4.3.1Vrijspraak van het onder 5 en 6 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 5 en 6 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Niet bewezen kan worden dat het opzet van verdachte was gericht op het mishandelen van [slachtoffer] . Niet uitgesloten kan worden dat het door de verbalisant [naam 1] waargenomen letsel is ontstaan tijdens en als gevolg van seksuele handelingen die met wederzijdse instemming hebben plaatsgevonden. Het wederrechtelijke karakter van verdachtes handelingen kan daardoor niet worden vastgesteld. Gelet daarop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de onder feit 5 ten laste gelegde mishandeling.
De voor een bewezenverklaring van verkrachting vereiste dwangcomponent is voor de rechtbank in de gegeven omstandigheden, waaronder de sms’jes van 22 september 2013 waarin [slachtoffer] seksuele toenadering tot verdachte heeft gezocht, eveneens niet vast te stellen. Bovendien bevat het dossier geen steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] op dit onderdeel. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van feit 6.
4.3.2Het oordeel over het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Ontdekking brand en aantreffen van het levenloze lichaam van [slachtoffer]
Getuige [naam 2] heeft verklaard dat zij op 25 september 2013 om 6.40 uur een brandalarm hoorde afgaan, dat een voorbijganger tegen haar zei dat zij 112 moest bellen en dat zij vanaf haar balkon boven haar slaapkamerraam iets zag flikkeren. Waarop zij onmiddellijk, te weten om 6.52 uur, 112 heeft gebeld. Binnen zes minuten was de brandweer ter plaatse. Nadat de brandweer de brand in de woning aan de [adres] had geblust, werd op een bed in de slaapkamer van de woning een overleden vrouw aangetroffen, die later bleek te zijn [slachtoffer] .
De oorzaken van het overlijden en de brand
Het dossier bevat meerdere rapporten over de doodsoorzaak van [slachtoffer] . Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) concludeert dat het intreden van de dood goed kan worden verklaard op grond van verwikkelingen (verstikking) als gevolg van ingewerkt uitwendig mechanisch geweld op de hals. Dit kan ontstaan door verwurging, botsend geweld (slaan/schoppen) of een combinatie van beide. Bovendien concludeert het NFI dat [slachtoffer] ten tijde van de brand niet meer in leven was. De rechtbank verenigt zich met voormelde conclusies en maakt die tot de hare. Hiertoe is het volgende redengevend. De conclusies van het NFI vinden steun in het rapport van dr. F.R.W. van de Goot, arts en patholoog verbonden aan het Centrum voor Forensische Pathologie, van 22 juli 2015. Weliswaar komt drs. S.J.M. Eikelenboom-Schieveld, arts en forensisch medisch onderzoeker verbonden aan Independent Forensic Services, in haar contra-expertise tot afwijkende conclusies, maar dit rapport van dr. Van de Goot is in tegenstelling tot de contra-expertise opgesteld op grond van al het beschikbare onderzoeksmateriaal, waaronder het onderzoeksmateriaal dat is toegevoegd naar aanleiding van de in de contra-expertise geadviseerde nadere onderzoeken. Bovendien hebben zowel de officier van justitie als de verdediging op zitting verklaard, dat dr. Van de Goot in Nederland als de autoriteit op dit gebied heeft te gelden. Het alternatieve scenario dat de verdediging onder verwijzing naar de contra-expertise heeft gepresenteerd, te weten dat het letsel aan de hals van [slachtoffer] niet is veroorzaakt door strangulerende geweldinwerking maar door pseudo-strangulatie als gevolg van hitte-inwerking, verhoudt zich naar het oordeel van de rechtbank niet met de bevinding dat [slachtoffer] reeds overleden was ten tijde het uitbreken van de brand in combinatie met de bevinding dat uit het onderzoek geen andere doodsoorzaak is gebleken. Voorts volgt uit de onderzoeksnotitie van de brandweer dat ervaring leert dat dodelijke brandslachtoffers hun mond open hebben en dat de tong niet zichtbaar is, terwijl de tong van [slachtoffer] uit haar mond naar buiten stak. Bovendien werd zij in een voor dodelijke slachtoffers van een brand a-typische houding aangetroffen. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [slachtoffer] door geweld om het leven is gekomen, voordat de brand was uitgebroken. Derhalve is komen vast te staan dat een ander verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] . In de onderzoeksnotitie van de brandweer staat voorts vermeld dat de brand ‘met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’ ‘is gebracht (opzet)’. De rechtbank begrijpt dat hiermee wordt bedoeld dat de brand is aangestoken.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij de betreffende nacht aanwezig is geweest in de woning van [slachtoffer] . In eerste instantie verklaart hij dat hij op 25 september 2013 tussen 2.00 uur en 3.00 uur is vertrokken uit de woning. Nadat hij werd geconfronteerd met afwijkende onderzoeksbevindingen, heeft verdachte verklaard dat hij tussen 5.00 uur en 6.00 de woning heeft verlaten, en dat het reeds licht schemerde. Verdachte heeft verder verklaard dat hij de telefoon van [slachtoffer] heeft meegenomen en dat hij met een snorder, die hij tegenkwam op een industrieterrein een stukje lopen van de woning van [slachtoffer] , weer weg is gereden. Voor het eerst ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij met de snorder enige tijd in de stilstaande auto op het industrieterrein heeft gezeten en een joint heeft gerookt voordat zij wegreden.
Betrokkenheid verdachte
Uit de historische gegevens van de telefoon van [slachtoffer] , de snorder [naam 3] en verdachte kan het volgende worden afgeleid. De telefoon van [slachtoffer] straalde om 6.12 uur een zendmast aan in de directe omgeving van haar woning, de telefoon van [naam 3] straalde tussen 6.36 en 6.46 uur eveneens zendmasten aan in de directe omgeving van de woning van [slachtoffer] . Vervolgens maakte de telefoon van [naam 3] tussen 6.49 en 6.59 uur gebruik van diverse zendmasten langs de west- en zuidkant van de Ringweg A10. Gelet hierop is het aannemelijk dat [naam 3] en verdachte tussen 6.46 en 6.49 uur zijn vertrokken richting hun bestemming. Nu verdachte voorts heeft verklaard, dat hij vanuit de woning van [slachtoffer] niet meer dan tien minuten moest lopen tot hij de snorder weer tegen kwam, kan hij niet eerder de woning van [slachtoffer] hebben verlaten dan omstreeks 6.36 uur. De rechtbank acht dit tijdspad op grond van alle onderzoeksbevindingen en verklaringen het meest waarschijnlijk en zal hiervan uitgaan bij de verdere beoordeling van deze zaak. Hierbij is van belang dat dit tijdspad steun vindt in de verklaring van verdachte dat het licht schemerde toen hij de woning verliet en in de verklaring van [naam 3] dat het al druk begon te worden op de weg.
De rechtbank passeert de afwijkende verklaringen van verdachte over het tijdstip van verlaten van de woning en neemt daarbij het volgende in aanmerking. Verdachte heeft wisselend verklaard over het tijdstip van verlaten van de woning. Daarbij heeft verdachte zijn verklaring hieromtrent pas bijgesteld, nadat hij werd geconfronteerd met afwijkende onderzoeksbevindingen. De verklaring van verdachte dat hij enige tijd in de stilstaande auto van [naam 3] heeft gezeten en aldaar een joint heeft gerookt voordat zij vertrokken, passeert de rechtbank eveneens. Deze verklaring vindt geen steun in de verklaring van [naam 3] . [naam 3] heeft immers verklaard dat hij niet wist of verdachte onder invloed was toen hij hem ophaalde in Bos en Lommer. Toen [naam 3] werd gevraagd of verdachte de betreffende avond had geblowd, antwoorde hij dat verdachte alleen na het eten had geblowd. Daar komt bij dat verdachte deze verklaring eerst ter terechtzitting heeft afgelegd.
De brand is om 6.40 uur ontdekt door een getuige, die op dat moment een brandalarm hoort afgaan en iets ziet flikkeren. Uit het dossier volgt dat de brand alleen heeft gewoed in de slaapkamer en dat de deur van deze ruimte gesloten was. Hieruit leidt de rechtbank af dat de brand om 6.40 uur kennelijk al tot een zodanige rookontwikkeling moet hebben geleid dat deze onder de deur door tot activering van de rookmelder in de gang heeft geleid en tot een zodanige vlammenzee dat deze van buitenaf zichtbaar was. Gelet op de aard van deze gevolgen is het aannemelijk dat de brand om 6.40 uur al enige tijd woedde. Deze bevindingen in combinatie met de vertrektijd van verdachte uit de woning van [slachtoffer] , te weten omstreeks 6.36 uur, maakt dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Ten aanzien van de brandstichting overweegt de rechtbank voorts dat gelet op het voornoemde tijdspad en gelet op het feit dat verdachte een motief tot het wegmaken van sporen had, ook de brandstichting aan hem kan worden toegerekend. Dat dit motief het handelen van verdachte kan verklaren, blijkt eveneens uit zijn overige gedragingen, zoals het meenemen van een telefoon van [slachtoffer] en die op een andere plek weggooien, en het op slot draaien van de tussendeur.
Alternatief scenario verdediging
De rechtbank begrijpt dat de verdediging als alternatief scenario heeft aangevoerd dat het niet onmogelijk is dat [slachtoffer] , nadat zij ruwe seks had gehad met verdachte, en verdachte uit de woning was vertrokken, in bed is gaan roken en op enig moment is overleden ten gevolge van het letsel opgelopen tijdens de seksuele handelingen, waarna de brand door de sigaret in het bed is ontstaan. Het valt ook niet uit te sluiten dat iemand anders dan verdachte verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] of de brandstichting. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Hiervoor is vastgesteld dat de tijd van het verlaten van de woning door verdachte niet eerder dan omstreeks 6.36 uur is geweest. Om 6.40 uur zijn de gevolgen van de brand in de woning van [slachtoffer] waargenomen door een buurvrouw. Gelet op de aard van deze gevolgen is het aannemelijk dat de brand op dit moment al enige tijd woedde. [slachtoffer] was al overleden ten tijde van het uitbreken van de brand. In het scenario dat de verdediging heeft geschetst zou [slachtoffer] tussen omstreeks 6.36 uur en uiterlijk 6.40 uur verschillende handelingen moeten hebben verricht, namelijk afscheid nemen van verdachte, de voordeur op slot doen, de tussendeur op slot doen, de sleutels in de woonkamer in een toilettas leggen, naar haar slaapkamer lopen, een sigaret opsteken, waarna zij zou zijn overleden, en vervolgens een zodanige brand zou zijn ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat het onvoldoende aannemelijk is dat deze gedragingen hebben plaatsgevonden in de beschikbare tijdspanne. Op dezelfde grond kan het alternatieve scenario dat een ander bij de dood van [slachtoffer] of de brandstichting betrokken is geweest worden verworpen. Daarbij heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat dat anderen verantwoordelijk zouden zijn voor het overlijden van [slachtoffer] . In de woning waren geen braaksporen zichtbaar. Ook andere sporen, die leiden naar andere personen dan [slachtoffer] en verdachte, zijn door politie niet aangetroffen. Overigens wijst de rechtbank op het brandtechnisch onderzoek van het NFI van 13 maart 2014, waarin wordt geconcludeerd dat het waargenomen brandbeeld een minimale tijdsduur van circa 25 minuten vergt, wanneer de brand zou zijn ontstaan door een sigaret die tussen het beddengoed terecht is gekomen. Nu de brandweer om 6.58 uur ter plaatse was, verhoudt een dergelijke minimale tijdsduur zich ook slecht met het door de verdediging geschetste alternatieve scenario.
Veroordeling doodslag
Dat verdachte zich heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en gevolgen van zijn handelen na te denken en zich daarvan rekenschap te geven en dat aldus sprake was van voorbedachte raad, kan wegens gebrek aan bewijs niet worden vastgesteld. Het vorenstaande leidt ertoe dat het onder 1 ten laste gelegde feit kan worden bewezen, namelijk dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan doodslag.
Conclusie
De rechtbank verklaart, op grond van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage I, bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder 1 en 2 heeft begaan zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.