Beoordeling
Naar aanleiding van het verzoek van [verzoeker] met zaaknummer 4589995 EA VERZ 15-1187
8. Bij de beoordeling of en zo ja, in welke mate [verzoeker] verwijtbaar heeft gehandeld door van 8 tot en met 17 juli 2015 (met zijn gezin) op vakantie naar New York te gaan, moet onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de vraag of [verzoeker] zonder toestemming op 15 juli 2015 niet is verschenen op zijn werk en anderzijds de vraag of hij, door naar New York te gaan, heeft gehandeld op een wijze die zijn re-integratie belemmert of kan belemmeren.
9. Niet gebleken is dat de onder 1.21 bedoelde mededelingen (aangetekende brief d.d. 6 juli 2015 en e-mailbericht d.d. 7 juli 2015), waarin de reeds gegeven toestemming voor het verschuiven van de te werken uren werd ingetrokken, [verzoeker] daadwerkelijk hebben bereikt voor 17 juli 2015. Voorts is komen vast te staan dat Q-Park [verzoeker] heeft laten werken op 7 juli 2015, conform de toestemming van de (de plaatsvervanger van) zijn leidinggevende als bedoeld onder 1.19 tot het verschuiven van de te werken uren.
Q-Park heeft toen niet aan [verzoeker] medegedeeld dat die toestemming zou zijn ingetrokken. Een en ander betekent dat [verzoeker] er op mocht vertrouwen dat hij ook op 18 juli 2015 in plaats van 15 juli 2015 de twee in het kader van zijn re-integratie te werken uren per week zou mogen vervullen. Dat betekent dat er geen sprake is geweest van ongeoorloofde afwezigheid op 15 juli 2015.
10. Niet valt in te zien waarom [verzoeker] het verwijt kan worden gemaakt dat hij de hiervoor bedoelde toestemming ‘op slinkse wijze’ zou hebben verkregen. In de brief van 23 juni 2015, waarin Q-Park hem mededeelde dat geen toestemming werd gegeven voor de vakantie, beriep Q-Park zich daarvoor op het oordeel van de Arbo-arts. Daarom heeft [verzoeker] getracht om de Arbo-arts tot een ander oordeel te bewegen, waarover hierna meer. In diezelfde brief deelde Q-Park echter mee dat zij van [verzoeker] verwachtte dat deze het re-integratietraject te volgen zoals uitgestippeld door de Arbo-arts. Dat betekende dat [verzoeker] , naast een heroverweging door de Arbo-arts, toestemming diende te hebben van Q-Park om de door hem te werken uren zo te verschuiven dat het mogelijk zou zijn om alsnog de reeds geplande reis te maken en tevens de door de Arbo-arts vastgestelde twee uur per week te werken. Vast staat dat zijn direct leidinggevende met verlof was en diens plaatsvervanger de aangewezen persoon was om de toestemming te vragen. Ook heeft Q-Park niet betwist dat deze plaatsvervanger de betreffende toestemming niet aanstonds heeft gegeven, maar pas na enige tijd, zodat [verzoeker] er van uit mocht gaan dat binnen Q-Park overleg was gevoerd over de verschuiving van de te werken uren. En ten slotte is niet gebleken dat Q-Park in haar belangen werd geschaad door het feit dat [verzoeker] de twee uren die hij in het kader van zijn re-integratie wekelijks diende te werken, één dag eerder respectievelijk drie dagen later zou vervullen dan aanvankelijk was gepland.
11. Vast staat dat de Arbo-arts aan [verzoeker] heeft medegedeeld geen toestemming te geven voor de reis naar New York, omdat de belasting daarvan belemmerend werd geacht voor de re-integratie van [verzoeker] . Ook staat vast dat [verzoeker] desondanks naar New York is vertrokken. Bij de beoordeling van de verwijtbaarheid daarvan zijn de volgende omstandigheden van belang.
12. Vast staat dat [verzoeker] arbeidsongeschikt was en is wegens (zware) depressieve klachten. Hij was daarvoor onder behandeling van een psycholoog. Volgens [verzoeker] heeft zijn psycholoog hem aangeraden er op uit te gaan. Het oordeel van de Arbo-arts berustte volgens [verzoeker] op onjuiste informatie van de zijde van Q-Park, inhoudende dat [verzoeker] gedurende de gehele periode van 6 juli tot en met 2 augustus 2015 op vakantie zou gaan en bovendien dat het vakanties naar zowel Suriname als naar New York zou betreffen. Het ging echter slechts ging om een veel kortere vakantie in dat tijdvak, en bovendien uitsluitend naar New York. Volgens [verzoeker] heeft de Arbo-arts bovendien geen goed beeld gehad van hetgeen hij en zijn gezin in New York zouden gaan doen.
13. Om de Arbo-arts juist te informeren en om een heroverweging te verzoeken heeft [verzoeker] verzocht om een afspraak met de Arbo-arts. Hij heeft daarop een uitnodiging ontvangen voor een afspraak op 2 juli 2015. Die afspraak is vervolgens door Q-Park ingetrokken. [verzoeker] heeft vervolgens getracht een telefonische afspraak te krijgen met de Arbo-arts maar deze had het daarvoor te druk, aldus [verzoeker] . Het gevolg is geweest dat slechts e-mailverkeer tussen de Arbo-arts en [verzoeker] heeft plaatsgevonden, namelijk een verzoek van [verzoeker] op vrijdag 3 juli 2015 en een eenregelig antwoord van de bedrijfsarts op maandag 6 juli 2015. Deze gang van zaken is door Q-Park niet (gemotiveerd) betwist.
14. Niet uitgesloten kan worden dat de Arbo-arts met betrekking tot de reis tot een positief advies had kunnen komen indien [verzoeker] in de gelegenheid was gesteld om zijn voornemens in een persoonlijk gesprek met de Arbo-arts uiteen te zetten. Uit de overgelegde e-mailberichten blijkt in elk geval dat het aanvankelijke (negatieve) oordeel van de Arbo-arts was gebaseerd op de van Q-Park verkregen informatie dat [verzoeker] zowel naar Suriname als naar New York zou gaan. Wat er ook zij van eventuele plannen van [verzoeker] om naar Suriname te gaan (deze worden door [verzoeker] betwist), begin juli 2015 stond uitsluitend ter discussie of de reis naar New York wel of niet schadelijk zou kunnen zijn voor het herstel van [verzoeker] . Door een reeds geplande afspraak met de Arbo-arts op 2 juli 2015 door te halen heeft Q-Park aan [verzoeker] de mogelijkheid ontnomen om zijn voornemens op een behoorlijke wijze aan de Arbo-arts uiteen te zetten en onjuiste veronderstellingen weg te nemen. Gelet op het grote belang van het oordeel van de Arbo-arts omtrent de (on)wenselijkheid van de reis naar New York heeft Q-Park niet als goed werkgever gehandeld door aan [verzoeker] die mogelijkheid te ontnemen.
15. [verzoeker] heeft verwijtbaar gehandeld door tegen het advies van de Arbo-arts in met zijn gezin naar New York te reizen, maar gelet op de onjuiste informatie van Q-Park aan de Arbo-arts en op laatstbedoelde tekortkoming van Q-Park kan dit niet worden aangemerkt als een dringende reden voor opzegging door Q-Park.
16. Hetgeen Q-Park voor het overige ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag vormt niet een dringende reden waardoor van Q-Park redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te laten duren. Hoewel [verzoeker] eind 2014 en begin 2015 verwijten zijn te maken betreffende zijn bereikbaarheid van [verzoeker] en het nakomen door hem van (gespreks)afspraken, is – zij het met de nodige waarschuwingen – de communicatie tussen partijen op gang gebleven, is [verzoeker] het spreekuur van de Arbo-arts blijven bezoeken, en heeft hij ook zijn werkzaamheden hervat conform het advies van de Arbo-arts. Voor zover er sprake was van (structureel) tekortschieten door [verzoeker] (wat door Q-Park is gesteld maar door [verzoeker] is betwist) had Q-Park redelijkerwijs eerst een minder vergaande sanctie kunnen opleggen, zoals een schorsing of het stopzetten van de loonbetaling, hetgeen nimmer heeft plaatsgevonden. Daarbij is eveneens van belang dat aannemelijk is dat het niet bereikbaar zijn en het niet nakomen van afspraken om op een spreekuur of een gesprek te verschijnen verband hielden met de ziekte van [verzoeker] .
17. Uit het voorgaande volgt dat er geen dringende reden was tot ontslag, waardoor de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was.
18. Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever kan vernietigen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is, zal het verzoek van [verzoeker] om vernietiging van die opzegging worden toegewezen.
19. Omdat de opzegging wordt vernietigd, duurt de arbeidsovereenkomst voort en heeft de werknemer recht op loon. De vordering van de werknemer tot loonbetaling zal daarom eveneens worden toegewezen. Nu Q-Park de omvang van het door [verzoeker] gevorderde loon niet heeft betwist zal dit worden toegewezen.
20. De vordering tot afgifte van loonspecificaties wordt afgewezen nu gesteld noch gebleken is dat Q-Park in het verleden daarmee in gebreke is gebleven of dit in de toekomst zal zijn, en hetzelfde geldt ten aanzien van de daaraan verbonden dwangsom.
21. De gevorderde wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente zullen ook worden toegewezen, omdat Q-Park te laat heeft betaald, waarbij de wettelijke verhoging zal worden beperkt tot 25%. In verband daarmee zal bij de toewijzing van de loonvordering onderscheid worden gemaakt tussen de reeds opeisbare termijnen en de toekomstige termijnen.
22. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten ad € 462,50 is als zodanig niet betwist en toewijsbaar.
23. Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over het verzoek van de werknemer, is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding.
24. Als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij zal Q-Park worden veroordeeld in de proceskosten.
Naar aanleiding van het verzoek van Q-Park met zaaknummer 4589995 EA VERZ 15-1187
25. Q-Park heeft haar verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] gebaseerd op twee gronden afzonderlijk te beoordelen gronden, te weten (ernstig) verwijtbaar handelen van [verzoeker] (artikel 7:669 lid 3 sub e BW) en (subsidiair) een onherstelbare vertrouwensbreuk (artikel 7:669 lid 3 sub g BW).
25. Voor zover het door Q-Park bedoelde verwijtbaar handelen van [verzoeker] gelegen is in het niet nakomen van zijn re-integratieverplichtingen is het verzoek niet toewijsbaar, omdat Q-Park niet heeft voldaan aan de in artikel 7:671b lid 5 onder b BW bedoelde verplichting om een verklaring van een deskundige over te leggen. Aangezien Q-Park stelt dat [verzoeker] zijn re-integratieverplichtingen niet is nagekomen rust op haar de verplichting een dergelijke verklaring over te leggen. Er is geen sprake van een uitzondering op die verplichting, aangezien er geen dringende reden is tot ontslag, en omdat er evenmin sprake is geweest van staking van de loonbetaling (anders dan ingevolge de hiervoor vernietigde opzegging) als prikkel tot nakomen van de re-integratieverplichtingen. Evenmin is er sprake van een situatie waarin Q-Park op behoorlijke wijze heeft gemaand tot nakoming van re-integratieverplichtingen zonder dat [verzoeker] daaraan vervolgens gevolg heeft gegeven. Met betrekking tot het afreizen naar New York heeft te gelden dat niet is komen vast te staan dat de onder 1.21 bedoelde berichten [verzoeker] voorafgaande aan de reis hebben bereikt. De onder 1.16 bedoelde brief van 24 juni 2015 kan niet worden aangemerkt als een aanmaning als bedoeld in artikel 7:671b lid 5 onder a BW, omdat de strekking daarvan was een beslissing te geven op het verzoek van [verzoeker] om op vakantie te mogen gaan, en niet om, in een situatie waarin de werknemer tekortschoot, hem alsnog de gelegenheid te bieden de re-integratieverplichtingen na te komen. Redenen waarom redelijkerwijs van Q-Park niet zou kunnen worden gevergd een verklaring van een deskundige over te leggen zijn niet gebleken.
25. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 16. reeds is overwogen geldt voor hetgeen Q-Park overigens aan haar ontbindingsverzoek ten grondslag heeft gelegd dat er geen sprake is van een zodanig verwijtbaar handelen van [verzoeker] dat van Q-Park niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst voort te laten duren. Het feit dat Q-Park een ‘zero-tolerance’-beleid zegt te voeren maakt dat niet anders. In dat verband heeft Q-Park wel gewezen op een groot aantal rechterlijke beslissingen waarin haar beroep op dat beleid slaagde, maar reeds uit de opgave van Q-Park blijkt dat het in die gevallen ging om zaken als verduistering, diefstal, fraude, drugsbezit en beledigende uitlatingen jegens klanten en leidinggevenden, welke van een geheel andere orde zijn dan de thans aan [verzoeker] gemaakte verwijten.
25. Ook het beroep van Q-Park op de subsidiair gestelde grond dat er sprake is van een onherstelbare vertrouwensbreuk artikel 7:669 lid 3 sub g BW slaagt niet. Mede gelet op het voorgaande is niet gebleken dat er sprake is voor objectieve gronden daarvoor. Voorts blijkt uit niets dat er in de periode tot 7 juli 2015, toen [verzoeker] voor het laatst zijn werkzaamheden (in het kader van zijn re-integratie) heeft verricht, sprake is geweest van een dergelijke onherstelbare vertrouwensbreuk. In tegendeel, uit de overgelegde correspondentie blijkt weliswaar dat Q-Park (in elk geval enkele malen terecht) [verzoeker] heeft aangesproken op zijn bereikbaarheid en het nakomen van afspraken, maar daaruit blijkt ook dat [verzoeker] daarop heeft gereageerd en dat hij gemaakte afspraken – uiteindelijk – ook is nagekomen. Ook blijkt daaruit dat de situatie zodanig was dat partijen overleg konden voeren over het begin van de re-integratie en die ook konden gaan uitvoeren. Nadat [verzoeker] van vakantie terug is gekeerd heeft Q-Park geen gesprek meer gevoerd met [verzoeker] . Ter zitting heeft Q-Park weliswaar verklaard dat mediation geen zin heeft en dat geen van zijn leidinggevenden meer met [verzoeker] wil werken, maar een dergelijke verklaring alleen is onvoldoende voor de vaststelling dat is voldaan aan de door de wetgever bedoelde beëindigingsgrond als bovengenoemd. Juist in een geval van een vernietigd ontslag op staande voet mag van de werkgever worden verlangd dat deze zich inspant om door gesprekken, al dan niet in de vorm van mediation, de relatie tussen werknemer en diens leidinggevende te herstellen, dan wel te onderzoeken in hoeverre tewerkstelling op een andere plaats dan wel een andere vestiging van het bedrijf een oplossing kan bieden. Bovendien bestaat in dit geval daarvoor alle gelegenheid, omdat niet in geschil is dat [verzoeker] op medische gronden nog steeds volledig arbeidsongeschikt is zonder dat er uitzicht bestaat op een spoedig herstel.
29. Dat betekent dat het verzoek van Q-Park wordt afgewezen. De overige (tegen)verzoeken van [verzoeker] en stellingen van partijen behoeven daarmee geen behandeling meer.
29. Als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij zal Q-Park eveneens worden veroordeeld in de proceskosten betreffende haar tegenverzoek.