchi 9mm (4664849)
Verklaart de benadeelde partij [naam 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. M.E. Leijten en M.E.B. Nyman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. Beerts, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 december 2015.