ECLI:NL:RBAMS:2015:9025

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
13/650809-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag, brandstichting en diefstal door verdachte in Amsterdam

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 17 december 2015 uitspraak gedaan tegen een 34-jarige man, die werd beschuldigd van doodslag, brandstichting en diefstal. De verdachte heeft op 25 september 2013 in Amsterdam opzettelijk een vrouw van het leven beroofd door uitwendig mechanisch geweld op haar hals uit te oefenen. Na de dood van het slachtoffer heeft hij brand gesticht in haar woning, wat leidde tot gemeen gevaar voor de aanwezige goederen en levensgevaar voor omwonenden. Daarnaast heeft hij een mobiele telefoon en een geldbedrag van het slachtoffer gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar dat hij zich heeft kunnen beraden op zijn daden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten 5 en 6, omdat er onvoldoende bewijs was voor opzettelijke mishandeling en dwang. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf jaar, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden zwaar hebben meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/650809-13 (Promis)
Datum uitspraak: 17 december 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] , gedetineerd in [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 december 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat verdachte en zijn raadslieden, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers en Y. Quint, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 25 september 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, een of (meer)ma(a)l(en) (met kracht) uitwendig mechanisch (samen)drukkend geweld en/of botsend geweld op de hals en/of in de weken delen rondom de hoorntjes van het strottenhoofd en/of op/bij het schildkraakbeen en/of op (de onderrand van) het tongbeen en/of op/rondom de stembanden en/of op de luchtpijp en/of op/bij (de onderrand van) het schildkraakbeen en/of (elders) op het lichaam van voornoemde [slachtoffer] uitgeoefend, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 25 september 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk brand heeft gesticht in een woning (gelegen aan de [adres] ), immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan een bed en/of een laptop en/of die woning en/of het stoffelijk overschot van [slachtoffer] geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goederen en/of voor de aangrenzende en/of onderliggende en/of bovenliggende woning(en), in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de aangrenzende en/of onderliggende en/of bovenliggende woning(en) aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
hij op of omstreeks 25 september 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland (in/uit een woning gelegen aan de [adres] ) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 september 2013 tot en met 19 september 2013, althans in of omtreeks de maand september 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland (in/uit een woning gelegen aan de [adres] ) (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (telkens) heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 5000 euro) en/of een of meer sleutel(s) (van voornoemde woning), in elk geval (telkens) enig goed, (telkens) geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] ,in elk geval (telkens) aan een ander of anderen dan aan verdachte;
ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 september 2013 tot en met 19 september 2013, althans in of omstreeks de maand september 2013 te Amsterdam, althans in Nederland (telkens) opzettelijk mishandelend [slachtoffer] tegen de mond en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of in het (dij)been, althans in het lichaam heeft gebeten, waardoor voornoemde [slachtoffer] (telkens) letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 september 2013 tot en met 25 september 2013, althans in of omstreeks de maand september 2013 te Amsterdam, althans in Nederland (telkens) door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slachtoffer] (telkens) heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die (telkens) bestond(en) uit of (telkens) mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , hebbende verdachte (telkens) die [slachtoffer] gedwongen te dulden dat verdachte zijn, verdachtes, penis in de vagina en/of de mond van die [slachtoffer] duwde/bracht, en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) (telkens) hierin dat verdachte voornoemde [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of gebeten en/of tegen het bed heeft gedrukt en/of gehouden en/of (aldus) (telkens) voor voornoemde [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft zich, op nader in het schriftelijke requisitoir omschreven gronden, op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2, 3, 4, en 5 ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. Ten aanzien van het onder 6 ten laste gelegde feit heeft zij vrijspraak bepleit.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte vrijgesproken moet worden van de feiten 1, 2, 5 en 6 en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de feiten 3 en 4.
Bij gebrek aan wettig en overtuigend bewijs voor betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer] , mede gelet op de conclusies van het IFS en het gegeven dat een zekere doodsoorzaak niet is aan te wijzen, dient verdachte vrijgesproken te worden van het onder 1 en 2 ten laste gelegde.
Verdachte dient ook vrijgesproken te worden van het onder 5 en 6 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde geldt dat nimmer sprake is geweest van het opzettelijk toebrengen van pijn of letsel. Met betrekking tot het onder 6 ten laste gelegde kan de dwangcomponent niet worden vastgesteld.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 5 en 6 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 5 en 6 is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Niet bewezen kan worden dat het opzet van verdachte was gericht op het mishandelen van [slachtoffer] . Niet uitgesloten kan worden dat het door de verbalisant [naam 1] waargenomen letsel is ontstaan tijdens en als gevolg van seksuele handelingen die met wederzijdse instemming hebben plaatsgevonden. Het wederrechtelijke karakter van verdachtes handelingen kan daardoor niet worden vastgesteld. Gelet daarop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de onder feit 5 ten laste gelegde mishandeling.
De voor een bewezenverklaring van verkrachting vereiste dwangcomponent is voor de rechtbank in de gegeven omstandigheden, waaronder de sms’jes van 22 september 2013 waarin [slachtoffer] seksuele toenadering tot verdachte heeft gezocht, eveneens niet vast te stellen. Bovendien bevat het dossier geen steunbewijs voor de verklaring van [slachtoffer] op dit onderdeel. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van feit 6.
4.3.2
Het oordeel over het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Ontdekking brand en aantreffen van het levenloze lichaam van [slachtoffer]
Getuige [naam 2] heeft verklaard dat zij op 25 september 2013 om 6.40 uur een brandalarm hoorde afgaan, dat een voorbijganger tegen haar zei dat zij 112 moest bellen en dat zij vanaf haar balkon boven haar slaapkamerraam iets zag flikkeren. Waarop zij onmiddellijk, te weten om 6.52 uur, 112 heeft gebeld. Binnen zes minuten was de brandweer ter plaatse. Nadat de brandweer de brand in de woning aan de [adres] had geblust, werd op een bed in de slaapkamer van de woning een overleden vrouw aangetroffen, die later bleek te zijn [slachtoffer] .
De oorzaken van het overlijden en de brand
Het dossier bevat meerdere rapporten over de doodsoorzaak van [slachtoffer] . Het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) concludeert dat het intreden van de dood goed kan worden verklaard op grond van verwikkelingen (verstikking) als gevolg van ingewerkt uitwendig mechanisch geweld op de hals. Dit kan ontstaan door verwurging, botsend geweld (slaan/schoppen) of een combinatie van beide. Bovendien concludeert het NFI dat [slachtoffer] ten tijde van de brand niet meer in leven was. De rechtbank verenigt zich met voormelde conclusies en maakt die tot de hare. Hiertoe is het volgende redengevend. De conclusies van het NFI vinden steun in het rapport van dr. F.R.W. van de Goot, arts en patholoog verbonden aan het Centrum voor Forensische Pathologie, van 22 juli 2015. Weliswaar komt drs. S.J.M. Eikelenboom-Schieveld, arts en forensisch medisch onderzoeker verbonden aan Independent Forensic Services, in haar contra-expertise tot afwijkende conclusies, maar dit rapport van dr. Van de Goot is in tegenstelling tot de contra-expertise opgesteld op grond van al het beschikbare onderzoeksmateriaal, waaronder het onderzoeksmateriaal dat is toegevoegd naar aanleiding van de in de contra-expertise geadviseerde nadere onderzoeken. Bovendien hebben zowel de officier van justitie als de verdediging op zitting verklaard, dat dr. Van de Goot in Nederland als de autoriteit op dit gebied heeft te gelden. Het alternatieve scenario dat de verdediging onder verwijzing naar de contra-expertise heeft gepresenteerd, te weten dat het letsel aan de hals van [slachtoffer] niet is veroorzaakt door strangulerende geweldinwerking maar door pseudo-strangulatie als gevolg van hitte-inwerking, verhoudt zich naar het oordeel van de rechtbank niet met de bevinding dat [slachtoffer] reeds overleden was ten tijde het uitbreken van de brand in combinatie met de bevinding dat uit het onderzoek geen andere doodsoorzaak is gebleken. Voorts volgt uit de onderzoeksnotitie van de brandweer dat ervaring leert dat dodelijke brandslachtoffers hun mond open hebben en dat de tong niet zichtbaar is, terwijl de tong van [slachtoffer] uit haar mond naar buiten stak. Bovendien werd zij in een voor dodelijke slachtoffers van een brand a-typische houding aangetroffen. De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat [slachtoffer] door geweld om het leven is gekomen, voordat de brand was uitgebroken. Derhalve is komen vast te staan dat een ander verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] . In de onderzoeksnotitie van de brandweer staat voorts vermeld dat de brand ‘met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid’ ‘is gebracht (opzet)’. De rechtbank begrijpt dat hiermee wordt bedoeld dat de brand is aangestoken.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij de betreffende nacht aanwezig is geweest in de woning van [slachtoffer] . In eerste instantie verklaart hij dat hij op 25 september 2013 tussen 2.00 uur en 3.00 uur is vertrokken uit de woning. Nadat hij werd geconfronteerd met afwijkende onderzoeksbevindingen, heeft verdachte verklaard dat hij tussen 5.00 uur en 6.00 de woning heeft verlaten, en dat het reeds licht schemerde. Verdachte heeft verder verklaard dat hij de telefoon van [slachtoffer] heeft meegenomen en dat hij met een snorder, die hij tegenkwam op een industrieterrein een stukje lopen van de woning van [slachtoffer] , weer weg is gereden. Voor het eerst ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij met de snorder enige tijd in de stilstaande auto op het industrieterrein heeft gezeten en een joint heeft gerookt voordat zij wegreden.
Betrokkenheid verdachte
Uit de historische gegevens van de telefoon van [slachtoffer] , de snorder [naam 3] en verdachte kan het volgende worden afgeleid. De telefoon van [slachtoffer] straalde om 6.12 uur een zendmast aan in de directe omgeving van haar woning, de telefoon van [naam 3] straalde tussen 6.36 en 6.46 uur eveneens zendmasten aan in de directe omgeving van de woning van [slachtoffer] . Vervolgens maakte de telefoon van [naam 3] tussen 6.49 en 6.59 uur gebruik van diverse zendmasten langs de west- en zuidkant van de Ringweg A10. Gelet hierop is het aannemelijk dat [naam 3] en verdachte tussen 6.46 en 6.49 uur zijn vertrokken richting hun bestemming. Nu verdachte voorts heeft verklaard, dat hij vanuit de woning van [slachtoffer] niet meer dan tien minuten moest lopen tot hij de snorder weer tegen kwam, kan hij niet eerder de woning van [slachtoffer] hebben verlaten dan omstreeks 6.36 uur. De rechtbank acht dit tijdspad op grond van alle onderzoeksbevindingen en verklaringen het meest waarschijnlijk en zal hiervan uitgaan bij de verdere beoordeling van deze zaak. Hierbij is van belang dat dit tijdspad steun vindt in de verklaring van verdachte dat het licht schemerde toen hij de woning verliet en in de verklaring van [naam 3] dat het al druk begon te worden op de weg.
De rechtbank passeert de afwijkende verklaringen van verdachte over het tijdstip van verlaten van de woning en neemt daarbij het volgende in aanmerking. Verdachte heeft wisselend verklaard over het tijdstip van verlaten van de woning. Daarbij heeft verdachte zijn verklaring hieromtrent pas bijgesteld, nadat hij werd geconfronteerd met afwijkende onderzoeksbevindingen. De verklaring van verdachte dat hij enige tijd in de stilstaande auto van [naam 3] heeft gezeten en aldaar een joint heeft gerookt voordat zij vertrokken, passeert de rechtbank eveneens. Deze verklaring vindt geen steun in de verklaring van [naam 3] . [naam 3] heeft immers verklaard dat hij niet wist of verdachte onder invloed was toen hij hem ophaalde in Bos en Lommer. Toen [naam 3] werd gevraagd of verdachte de betreffende avond had geblowd, antwoorde hij dat verdachte alleen na het eten had geblowd. Daar komt bij dat verdachte deze verklaring eerst ter terechtzitting heeft afgelegd.
De brand is om 6.40 uur ontdekt door een getuige, die op dat moment een brandalarm hoort afgaan en iets ziet flikkeren. Uit het dossier volgt dat de brand alleen heeft gewoed in de slaapkamer en dat de deur van deze ruimte gesloten was. Hieruit leidt de rechtbank af dat de brand om 6.40 uur kennelijk al tot een zodanige rookontwikkeling moet hebben geleid dat deze onder de deur door tot activering van de rookmelder in de gang heeft geleid en tot een zodanige vlammenzee dat deze van buitenaf zichtbaar was. Gelet op de aard van deze gevolgen is het aannemelijk dat de brand om 6.40 uur al enige tijd woedde. Deze bevindingen in combinatie met de vertrektijd van verdachte uit de woning van [slachtoffer] , te weten omstreeks 6.36 uur, maakt dat het niet anders kan zijn dan dat het verdachte is geweest die opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd. Ten aanzien van de brandstichting overweegt de rechtbank voorts dat gelet op het voornoemde tijdspad en gelet op het feit dat verdachte een motief tot het wegmaken van sporen had, ook de brandstichting aan hem kan worden toegerekend. Dat dit motief het handelen van verdachte kan verklaren, blijkt eveneens uit zijn overige gedragingen, zoals het meenemen van een telefoon van [slachtoffer] en die op een andere plek weggooien, en het op slot draaien van de tussendeur.
Alternatief scenario verdediging
De rechtbank begrijpt dat de verdediging als alternatief scenario heeft aangevoerd dat het niet onmogelijk is dat [slachtoffer] , nadat zij ruwe seks had gehad met verdachte, en verdachte uit de woning was vertrokken, in bed is gaan roken en op enig moment is overleden ten gevolge van het letsel opgelopen tijdens de seksuele handelingen, waarna de brand door de sigaret in het bed is ontstaan. Het valt ook niet uit te sluiten dat iemand anders dan verdachte verantwoordelijk is voor de dood van [slachtoffer] of de brandstichting. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Hiervoor is vastgesteld dat de tijd van het verlaten van de woning door verdachte niet eerder dan omstreeks 6.36 uur is geweest. Om 6.40 uur zijn de gevolgen van de brand in de woning van [slachtoffer] waargenomen door een buurvrouw. Gelet op de aard van deze gevolgen is het aannemelijk dat de brand op dit moment al enige tijd woedde. [slachtoffer] was al overleden ten tijde van het uitbreken van de brand. In het scenario dat de verdediging heeft geschetst zou [slachtoffer] tussen omstreeks 6.36 uur en uiterlijk 6.40 uur verschillende handelingen moeten hebben verricht, namelijk afscheid nemen van verdachte, de voordeur op slot doen, de tussendeur op slot doen, de sleutels in de woonkamer in een toilettas leggen, naar haar slaapkamer lopen, een sigaret opsteken, waarna zij zou zijn overleden, en vervolgens een zodanige brand zou zijn ontstaan. De rechtbank is van oordeel dat het onvoldoende aannemelijk is dat deze gedragingen hebben plaatsgevonden in de beschikbare tijdspanne. Op dezelfde grond kan het alternatieve scenario dat een ander bij de dood van [slachtoffer] of de brandstichting betrokken is geweest worden verworpen. Daarbij heeft de rechtbank ook in aanmerking genomen dat het dossier geen enkel aanknopingspunt bevat dat anderen verantwoordelijk zouden zijn voor het overlijden van [slachtoffer] . In de woning waren geen braaksporen zichtbaar. Ook andere sporen, die leiden naar andere personen dan [slachtoffer] en verdachte, zijn door politie niet aangetroffen. Overigens wijst de rechtbank op het brandtechnisch onderzoek van het NFI van 13 maart 2014, waarin wordt geconcludeerd dat het waargenomen brandbeeld een minimale tijdsduur van circa 25 minuten vergt, wanneer de brand zou zijn ontstaan door een sigaret die tussen het beddengoed terecht is gekomen. Nu de brandweer om 6.58 uur ter plaatse was, verhoudt een dergelijke minimale tijdsduur zich ook slecht met het door de verdediging geschetste alternatieve scenario.
Veroordeling doodslag
Dat verdachte zich heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en gevolgen van zijn handelen na te denken en zich daarvan rekenschap te geven en dat aldus sprake was van voorbedachte raad, kan wegens gebrek aan bewijs niet worden vastgesteld. Het vorenstaande leidt ertoe dat het onder 1 ten laste gelegde feit kan worden bewezen, namelijk dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan doodslag.
Conclusie
De rechtbank verklaart, op grond van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage I, bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder 1 en 2 heeft begaan zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.
4.3.2
Het oordeel over het onder 3 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank verklaart, op grond van de bewijsmiddelen die zijn opgenomen in bijlage I, bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder 3 en 4 heeft begaan zoals hierna in rubriek 5 is vermeld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
op 25 september 2013 te Amsterdam opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet met kracht uitwendig mechanisch drukkend geweld en botsend geweld op de hals en in de weken delen rondom de hoorntjes van het strottenhoofd en bij het schildkraakbeen en op de onderrand van het tongbeen en rondom de stembanden en op de luchtpijp en op de onderrand van het schildkraakbeen uitgeoefend, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
op 25 september 2013 te Amsterdam opzettelijk brand heeft gesticht in een woning, gelegen aan de [adres] , immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met een brandbare stof, ten gevolge waarvan een bed en een laptop in die woning en het stoffelijk overschot van [slachtoffer] gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de in die woning aanwezige goederen en voor de aangrenzende en onderliggende en bovenliggende woningen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de aangrenzende en onderliggende en bovenliggende woningen aanwezige personen te duchten was;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde:
op 25 september 2013 te Amsterdam uit een woning, gelegen aan de [adres] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer] ;
ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde:
in de periode van 1 september 2013 tot en met 19 september 2013 te Amsterdam uit een woning, gelegen aan de [adres] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 5000 euro toebehorende aan [slachtoffer] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de officier van justitie geëiste straf te hoog is.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft een jonge vrouw in haar eigen woning op gruwelijke wijze om het leven gebracht. Nadat het slachtoffer was overleden, heeft verdachte brand gesticht in de woning, kennelijk, zo neemt de rechtbank aan, om zijn eigen sporen te wissen.
Het opzettelijk benemen van het leven van een ander behoort tot de zwaarste categorie misdrijven die de wet kent. Door de dood van [slachtoffer] en de wijze waarop dit is gebeurd, heeft verdachte het leven van de nabestaanden van [slachtoffer] op blijvende wijze ingrijpend beïnvloed. Aan hen is een onherstelbaar verlies en groot verdriet toegebracht. Dat de doodslag heeft plaatsgevonden in de woning en door een persoon met wie [slachtoffer] een relatie had, weegt de rechtbank als strafverzwarende omstandigheden mee, aangezien men juist in de eigen woning omringd door degenen met wie men een relatie heeft zich veilig moet kunnen wanen. Feiten als het onderhavige brengen voorts grote verontrusting en gevoelens van onveiligheid in de samenleving teweeg.
De rechtbank neemt het verdachte bovendien zeer kwalijk dat hij het de nabestaanden van het slachtoffer onmogelijk heeft gemaakt om op een gepaste wijze afscheid te nemen van het slachtoffer door het stoffelijk overschot van [slachtoffer] op de bewezen verklaarde wijze te schenden. Door brand te stichten heeft verdachte niet alleen het stoffelijk overschot van [slachtoffer] geschonden, maar door aldus te handelen heeft verdachte het leven van de in de buurt aanwezige personen ernstig in gevaar gebracht. Brand kan zich immers snel en onbeheersbaar ontwikkelen en de rookontwikkeling alleen al kan levensbedreigend zijn. Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan diefstal van een telefoon en een geldbedrag van [slachtoffer] .
Het Uittreksel Justitiële Documentatie van 11 november 2015 betreffende verdachte vermeldt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van een geweldsdelict.
Verdachte heeft geen medewerking verleend aan persoonlijkheidsonderzoek, zodat de rechtbank geen inzicht heeft gekregen in de persoon van verdachte en de problemen waar hij eventueel mee kampt, en daar dan ook geen rekening mee kan houden bij de strafoplegging. Verdachte heeft in ieder geval geen inzicht in zijn handelen of berouw getoond, zodat gevreesd moet worden dat hij tot vergelijkbaar handelen in staat is.
Alles in aanmerking nemend en gezien de straffen die rechtbanken en gerechtshoven in soortgelijke zaken plegen op te leggen, acht de rechtbank oplegging van een gevangenisstraf van twaalf jaren passend en geboden.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 57, 63, 157, 287 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 5 en 6 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde:
Doodslag
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
Opzettelijk brand stichten
ten aanzien van het onder 3 en 4 ten laste gelegde:
Diefstal, meermalen gepleegd
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. R.H. Mulderije en M.R.J. van Wel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.F. van Raab van Canstein, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 december 2015.