ECLI:NL:RBAMS:2015:9

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
29 december 2014
Zaaknummer
3149297 - CV EXPL 14-16672
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van een geldlening en vergoeding van wettelijke rente en incassokosten

In deze zaak vorderen eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], betaling van een bedrag van EUR 10.525,22 van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid EBO, wegens een geldlening van EUR 8.000,-- die zij aan EBO hebben verstrekt. EBO betwist het bestaan van de geldlening en stelt dat de betalingen door eisers zijn gedaan ter vergoeding van kosten die EBO ten behoeve van de zoon van eisers heeft gemaakt. De kantonrechter oordeelt dat het verweer van EBO niet voldoende onderbouwd is en dat de betalingen door eisers wel degelijk op grond van een overeenkomst van geldlening hebben plaatsgevonden. De kantonrechter wijst de vordering tot terugbetaling van EUR 8.000,-- toe, maar wijst de gevorderde wettelijke handelsrente af, omdat er geen sprake is van een handelsovereenkomst. Wel wordt de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW toegewezen vanaf 4 juni 2014. Daarnaast wordt EBO veroordeeld tot betaling van EUR 775,-- aan buitengerechtelijke incassokosten en in de proceskosten van eisers, tot op heden begroot op EUR 806,52. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: 3149297 / CV EXPL 14-16672
Uitspraak: 23 januari 2015
Vonnis van de kantonrechter
in de zaak van:

1.[eiser sub 1],

2.
[eiser sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
eisers,
gemachtigde: R.F. Mellema,
t e g e n
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EUROPESE BEDRIJFSOPLEIDINGEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
gemachtigde: D. Rekers.
Eisers zullen hierna in mannelijk enkelvoud worden aangeduid als [eisers gezamenlijk] en afzonderlijk als [eiser sub 1] en [eiser sub 2]. Gedaagde zal hierna worden aangeduid als EBO.
VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 4 juni 2014, met producties;
  • de conclusie van antwoord, met producties;
  • het tussenvonnis van 25 augustus 2014, waarbij de zaak naar de rol is verwezen voor conclusie van repliek;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
Daarna is vonnis bepaald.
GRONDEN VAN DE BESLISSING

1.De feiten en omstandigheden

Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende tussen partijen vast:
[eisers gezamenlijk] heeft op 25 mei 2011 en op 15 oktober 2011 een bedrag van EUR 4.000,--, derhalve totaal EUR 8.000,--, betaald op een op naam van EBO staand bankrekeningnummer met [rekeningnummer].

2.De vordering

2.1.
[eisers gezamenlijk] vordert veroordeling van EBO bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van EUR 10.525,22, vermeerderd met wettelijke handelsrente over de hoofdsom van EUR 8.000,-- vanaf 4 juni 2014 en met veroordeling van EBO in de kosten van deze procedure.
2.2.
[eisers gezamenlijk] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij op grond van een met EBO gesloten overeenkomst van geldlening EUR 8.000,-- aan EBO heeft geleend, die voor 1 januari 2013 aan [eisers gezamenlijk] zou worden terugbetaald. Ondanks sommaties daartoe is EBO niet tot terugbetaling overgegaan. EBO verkeert in verzuim in de nakoming van haar terugbetalingsverplichting, zodat [eisers gezamenlijk] aanspraak maakt op vergoeding van wettelijke handelsrente. [eisers gezamenlijk] begroot de tot aan de dag der dagvaarding verschenen rente op EUR 1.750,22. Omdat EBO niet tot terugbetaling is overgegaan, heeft [eisers gezamenlijk] buitengerechtelijke incassokosten moeten maken, die hij overeenkomstig het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) begroot op EUR 775,--. EBO dient ook deze kosten aan [eisers gezamenlijk] te vergoeden, aldus steeds [eisers gezamenlijk]
2.3.
EBO voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
EBO betwist dat de betalingen door [eisers gezamenlijk] hebben plaatsgevonden op grond van een overeenkomst van geldlening. Ter onderbouwing van haar verweer heeft EBO – in de kern – aangevoerd dat de betalingen van [eisers gezamenlijk] dienden ter vergoeding van kosten die EBO ten behoeve van [zoon] (zoon van [eisers gezamenlijk] en hierna: de zoon) heeft voldaan. Volgens EBO heeft de zoon aan [eisers gezamenlijk] verzocht om de gemaakte kosten aan EBO te vergoeden, waaraan [eisers gezamenlijk] met de betalingen gehoor heeft gegeven.
Het verweer faalt, omdat het geen steun vindt in de feiten en in de stellingen van EBO. In dit verband is van belang dat EBO heeft gesteld dat de zoon in 2012 uit de gevangenis is ontslagen en dat hij zich toen tot de bestuurder van EBO – die een jeugdvriend van hem was – heeft gewend, met een verzoek om financiële hulp. Volgens EBO heeft zij nadien de door haar gestelde kosten gemaakt. De betalingen van [eisers gezamenlijk] hebben echter plaatsgevonden op 25 mei 2011 en op 15 oktober 2011, derhalve ruim voor de vrijlating van de zoon. Gesteld noch gebleken is dat de zoon voorafgaand aan zijn vrijlating in 2012 aan [eisers gezamenlijk] heeft verzocht door EBO te zijnen behoeve te maken kosten aan EBO te vergoeden. De betalingen van [eisers gezamenlijk] kunnen daarmee niet hebben gezien op (beweerde) kosten die EBO ten behoeve van de zoon heeft gemaakt. Nu het verweer niet slaagt en EBO verder niets naar voren heeft gebracht met betrekking tot het bestaan van de overeenkomst van geldlening, staat tussen partijen vast dat de betalingen door [eisers gezamenlijk] op grond van een overeenkomst van geldlening hebben plaatsgevonden.
3.2.
EBO heeft, gelet op het falen van haar verweer, onvoldoende gemotiveerd betwist dat uit de overeenkomst van geldlening een verplichting tot terugbetaling voortvloeit. De vordering tot terugbetaling van EUR 8.000,-- is daarmee toewijsbaar.
3.3.
[eisers gezamenlijk] maakt aanspraak op vergoeding van wettelijke rente ex artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek (hierna: de wettelijke handelsrente), die tot aan de dag der dagvaarding EUR 1.750,22 zou bedragen. Vastgesteld wordt dat – anders dan [eisers gezamenlijk] stelt – geen sprake is van een handelsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 6:119a Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Er is immers geen sprake van een overeenkomst waarbij één der partijen zich heeft verbonden tot levering van goederen of diensten. Daarnaast geldt dat een handelsovereenkomst door twee of meer natuurlijke personen handelend in de uitoefening van een beroep of bedrijf of rechtspersonen wordt gesloten. Onvoldoende is – zoals [eisers gezamenlijk] stelt – dat één van de contractsluitende partijen een rechtspersoon is. De gevorderde wettelijke handelsrente zal worden afgewezen. Nu duidelijk is dat [eisers gezamenlijk] aanspraak maakt op vergoeding van rente, zal de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW worden toegewezen. De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 4 juni 2014. [eisers gezamenlijk] heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt wanneer volgens hem het verzuim aan de zijde van EBO is ingetreden. Voor zover [eisers gezamenlijk] stelt dat het verzuim is ingetreden op 2 januari 2013 – [eisers gezamenlijk] stelt immers dat terugbetaling voor 1 januari 2013 diende plaats te vinden – is deze stelling onvoldoende onderbouwd. De verplichting tot betaling voor 1 januari 2013 volgt in ieder geval niet uit de door [eisers gezamenlijk] in het geding gebrachte stukken en is niet anderszins onderbouwd. [eisers gezamenlijk] heeft ook geen andere datum van het intreden van het verzuim genoemd.
3.4.
Tot slot maakt [eisers gezamenlijk] aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Vastgesteld wordt dat het Besluit van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eisers gezamenlijk] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Hetgeen [eisers gezamenlijk] heeft gevorderd overschrijdt het wettelijke tarief niet, zodat een bedrag van EUR 775,-- zal worden toegewezen.
3.5.
EBO zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eisers gezamenlijk], tot op heden begroot op EUR 306,52 aan verschotten en op EUR 500,-- (2 punten x tarief EUR 250,--) aan salaris gemachtigde.

4.DE BESLISSING

De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt EBO tot betaling aan [eisers gezamenlijk] van EUR 8.000,--, vermeerderd met wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 4 juni 2014 tot aan de dag der voldoening;
4.2.
veroordeelt EBO tot betaling aan [eisers gezamenlijk] van EUR 775,-- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten;
4.3.
veroordeelt EBO in de kosten van deze procedure aan de zijde van [eisers gezamenlijk], tot op heden begroot op EUR 806,52;
4.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. A.H.E. van der Pol, kantonrechter, bijgestaan door mr. E.R. Mac-Donald, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2015.
De griffier De kantonrechter
type: ERM
coll:
**