BEOORDELING
14 In het onderhavige kort geding dient te worden beoordeeld of de omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van eisers in conventie en eisers in reconventie in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook slechts een voorlopig oordeel.
15 Op de werknemers van V&D die in dienst zijn getreden voor 3 november 2014 – tot welke groep werknemers [eiser 2], [eiser 3], [eiser 5] en [eiser 6] behoren – is de cao V&D van toepassing. V&D was als contractsluitende partij tot 1 februari 2014 op grond van de artikelen 9, 12 en 14 Wet cao gehouden deze cao toe te passen en V&D heeft deze cao ook toegepast. De cao V&D was bovendien in de tekst van de individuele arbeidsovereenkomst van de werknemers van V&D die voor 3 november 2014 in dienst waren getreden van toepassing verklaard. De betreffende cao V&D is daarmee onderdeel gaan uitmaken van de arbeidsovereenkomst van de werknemers die voor 3 november 2014 in dienst zijn getreden van V&D .
16 V&D heeft op 19 januari 2015 medegedeeld een aantal bepalingen van de cao V&D te zullen wijzigen. Op 4 februari 2015 heeft V&D medegedeeld de aangekondigde wijzigingen te zullen verzachten. De loonsverlaging zal meer gefaseerd worden ingevoerd en de seniorendagen zullen niet worden teruggedraaid, maar bevroren. Deze op 4 februari 2015 aangekondigde wijzigingen zullen hierna de herziene wijzigingen worden genoemd. Kort gezegd beoogt V&D met de herziene wijzigingen gefaseerd de arbeidsvoorwaarden conform de cao INretail te gaan toepassen, binnen een termijn van twee jaar. V&D beoogt hiermee een besparing te realiseren van in 2015 4,9 miljoen euro, in 2016 9,4 miljoen euro, in 2017 10,5 miljoen euro en in 2018 11,5 miljoen euro (presentatie [naam 5], sheet 4).
17 V&D baseert het mogen toepassen van de herziene wijzigingen op de volgende omstandigheden:
- Gedurende lange tijd maakt V&D forse verliezen van alleen al in 2013 en 2014 ieder meer dan 40 miljoen euro. Deze cijfers zijn nog vertekend, omdat onderdeel van deze cijfers de positieve resultaten van La Place uitmaken.
- De huidige aandeelhouder van V&D, Sun Capital, heeft sinds de aankoop van aandelen in 2010, en nog afgezien van het recente Akkoord, al een bedrag van 105 miljoen euro geïnvesteerd in V&D. Sun Capital is niet langer bereid de verliezen van V&D aan te zuiveren, tenzij ingrijpende maatregelen worden genomen.
- De overige stakeholders van V&D, waaronder de banken, de verhuurders en de belastingdienst, zijn slechts bereid extra faciliteiten conform het Akkoord ter beschikking te stellen, indien een totaalbedrag aan kostenbesparing wordt gerealiseerd. Daarbij is ook voorzien in een op de loonkosten te besparen bedrag.
- Indien genoemd bedrag aan besparing op de loonkosten niet wordt gerealiseerd, bestaat volgens V&D het ‘serieuze risico’ dat de overige stakeholders hun steun aan het reddingsplan intrekken.
- De herziene wijzigingen van de arbeidsvoorwaarden van de werknemers maken onderdeel uit van een evenwichtig reddingsplan. De aandeelhouder stort een extra bedrag, de banken verlengen de kredietfaciliteiten, de verhuurders accepteren in 2015 een tijdelijke huurverlaging en de belastingdienst gaat akkoord met een uitgestelde betaling. Het is dan redelijk dat ook de werknemers hun steentje bijdragen, ook omdat de lonen van de werknemers hoger dan marktconform zijn.
18 De juridische gronden waarop V&D het mogen toepassen van de herziene wijzigingen baseert, zijn de volgende:
- Op ruim 2900 werknemers van V&D is een eenzijdig wijzigingsbeding in de zin van art. 7:613 BW van toepassing. Volgens V&D is sprake van zwaarwegende bedrijfsomstandigheden die een eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden rechtvaardigen. Zonder die wijziging dreigt faillissement of surseance van betaling.
- Het niet meewerken van de overige werknemers aan de herziene wijzigingen is in strijd met het goed werknemerschap zoals neergelegd in artikel 7:611 BW. Te dezen is sprake van omstandigheden die zo’n wijziging rechtvaardigen, de voorstellen zijn redelijk en er is geen sprake van zodanige omstandigheden dat die wijziging door de werknemers niet behoeft te worden geaccepteerd.
- Het is naar maatstaven redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de werknemers niet willen meewerken aan de genoemde herziene wijzigingen, zulks in de zin van art. 6:248 lid 2 BW.
- Bovendien is sprake van onvoorziene omstandigheden in de zin van art. 6:258 BW die de herziene wijzigingen rechtvaardigen.
Welk soort arbeidsvoorwaarden
19 V&D wenst met de herziene wijzigingen te komen tot een verlaging van de algemene salarissen, tot het afschaffen van één vakantiedag, tot het bevriezen van seniorendagen (dat wil zeggen het vanaf een bepaalde leeftijd extra doorbetaald vrijaf krijgen) en het afschaffen of verlagen van vaste bij het werken op bepaalde tijdstippen behorende toeslagen.
20 V&D heeft de herziene wijzigingen gepresenteerd als één pakket. Dit pakket als zodanig behelst het wijzigen van primaire of essentiële arbeidsvoorwaarden, te weten het loon als de directe tegenprestatie voor het werken gedurende een bepaalde periode.
21 Er is daarom onvoldoende aanleiding onderscheid te maken tussen de verschillende componenten van de door V&D bepaalde herziene wijzigingen.
Toetsing aan artikel 7:613 BW
22 Partijen verschillen van mening over het aantal werknemers bij wie in de individuele arbeidsovereenkomst enig beding is opgenomen op grond waarvan V&D arbeidsvoorwaarden eenzijdig kan wijzigen. FNV en CNV hebben niet weersproken dat er werknemers zijn op wie de cao V&D van toepassing is (dus werknemers van wie de laatste arbeidsovereenkomst met V&D is aangegaan vóór 3 november 2014) waar zo’n eenzijdig wijzigingsbeding in voorkomt. FNV heeft gesteld slechts enkele arbeidsovereenkomsten te zijn tegengekomen met zo’n wijzigingsbeding en dat dit arbeidsovereenkomsten uit 2014 betreft. V&D daarentegen heeft nadrukkelijk gesteld dat in alle nieuwe arbeidsovereenkomsten sinds 2011 genoemd wijzigingsbeding is opgenomen. De kantonrechter neemt dat laatste thans tot uitgangspunt.
23 V&D stelt op grond van dit wijzigingsbeding de arbeidsvoorwaarden van de betreffende werknemers, zoals neergelegd in de cao V&D, eenzijdig te kunnen wijzigen. In de betreffende bepaling staat “
Op deze arbeidsovereenkomst zijn de arbeidsvoorwaarden zoals vastgelegd in de “cao V&D B.V. 1 juli 2011 tot 1 februari 2013” van toepassing. Werknemer verklaart, door ondertekening van deze arbeidsovereenkomst, alle relevante regelingen te hebben ontvangen, zich met de inhoud daarvan te verenigen en zich naar de inhoud te gedragen. De regelingen kunnen, met inachtneming van de wettelijke bepalingen, eenzijdig door V&D B.V. worden gewijzigd. (…)”.De kantonrechter oordeelt hierover als volgt.
24 Uit de tekst van deze bepaling is op zichzelf niet ondubbelzinnig op te maken of onder “de regelingen” die eenzijdig kunnen worden gewijzigd, ook de cao moet worden verstaan, of dat de wijzigingsbevoegdheid slechts betrekking heeft op andere regelingen dan de cao. De cao V&D als zodanig kent geen eenzijdig wijzigingsbeding. De kantonrechter acht verder van belang dat V&D, als cao-sluitende partij, gedurende de looptijd van de cao op grond van artikel 14 Wet cao gehouden is de betreffende cao toe te passen. Voor leden van de FNV en CNV geldt zelfs dat op grond van de artikelen 9 en 12 Wet cao een van de cao afwijkend beding nietig is. Weliswaar zijn de bepalingen van de cao V&D thans nog slechts van toepassing als gevolg van de nawerking van de cao en de incorporatie van de cao-bepalingen in de individuele arbeidsovereenkomsten, maar op het moment dat het wijzigingsbeding naar zeggen van V&D werd ingevoerd (begin 2011) gold de cao V&D als zodanig. V&D was dus gedurende de looptijd van de cao tot 1 februari 2014 hoe dan ook verplicht die cao-bepalingen toe te passen. Uit het schriftelijkheidsvereiste van het eenzijdig wijzigingsbeding zoals opgenomen in artikel 7:613 volgt dat er volledige duidelijkheid over dient te bestaan welke bepalingen of regelingen eenzijdig gewijzigd kunnen worden. Gelet op het voorgaande is daarvan in dit geval geen sprake.
25 Daarmee is onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat het wijzigingsbeding ook betrekking heeft op arbeidsvoorwaarden zoals geregeld in de cao.
26 Het beroep van V&D op artikel 7:613 BW wordt daarom afgewezen.
Toetsing aan artikel 7:611 BW
27 V&D beroept zich er voorts op dat de werknemers van V&D op grond van het goed werknemerschap gehouden zijn de herziene wijzigingen van arbeidsvoorwaarden te accepteren. FNV en CNV bestrijden dit. Zowel V&D als FNV en CNV beroepen zich hierbij onder andere op jurisprudentie van de Hoge Raad, zoals neergelegd in de arresten Van der Lely/Taxi Hofman (JAR 1998/199) en Stoof/Mammoet (JAR 2008/204).
28 De Hoge Raad heeft in het arrest Stoof/Mammoet, dat een uitwerking vormt van het arrest Van der Lely/Taxi Hofman, het volgende overwogen:
3.3.2 (…) Bij de beantwoording van de vraag tot welke gevolgen een wijziging van de omstandigheden voor een individuele arbeidsrelatie kan leiden, dient immers in de eerste plaats te worden onderzocht of de werkgever daarin als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden tot het doen van een voorstel tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden, en of het door hem gedane voorstel redelijk is. In dat kader moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen, waaronder de aard van de gewijzigde omstandigheden die tot het voorstel aanleiding hebben gegeven en de aard en ingrijpendheid van het gedane voorstel, alsmede – naast het belang van de werkgever en de door hem gedreven onderneming – de positie van de betrokken werknemer aan wie het voorstel wordt gedaan en diens belang bij het ongewijzigd blijven van de arbeidsvoorwaarden. (…)
3.3.3 Bij het hanteren van de hiervoor bedoelde maatstaf is uitgangspunt dat geen sprake is van een schriftelijk beding dat de werkgever de bevoegdheid geeft een in de arbeidsovereenkomst voorkomende arbeidsvoorwaarde te wijzigen. Indien daarvan wel sprake is, bepaalt art. 7:613 BW dat de werkgever op dat beding slechts een beroep kan doen indien hij bij de wijziging een zodanig zwaarwichtig belang heeft dat het belang van de werknemer dat door de wijziging zou worden geschaad, daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken. (…)
Dergelijke gevallen verschillen van het onderhavige geval doordat de werknemer bij het ontbreken van het bedoelde beding in beginsel niet is gehouden voorstellen van de werkgever tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden te aanvaarden. Daarover moet tussen hen overeenstemming worden bereikt, in verband waarmee de voor de werkgever en de werknemer over en weer uit art. 7:611 BW voortvloeiende verplichtingen van belang zijn. In een geval van gewijzigde omstandigheden op het werk wordt aan de (individuele) werknemer voldoende rechtsbescherming geboden door toepassing van de hiervoor in 3.3.2 genoemde maatstaven.
29 De Hoge Raad oordeelt dus dat een werknemer, bij gebreke van een beding op grond van artikel 7:613 BW, in beginsel niet gehouden is voorstellen van de werkgever tot wijziging van de arbeidsvoorwaarden te aanvaarden: daarover moet tussen hen overeenstemming worden bereikt. Van bereikte overeenstemming is in het onderhavige geval geen sprake. De - in de eis in reconventie te lezen - vraag of het in strijd met het goed werknemerschap is om niet met de voorstellen van V&D in te stemmen, moet beoordeeld worden aan de hand van de drie door de Hoge Raad in laatstgenoemd arrest genoemde criteria, te weten (i) de aard van de gewijzigde omstandigheden die tot het voorstel aanleiding hebben gegeven, (ii) de aard en ingrijpendheid van het gedane voorstel, alsmede - naast het belang van de werkgever en de door hem gedreven onderneming - (iii) de positie van de betrokken werknemer aan wie het voorstel wordt gedaan en diens belang bij het ongewijzigd blijven van de arbeidsvoorwaarden.
30 Ad i. Het wordt voldoende aannemelijk geacht dat de situatie waarin V&D verkeert (kort gezegd één waar in de afgelopen jaren zeer omvangrijke en ook in relatie tot de omzet grote verliezen zijn geleden) het rechtvaardigt dat V&D tracht een kostenreductie te realiseren. V&D heeft dat al gedaan door in de nieuwe arbeidsovereenkomsten vanaf 3 november 2014 de (goedkopere) V&D Arbeidsvoorwaardenregeling van toepassing te verklaren. FNV heeft in dit verband vragen gesteld over de stijging van de post ‘overige bedrijfslasten’ met 15 miljoen euro, maar ook zonder die post zouden de afgelopen jaren aanzienlijke verliezen zijn geleden.
31 Ad ii en iii. Of het redelijk is dat V&D juist de onderhavige wijziging van arbeidsvoorwaarden aan alle werknemers met een (laatste) arbeidsovereenkomst aangegaan voor 3 november 2014 wil opleggen, en of acceptatie van die gewijzigde arbeidsvoorwaarden in redelijkheid van de werknemers kan worden gevergd, zal vanwege de samenhang van deze vragen hierna gezamenlijk worden besproken.
32 De door V&D aangekondigde loonsverlaging betreft een substantiële verlaging van het salaris. Zoals hiervoor overwogen betreft het een primaire of essentiële arbeidsvoorwaarde. Voor alle werknemers geldt in een periode van twee jaar een salarisverlaging van 5,8%; voor een gedeelte van de werknemers loopt dit in genoemde periode op tot 10%. Voor velen geldt bovendien een verlaging van inkomsten door het vervallen van de toeslag winkelopenstelling. Daarnaast worden de seniorendagen bevroren, zodat voor het zelfde salaris langer moet worden gewerkt. De kantonrechter is van oordeel dat, indien op grond van het goed werknemerschap werknemers in situaties als de onderhavige akkoord zouden moeten gaan met een loonsverlaging zoals thans voorgesteld, dit op gespannen voet komt te staan met het wettelijk systeem van arbeidsrechtelijke bescherming. De Hoge Raad heeft zoals hierboven is vermeld immers overwogen dat werknemers in beginsel niet gehouden zijn zo’n wijziging tot arbeidsvoorwaarden te aanvaarden. Daarbij is van belang dat niet duidelijk is tot welk niveau een dergelijke loonsverlaging dan mogelijk is en aan welke voorwaarden moet zijn voldaan.
33 De kantonrechter merkt voorts het volgende op. Onbetwist is dat het salarisniveau conform cao V&D beduidend hoger ligt dan het branchegemiddelde. V&D heeft aangevoerd dat dat hoge kostenniveau ook voor de huurkosten geldt. Ten opzichte van de benchmark is zelfs sprake van een verschil van 30% (het huurkostenniveau van V&D ligt 18% boven de norm, dat van de benchmark ligt er 12% onder). V&D heeft, tezamen met andere bedrijven met wie zij op dat moment een concern vormde, omstreeks de jaren 2006/2007 al het onroerend goed waarin de V&D bedrijven gevestigd waren, verkocht voor een totaalprijs van 1,3 miljard euro. Dat bedrag betreft niet alleen de V&D-panden, doch ook die van de Hema en de Bijenkorf, maar dat neemt niet weg dat - in verhouding tot de vaak zeer lange dienstverbanden van veel werknemers - relatief kort geleden het onroerend goed van V&D voor een zeer groot bedrag is verkocht. V&D heeft niet duidelijk gemaakt aan wie die opbrengst ten goede is gekomen. V&D heeft ter zitting verklaard dat de huurkosten en de loonkosten op jaarbasis ongeveer evenveel bedragen, te weten 8 respectievelijk 9 miljoen euro per maand. Indien de panden niet zouden zijn verkocht, of wanneer de destijds verkregen verkoopprijs voor een deel ten goede zou komen aan de thans in rekening gebrachte huurkosten, dan zou in mindere mate de noodzaak hebben bestaan een ingrijpende reductie in het huur- én loonkostenniveau aan te brengen, dan thans het geval is.
34 FNV en CNV enerzijds en V&D anderzijds hebben voor de onderbouwing van hun standpunten verwezen naar diverse rechterlijke uitspraken. Een situatie zoals de onderhavige, waarbij voor een zeer groot aantal werknemers primaire arbeidsvoorwaarden in een substantiële omvang eenzijdig door de werkgever worden verlaagd, is in de jurisprudentie voor zover door partijen genoemd slechts zelden aan de orde gekomen. In de zaak waar door V&D uitdrukkelijk naar wordt verwezen, te weten die aan de orde was bij de voorzieningenrechter Utrecht, 13 december 2013 (RAR 2014/57), had de Ondernemingsraad van het betreffende bedrijf de noodzaak van een loonsverlaging van tweemaal 3% onderschreven en had de werkgever toegezegd deze loonsverlaging ongedaan te zullen maken zodra de financiële situatie dat mogelijk maakte. Daarmee wijkt die situatie af van de onderhavige, nu van een instemming door vakbonden bij V&D geen sprake is en niet gebleken is dat de Ondernemingsraad in de wijzigingen is gekend.
35 Op grond van het bovenstaande kan V&D, naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter, niet op grond van artikel 7:611 BW eenzijdig de herziene wijzigingen van arbeidsvoorwaarden aan haar werknemers opleggen, dan wel van deze werknemers eisen dat zij daarmee instemmen.
36 Dit laat onverlet dat (de) werknemers, al dan niet verenigd via hun vakbond(en), ermee akkoord zouden kunnen gaan dat enige vorm van neerwaartse aanpassing van arbeidsvoorwaarden plaatsvindt, indien de werknemers en/of de vakbonden daarmee verwachten dat dat de bestaanszekerheid van het bedrijf, en daarmee de werkgelegenheid daarbinnen, ten goede komt. In dat verband heeft de kantonrechter kennisgenomen van het standpunt van FNV om, onder voorwaarden, bereid te zijn in te stemmen met een loonaanpassing van 2%.
Toetsing aan artikel 6:248 lid 2 BW
37 De toets aan artikel 6:248 lid 2 BW is een minstens even strenge als de toets aan artikel 7:611 BW. Met andere woorden: wanneer het door de werknemers niet accepteren van de door V&D gedane voorstellen tot aanpassing van arbeidsvoorwaarden niet in strijd is met het goed werknemerschap, dan valt niet in te zien dat de nakoming door de werknemers van die oorspronkelijke arbeidsvoorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
Toetsing aan artikel 6:258 BW
38 V&D heeft weliswaar een beroep gedaan op de toepassing van art. 6:258 BW, maar V&D heeft de kantonrechter niet verzocht op grond van gewijzigde omstandigheden tot aanpassing van de arbeidsvoorwaarden van haar werknemers te komen. Nu een dergelijk verzoek niet is gedaan kan op de uitkomst van een mogelijk in te dienen verzoek ook niet worden vooruitgelopen.
39 Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is de door V&D opgelegde eenzijdige loonsverlaging en aanpassing van de overige arbeidsvoorwaarden, niet terecht. De vakbonden en de individuele eisers in conventie behoeven die wijziging in de arbeidsvoorwaarden dan ook niet te accepteren, en kunnen nakoming vorderen van de vóór 1 februari 2015 geldende arbeidsvoorwaarden.
40 CNV vordert nakoming van de oude arbeidsvoorwaarden voor haar leden. CNV moet worden geacht met deze vordering het standpunt van haar leden te vertegenwoordigen. De vorderingen van CNV worden daarom toegewezen ten behoeve van haar leden.
41 FNV vordert nakoming van de specifieke arbeidsvoorwaarden zoals deze voor 1 februari 2015 golden voor alle werknemers van V&D. FNV beperkt haar vordering derhalve niet tot haar leden. FNV stelt hiertoe op grond van haar statuten gerechtigd te zijn, nu haar statuten voorzien in het opkomen voor werknemers in het algemeen. V&D heeft daartegenover gesteld dat het merendeel van de werknemers van V&D akkoord is met de (herziene) wijziging van arbeidsvoorwaarden. V&D wijst in dat verband op een door haar onder de werknemers gehouden schriftelijke enquête. FNV heeft de representativiteit van die enquête (waarvan de precieze uitkomsten overigens niet zijn overgelegd) in twijfel getrokken, omdat werknemers tegenover haar verklaard hebben zich daarbij door V&D onder druk gezet te voelen. FNV heeft gewezen op 1.500 werknemers die tegenover haar schriftelijk hebben verklaard niet in te stemmen met de verlaging door V&D. V&D heeft daarover opgemerkt dat 1.500 werknemers veel minder is dan de helft van de werknemers bij V&D, en dat dit getal dus onderstreept dat het merendeel van de werknemers instemt met de plannen van V&D. De kantonrechter constateert dat met de door FNV genoemde cijfers en het overige door haar ingebrachte materiaal niet vaststaat dat haar vordering om ook voor de niet-leden ongedaanmaking van de loonsverlaging te vorderen, gedragen wordt door (een duidelijke meerderheid van) die niet-leden, zijnde werknemers van V&D. Voor zover de vordering van FNV betrekking heeft op andere werknemers dan haar leden wordt deze daarom afgewezen.
42 Nu de vorderingen van FNV en CNV worden toegewezen voor zover betrekking hebbend op hun leden acht de kantonrechter geen gronden aanwezig om aan het niet nakomen van de geldvorderingen een dwangsom te verbinden. V&D zal worden veroordeeld tot ongewijzigde voortzetting van de voor 1 februari 2015 geldende arbeidsvoorwaarden tegenover de leden van FNV en CNV. V&D heeft de bedragen zoals genoemd door de individuele werknemers niet apart bestreden. Deze gevorderde bedragen zullen daarom worden toegewezen. Nu niet is gebleken dat V&D reeds ten opzichte van de voor 1 februari 2015 geldende arbeidsvoorwaarden salaris heeft ingehouden, behoeft V&D niet te worden veroordeeld tot terugbetaling van dit ingehouden salaris. De boete op grond van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente is daarom niet aan de orde. De veroordeling tot ongewijzigde voortzetting zoals hierboven vermeld omvat de veroordeling tot nakoming van de artikelen 26 en 52 cao V&D.
43 V&D heeft verzocht een eventuele veroordeling van haar niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Zij voert hiertoe haar financiële positie aan, alsmede de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen. Eisers in conventie hebben daar tegenover gewezen op het spoedeisend belang van de betreffende werknemers over hun volledige salaris te kunnen beschikken. De kantonrechter acht dit laatste belang het meest zwaarwegend. De vorderingen zullen daarom uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
44 V&D heeft in reconventie van eisers in conventie medewerking gevorderd aan de herziene wijzigingen. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen zal deze vordering worden afgewezen, nu de kantonrechter van oordeel is dat de werknemers en de vakbonden niet verplicht zijn aan die (herziene) wijziging hun medewerking te verlenen. Los daarvan heeft V&D niet aangevoerd op welke rechtsgrond haar vordering in reconventie is gebaseerd.
45 De vorderingen zullen daarom worden toegewezen zoals hieronder bepaald.
46 Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal V&D in de proceskosten worden veroordeeld.