ECLI:NL:RBAMS:2015:9155

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
18 december 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 21498
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel in vreemdelingenzaken

Op 4 december 2015 is eiser, geboren in 1991 en van Irakese nationaliteit, op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet in bewaring gesteld. Eiser heeft op 4 december 2015 beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, vertegenwoordigd door mr. D.A. Riezebos, tot oplegging van deze vrijheidsontnemende maatregel. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 december 2015, waarbij eiser in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. M.H.K. van Middelkoop, en de verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting was ook een tolk aanwezig.

Eiser betoogde dat hij niet duidelijk was gemaakt dat het aan hem was om bijzondere feiten en omstandigheden aan te voeren die de vrijheidsontnemende maatregel onevenredig zouden maken. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gedaan om eiser te informeren over zijn rechten en de procedure. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet had aangetoond dat eiser in de gelegenheid was gesteld om relevante informatie te verstrekken die tot een minder ingrijpende maatregel had kunnen leiden. Dit leidde tot de conclusie dat de vrijheidsontnemende maatregel vanaf het begin in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de onmiddellijke opheffing van de bewaring. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding van € 1.195,-- aan eiser voor de onterecht opgelegde vrijheidsontneming, en werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,--. Deze uitspraak werd gedaan door mr. A.A. Spoel, rechter, en bekendgemaakt op 18 december 2015.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/21498
V-nr: 282.052.9050
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 18 december 2015 in de zaak tussen

[eiser] ,

geboren op [geboortedatum] 1991, van (gestelde) Irakese nationaliteit, eiser
(gemachtigde mr. W.M. Blaauw),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde mr. D.A. Riezebos).

Procesverloop

Op 4 december 2015 is eiser op grond van artikel 59b, eerste lid, onder a en b, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 4 december 2015 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt het beroep tevens in een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep behandeld ter openbare zitting van 17 december 2015. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. M.H.K. van Middelkoop, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ook was ter zitting aanwezig F.H.C.H. Said als tolk in de Koerdische taal.

Overwegingen

1.1
Eiser voert aan dat hem niet duidelijk is gemaakt dat het aan hem was om bijzondere feiten en omstandigheden aan te voeren met betrekking tot zijn persoonlijke belangen die de vrijheidsontnemende maatregel onevenredig maken. In dit kader verwijst eiser naar het proces-verbaal van gehoor dat is afgenomen voorafgaand aan de inbewaringstelling. Hieruit blijkt dat verweerder een aantal vragen heeft gesteld, maar deze vragen zien niet op de eventuele toepassing van een lichter middel. Voorts voert eiser aan dat in het proces-verbaal van het artikel 59-gehoor onder kopje 6 staat dat eiser heeft aangegeven dat er redenen zijn om in zijn geval te kiezen voor het toepassen van een lichter middel, maar geenszins blijkt hieruit welke omstandigheden verweerder daarmee bedoelt.
1.2
Verweerder heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat uit het dossier blijkt dat eiser in de gelegenheid is gesteld om bijzondere feiten en omstandigheden aan te voeren met betrekking tot zijn persoonlijke belangen. Niet is gebleken dat eiser zodanige antwoorden heeft gegeven dat die moesten leiden tot toepassing van een lichter middel. Op de vraag of eiser nog iets wilde toevoegen aan zijn zienswijze heeft eiser niet meer gezegd dan: Hoe lang moet ik hier nog blijven? Verweerder meent dan ook dat in de maatregel van bewaring afdoende is gemotiveerd waarom in dit geval is afgezien van de toepassing van een lichter middel.
2. De rechtbank stelt vast dat uit de zich in het dossier bevindende stukken weliswaar blijkt dat verweerder enkele concrete vragen heeft gesteld met betrekking tot eisers persoonlijke belangen die de vrijheidsontnemende maatregel onevenredig zouden kunnen maken, maar hieruit blijkt niet dat verweerder aan eiser duidelijk heeft gemaakt dat het aan hem was om eventuele bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot zijn persoonlijke belangen aan te voeren die tot het oordeel konden leiden dat met toepassing van een lichter middel moest worden volstaan. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat zijn antwoord op de vraag of hij nog iets wil toevoegen aan zijn zienswijze, namelijk: ‘hoe lang moet ik hier nog blijven’ eerder onderstreept dat hij de procedure niet goed heeft begrepen en niet dat hij niets zou willen aanvoeren, zoals verweerder ter zitting heeft geconcludeerd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder heeft nagelaten voldoende kennis te vergaren omtrent de af te wegen belangen. De rechtbank vindt voor deze opvatting steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3083). Bovendien klaagt eiser terecht dat uit het proces-verbaal van het artikel 59-gehoor niet blijkt welke omstandigheden eiser heeft aangevoerd ten aanzien van de toepassing van een lichter middel, maar dat alleen is vermeld dat eiser heeft aangegeven dat er redenen zijn om in zijn geval te kiezen voor toepassing van een lichter middel. Dit wekt te meer bevreemding, nu in de maatregel is vermeld dat door eiser geen omstandigheden zijn aangevoerd, die zouden moeten leiden tot het opleggen van een minder dwingende maatregel. Onder deze specifieke omstandigheden had het op de weg van verweerder gelegen om duidelijker dan thans is vermeld onder kopje 6 van het artikel 59 gehoor aan eiser uit te leggen waarover en in welk kader hij nog iets kon verklaren en was het aan verweerder, gelet op eisers antwoord op de vraag of hij nog iets wilde toevoegen, om eiser duidelijk te maken hoe de procedure verder zal verlopen. Uit het dossier blijkt niet, dat verweerder dat heeft gedaan. De beroepsgrond van eiser slaagt.
3. Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel van meet af aan, te weten vanaf 4 december 2015, in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel als bedoeld in de artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaart het beroep dan ook gegrond en beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring. Gelet op het voorgaande behoeven de overige door eiser aangevoerde beroepsgronden geen bespreking.
4. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 105,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 80,-- per dag dat eiser in het huis van bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, in totaal € 1.195,-- (3x politiecel en 11x detentiecentrum).
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,--en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat verweerder de bewaring onmiddellijk opheft;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.195,-- (zegge: elfhonderd en vijfennegentig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,-- (zegge: negenhonderd en tachtig euro).
Deze uitspraak is gedaan op 18 december 2015 door mr. A.A. Spoel, rechter, in aanwezigheid van E.P.W. Kwakman, griffier, en bekendgemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.: EK
Coll:
D: C
VK
Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.