ECLI:NL:RBAMS:2015:9090

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 december 2015
Publicatiedatum
17 december 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 4699 en AWB - 14_5616
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor de [naam kerk]: einduitspraak na bestuurlijke lus met betrekking tot parkeerbehoefte en verkeersimpact

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 december 2015 uitspraak gedaan over de omgevingsvergunningen die zijn verleend voor het veranderen en vergroten van de [naam kerk]. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verleende vergunningen in strijd zijn met het bestemmingsplan, met name wat betreft de bouwhoogte en de toename van de parkeerbehoefte. De rechtbank heeft eerder in een tussenuitspraak geconstateerd dat de motivering van de besluitvorming gebreken vertoonde, vooral omdat niet duidelijk was gemaakt hoeveel parkeercapaciteit beschikbaar was en hoe het verkeersonderzoek was uitgevoerd. Verweerder heeft de gelegenheid gekregen om deze gebreken te herstellen, maar de rechtbank concludeert dat dit niet is gelukt. De rechtbank oordeelt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op de aanvraag om een omgevingsvergunning, waarbij nader onderzoek en motivering noodzakelijk zijn met betrekking tot de parkeerbehoefte en de invloed op het leefmilieu door de toename van verkeer. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd, met de verplichting voor verweerder om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 13/4699 en 14/5616

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 december 2015 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr.drs. J.M. Stedelaar),
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het Stadsdeel West van de gemeente Amsterdam als rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van het Stadsdeel West van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. F. Arents).

Procesverloop

AMS 13/4699
Bij besluit van 2 juli 2013 (het bestreden besluit I) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend (OLO-575725) voor het veranderen en vergroten van de [naam kerk] en pastorie, met bestemming daarvan tot 9 danszalen, een hotel met 45 kamers, een gym- en muzieklokaal, een grand café met restaurant en ruimten ten behoeve van een fysio- en tandartsenpraktijk in, aan en bij de gebouwen op het adres [straatnaam] [straatnummer 1] en [straatnummer 2] te [plaatsnaam] (het perceel), onder de in het besluit gestelde voorwaarden.
AMS 14/5616
Bij besluit van 18 februari 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder een omgevingsvergunning ( [referentienummer 1] ) verleend voor het gewijzigd uitvoeren van de vergunning met [referentienummer 2] , op en aan het gebouw aan de [straatnaam] [straatnummer 1] tot [straatnummer 2] .
Bij besluit van 24 juni 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder een omgevingsvergunning ( [referentienummer 3] ) verleend voor het plaatsen van een installatiekast op het dak ter vervanging van de bij het primaire besluit I vergunde installatiekasten op het dak van de aanbouw achter het gebouw op de locatie [straatnaam] [straatnummer 2] , onder de in het besluit gestelde voorwaarden.
Bij besluit van 22 juli 2014 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
AMS 13/4699 en AMS 14/5616
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 februari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [persoon 1] , werkzaam bij verweerder als projectleider.
Bij tussenuitspraak van 7 mei 2015 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen twee maanden na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in de bestreden besluiten te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend.
Eiser heeft hierop een schriftelijke zienswijze (de zienswijze) gegeven.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Het onderzoek is heden gesloten.

Overwegingen

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 24 augustus 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BR5704) en 15 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX4694).
AMS 13/4699
2.1
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat en op welke wijze is voorzien in een maatwerkoplossing om de toegenomen parkeerbehoefte van 43 parkeerplaatsen te ondervangen. De rechtbank heeft hierbij onder andere van belang geacht dat verweerder niet heeft onderbouwd dat er op dit moment voldoende capaciteit is in de [parkeergarage 1] dan wel in de andere door verweerder genoemde parkeergarages [parkeergarage 2] en [parkeergarage 3] om de toegenomen parkeerbehoefte op te vangen. Verweerder heeft dit namelijk niet gekwantificeerd. Evenmin heeft verweerder duidelijk gemaakt op welke afstand deze garages van het hotel zijn gelegen. Daarbij heeft verweerder niet gekwantificeerd hoeveel extra parkeerplaatsen het ingezette beleid dat ziet op de herindeling van parkeergebieden en het intrekken van ten onrechte verleende parkeervergunningen heeft opgeleverd. Daarnaast heeft de rechtbank een gebrek geconstateerd in de motivering van het bestreden besluit I, in die zin dat niet inzichtelijk is geworden hoe verweerder de verkeersbewegingen heeft onderzocht.
2.2
Verweerder heeft bij brief van 25 juni 2015 een nadere schriftelijke motivering ingediend. Verweerder heeft hierin de mate van bezetting van de [parkeergarage 1] , [parkeergarage 2] en [parkeergarage 3] in maart 2015 weergegeven. Van de [parkeergarage 1] waren in die maand maximaal 180 van de 195 parkeerplaatsen bezet, zodat deze garage een capaciteit van minimaal 15 parkeerplaatsen heeft. In [parkeergarage 2] stonden in maart 2015 maximaal 45 auto’s geparkeerd (in de parkeerlaag die in eigendom van het stadsdeel is) en in totaal zijn 78 plaatsen beschikbaar voor parkeervergunninghouders. Minimaal 33 parkeerplaatsen waren beschikbaar in de garage. In [parkeergarage 3] stonden in maart 2015 maximaal 75 auto’s geparkeerd op de parkeerlaag in eigendom van het stadsdeel. In totaal zijn 111 plaatsen beschikbaar voor houders van een parkeervergunning. Minimaal 36 parkeerplaatsen waren daarom nog beschikbaar in die garage. De loopafstanden tussen het hotel en de parkeergarages [parkeergarage 1] , [parkeergarage 2] en [parkeergarage 3] bedragen respectievelijk 900 meter, 500 meter en 450 meter. Verder wordt opgemerkt dat het voormalig stadsdeel De Baarsjes is ingedeeld in drie nieuwe deelvergunninggebieden, hetgeen is vastgesteld in het Uitwerkingsbesluit van de Parkeerverordening stadsdeel West . Extra parkeerplaatsen heeft dit niet opgeleverd, maar wel heeft de gemeente hierdoor de mogelijkheid om de vergunningafgifte beter af te stemmen op de specifieke buurtkenmerken. Verweerder heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de verkeersaantrekkende werking al adequaat is weergegeven in het onderzoek door [naam onderzoeker] . Nergens is bepaald dat géén sprake is van een significante verkeersaantrekkende werking. Deze is er wel, zoals blijkt uit het onderzoek door [naam onderzoeker] .
2.3
Eiser voert in zijn reactie tegen de aanvullende motivering allereerst aan dat de gemeente ten onrechte slechts de feitelijke capaciteit in de garages als uitgangspunt heeft genomen en niet de planologische. De (planologische) toename van 43 parkeerplaatsen wordt uitsluitend veroorzaakt door de bezoekers van de openbare gelegenheden in de [naam kerk] . Eiser wijst erop dat slechts de 15 plekken in de [parkeergarage 1] daadwerkelijk beschikbaar zijn voor deze bezoekers, omdat de garages [parkeergarage 2] en [parkeergarage 3] uitsluitend toegankelijk zijn voor houders van een parkeervergunning. Er vindt kentekencontrole plaats. Verweerder maakt ten onrechte geen onderscheid tussen de buurtbewoners en de bezoekers van de [naam kerk] . Ten gevolge van het bouwplan en de redenering van de gemeente zouden vergunninghouders feitelijk worden gedwongen om hun maaiveldvergunning in te leveren ten gunste van de bezoekers van de [naam kerk] en moeten zij hun auto’s in de parkeergarages parkeren. Dit is onwenselijk en in strijd met het beleid van verweerder. Over de 15 parkeerplaatsen die wel ter beschikking staan van de bezoekers van de [naam kerk] merkt eiser op dat het een wensbeeld is dat deze daadwerkelijk zullen worden gebruikt, gelet op de afstand en het ontbreken van elke prikkel richting vergunninghouder. Eiser wijst er verder op dat er ten onrechte geen rekening is gehouden met de komst van de Westermoskee, welk project tot een toename van de parkeerbehoefte van 200 plekken zal leiden. Ten slotte merkt eiser over het parkeren nog op dat in het ontwerp voor de herinrichting van de straten in beperkte mate aanvullende capaciteit voor fietsparkeren is ingeruimd, zodat het maar de vraag is of de fiets een reëel alternatief is voor de bezoekers van de [naam kerk] en dat bij deze herinrichting nog een aantal parkeerplaatsen verloren zal gaan. Over de motivering van verweerder van het standpunt dat het bouwplan geen verkeersaantrekkende werking heeft, merkt eiser op dat niet kan worden volstaan met verwijzing naar het verkeersonderzoek van [naam onderzoeker] . Verweerder heeft niet onderzocht wat de gevolgen van het plan zijn voor de verkeersveiligheid en de verkeersontwikkeling. Verweerder lijkt nu ook te erkennen dat er sprake is van een significante verkeersaantrekkende werking, zonder in te gaan op de gevolgen voor de verkeersituatie en verkeersveiligheid in de buurt.
2.4
Het betoog van eiser slaagt. De rechtbank merkt allereerst op dat zij het begrijpelijk acht dat verweerder een meting heeft gedaan in maart 2015 en hierbij de feitelijke capaciteit in beeld heeft gebracht, aangezien in de tussenuitspraak opdracht is gegeven om nader te onderbouwen dat er
op dit momentvoldoende capaciteit is in de parkeergarages, terwijl het onderzoek had moeten zien op de periode rond het bestreden besluit. Uitgaande echter van de door verweerder geschetste capaciteit in de parkeergarages en de toelichting op het vergunningenbeleid acht de rechtbank het standpunt van verweerder dat met de capaciteit in de parkeergarages aan de toename van de parkeerdruk van 43 plaatsen wordt tegemoetgekomen in het licht van het betoog van eiser nog steeds onvoldoende onderbouwd. Ten onrechte wordt in de motivering voorbijgegaan aan de omstandigheid dat de toename van de parkeerbehoefte met 43 parkeerplaatsen inderdaad wordt veroorzaakt door de bezoekers van de [naam kerk] , niet zijnde vergunninghouders. Verweerder is er niet op ingegaan hoe zich dit verhoudt tot de omstandigheid dat de parkeerplekken in [parkeergarage 2] en [parkeergarage 3] slechts beschikbaar zijn voor vergunninghouders. De beschikbare capaciteit in de [parkeergarage 1] in maart 2015 is veel minder dan de benodigde 43 parkeerplaatsen. Daar komt bij dat verweerder er in zijn nadere motivering niet op is ingegaan in hoeverre het door hem ingezette beleid om vergunninghouders een parkeerplaats aan te bieden in de [parkeergarage 1] nog beslag zal leggen op die capaciteit Ook acht de rechtbank het gelet op de afstand tussen de [parkeergarage 1] en het hotel van ca. 900 meter niet aannemelijk dat met die parkeerplaatsen daadwerkelijk in de behoefte wordt voorzien. Verweerder heeft het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek gelet daarop niet hersteld. De rechtbank overweegt in dit verband wel dat een toekomstige toename, bijvoorbeeld eventueel ten gevolge van de realisering van de Westermoskee, buiten beschouwing dient te blijven. Voor zover eiser stelt dat de parkeerdruk in de toekomst zal toenemen, geldt volgens vaste rechtspraak van de Afdeling dat bij de beantwoording van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening dient te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan (zie de uitspraak van 26 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4280).
2.5
Anders dan verweerder in de nadere motivering na de tussenuitspraak stelt, heeft hij zich in het verweerschrift, onder het kopje laden, lossen en verkeersdruk, op het standpunt gesteld dat de verkeersdruk ter plaatse reeds relatief hoog is, maar blijkens onderzoek niet significant zal toenemen. In de beantwoording van de zienswijzen heeft verweerder onder datzelfde kopje verwezen naar een onderzoek naar de verkeersaantrekkende werking dat zou zijn gedaan door [naam onderzoeker] . De rechtbank stelt vast dat verweerder blijkens de nadere motivering het standpunt dat het bouwplan geen significante verkeersaantrekkende werking zal hebben heeft prijsgegeven. Hij baseert zich daarbij nog steeds op het onderzoek van [naam onderzoeker] . De rechtbank stelt echter vast dat dit onderzoek slechts ziet op de parkeervraag en niet op de verkeersaantrekkende werking van het bouwplan. Gelet daarop heeft verweerder ook dit in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek nog steeds niet hersteld.
3. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb. Nu verweerder de gebreken niet heeft hersteld ziet de rechtbank geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtmatige uitkomst naar de huidige stand van zaken nog te veel open ligt. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen op de aanvraag om een omgevingsvergunning met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. Daarbij zal met name nader onderzoek en nadere motivering dienen plaats te vinden met betrekking tot de vraag hoe zal worden voorzien in de toegenomen parkeerbehoefte die het bouwplan veroorzaakt, alsmede met betrekking tot de invloed op het leefmilieu van de verkeerstoename die het project met zich meebrengt. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.225,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na een bestuurlijke lus met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).
AMS 14/5616
6.1
In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank – samengevat en voor zover relevant – geoordeeld dat het positieve welstandsadvies van 18 juni 2014 zich niet tussen de stukken bevindt en dat evenmin duidelijk is welke tekeningen de welstandscommissie heeft beoordeeld zodat onvoldoende inzichtelijk is geworden op welke wijze het welstandsadvies ten aanzien van de dakinstallatie tot stand is gekomen. Teneinde dit gebrek te herstellen heeft de rechtbank verweerder opgedragen om alsnog het positieve advies over te leggen dan wel de tekeningen waarover de welstandscommissie heeft beschikt.
6.2
Verweerder heeft tekeningen overgelegd, voorzien van een positief stempeladvies van 18 juni 2014, waarbij is vermeld dat het de beoordeling van de omkleding van een installatie op het dak betreft. Eiser heeft in zijn zienswijze inhoudelijk geen nieuwe argumenten aangevoerd op dit punt.
7. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Nu verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
AMS 13/4699
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit I;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag om een omgevingsvergunning met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 160,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.225,-.
AMS 14/5616
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit II;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in
stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 165,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, voorzitter, en mr. M. de Rooij en mr. J.W. Vriethoff, leden, in aanwezigheid van mr. F.K. van Wijk, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 december 2015.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.