10. Gedurende de loop van onderhavige procedure heeft het gerechtshof te Amsterdam twee arresten gewezen, waarin een verplichte aansluiting bij StiPP is aangenomen. Het betreft het arrest van 9 september 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:4616, StiPP- Freshconnections) en het arrest van 28 oktober 2014 (JIN 2014/208, StiPP- Care 4 Human Resources BV). Partijen hebben naar de daaraan voorafgaande vonnissen van de kantonrechters verwezen. Uit het onderstaande blijkt dat deels wordt aangehaakt bij de in de arresten opgenomen overwegingen, doch dat dit niet leidt tot dezelfde uitkomst. 10. Kern van het geschil is of RPR valt onder de verplichtstelling van deelneming in StiPP. Daarvoor is vereist dat RPR een uitzendonderneming is als beschreven in artikel 1 van het verplichtstellingsbesluit en voorts dat haar medewerkers uitzendkrachten zijn die op basis van een uitzendovereenkomst werkzaam zijn voor RPR. Daarbij is het in beginsel aan StiPP is om te bewijzen dat RPR valt onder de werkingssfeer van StiPP, waarbij van RPR verwacht wordt openheid van zaken te geven over haar bedrijf en bedrijfsvoering. Op RPR rust een verzwaarde stelplicht. StiPP is weliswaar niet de eisende partij in onderhavige zaak, maar die zaak komt voort uit de (premie)vordering die StiPP stelt te hebben op RPR. Het is dus in oorsprong StiPP die zich beroept op de rechtsgevolgen van de verplichtstelling en niet RPR. Tussen partijen is niet in geschil dat RPR aan StiPP alle stukken aangaande de bedrijfsvoering heeft doen toekomen. Het ligt dan ook op de weg van StiPP om zich ter onderbouwing van haar stellingen op relevante passages uit deze stukken te beroepen.
10. Allereerst zal worden onderzocht hoe de onderhavige overeenkomsten van de consultants met RPR dienen te worden gekwalificeerd. Het feit dat niet overeenkomstig artikel 7:655 lid 1 sub m BW is vermeld dat sprake is van een uitzendovereenkomst biedt een indicatie dat een gewone arbeidsovereenkomst is gesloten. Dat neemt niet weg dat hetgeen partijen daadwerkelijk voor ogen stond en de wijze waarop daaraan feitelijk invulling is gegeven doorslaggevend dient te zijn. Anders dan StiPP stelt is evenmin de benaming als detachering of het feit dat sprake is van terbeschikkingstelling aan derden voldoende om een uitzendovereenkomst aan te nemen. Kenmerkend voor de uitzendovereenkomst is dat leiding en toezicht zijn overgedragen aan de opdrachtgever, hetgeen ziet op de instructiebevoegdheden ten aanzien van de te verrichten werkzaamheden. Geoordeeld wordt dat StiPP, tegenover de onderbouwde stellingen zijdens RPR ten aanzien van de bedoeling van partijen en de wijze waarop in de driehoeksrelatie tussen de consultant, RPR en de opdrachtgever feitelijk invulling wordt gegeven aan de gezagsuitoefening, onvoldoende heeft ingebracht om te concluderen dat de consultants van RPR werkzaam zijn op basis van een uitzendovereenkomst. Ter toelichting dient het volgende.
10. Vooropstaat dat, anders dan in de zaak waarop het Hof Amsterdam op 28 oktober 2014 heeft beslist, in de opdrachtovereenkomst met RPR niet is bepaald dat de zeggenschap over de werknemers aan de opdrachtgever wordt overgedragen. Voorts wijkt de huidige casus af van die inzake het arrest van 9 september 2014 omdat in 23 van de 30 arbeidsovereenkomsten met zoveel woorden is bepaald dat leiding en toezicht bij de arbeid van de ter beschikking gestelde personen bij de opdrachtgever van Freshconnections berusten. Daarnaast wordt het volgende van belang geacht.
10. RPR heeft aangevoerd dat naast toezicht en leiding door de direct leidinggevende op grond van de arbeidsovereenkomst - vanuit naar de kantonrechter begrijpt RPR - de aansturing plaats vindt door een zogenaamde counsellor. Deze geeft leiding en houdt toezicht op de uitvoering van de werkzaamheden door de consultant, overeenkomstig het met de opdrachtgever overeengekomen plan van aanpak. De consultant rapporteert over de werkzaamheden aan de counsellor, die daarnaast tevens fungeert als klankbord van de opdrachtgever over de uitvoering van het project. RPR verzorgt daarnaast een uitvoerig opleidings- en ontwikkelingsprogramma, voor rekening van RPR. Voorts beoordeelt RPR het functioneren van de consultants en bespreekt RPR ontwikkelpunten aan de hand van door RPR opgestelde criteria, waarbij de consultant verantwoording aflegt aan RPR. Tevens beoordeelt RPR of de consultant voldoende declarabel is ingezet.
10. StiPP heeft hier allereerst tegen ingebracht dat het niet relevant is dat RPR “kennelijk een soort eigen personeelszaken heeft die fungeert als beoordelaar en kwaliteitsbewaker” en evenmin dat “de zogenaamde counsellor kan worden aangesproken bij het niet juist functioneren. Dat RPR instrumentaria gecreëerd heeft ter bewaking van kwalitatief goede detachering, zoals opleidingen of een beoordelaar heeft niets te maken met toezicht uit oefenen.” Daarmee gaat StiPP er echter aan voorbij dat RPR niet alleen doelt op beoordelen, kwaliteitsbewaking en opleiding, welke aspecten naar het oordeel van de kantonrechter overigens wel degelijk in het totaalbeeld mee dienen te wegen, doch ook op het houden van toezicht en het geven van leiding met betrekking tot de werkzaamheden. StiPP stelt weliswaar dat de leiding en toezicht van de opdrachtgever dient te zien op de werkinhoud van de arbeid en niet op de persoonlijke begeleiding en kwaliteitsbewaking, doch verliest uit het oog dat RPR dat eerste nu juist ook stelt.
10. StiPP stelt daarnaast dat voldoende is dat aanwijzingen
kunnenworden gegeven en dat niet vereist is dat daadwerkelijk aanwijzingen en instructies over de werkinhoud worden gegeven. Dat moge zo zijn, maar daarmee toont StiPP nog niet aan dat die bevoegdheid feitelijk bij de derde is komen te liggen en is overgedragen door RPR. Allereerst wordt verwezen naar hetgeen is vooropgesteld onder 13. StiPP stelt daarnaast weliswaar dat uit artikel 2.1 van de arbeidsovereenkomst volgt dat de instructiebevoegdheid voor de periode van detachering bij de opdrachtgever ligt, doch laat na om dit toe te lichten. Gelet op de formulering van deze bepaling lag dat wel op de weg van StiPP. Er wordt in voornoemd artikel 2.1. immers slechts vermeld dat eventuele bijzonderheden die gelden voor de duur van de detachering schriftelijk worden bevestigd. StiPP heeft ook niet gesteld dat uit deze schriftelijke bevestigingen blijkt dat de zeggenschap is overgedragen door RPR.
10. StiPP stelt voorts dat het “evident” is dat de opdrachtgever instructies geeft aan de consultants, echter zonder dit voldoende toe te lichten. StiPP onderbouwt haar stelling als volgt: “hoe kan een interim manager functioneren, als hij niet vooraf instructies krijgt met betrekking tot de lijnen die hij moet uitzetten bij zijn opdrachtgever? En voorts: “Hoe, in welke mate en op welke wijze dient een compensatie voor een woekerpolis plaats vinden, alvorens er enig rekenmodel door de consultant van RPR opgesteld wordt. Daaraan zijn instructies voorafgegaan.” Deze redenering overtuigt niet. Het stellen van randvoorwaarden kan niet gelijk gesteld worden aan het geven van instructies als werkgever. RPR heeft onbetwist gesteld dat in de overeenkomst van opdracht tussen RPR en de opdrachtgever vooraf kader en raamwerk wordt bepaald en dat de consultant overeenkomstig het overeengekomen plan van aanpak de werkzaamheden verricht en niet aan de hand van instructies door de opdrachtgever.
10. Het wordt door de kantonrechter van belang geacht dat de consultants bij RPR veelal betrokken worden bij losse en/of bijzondere projecten, zoals uit de twee door RPR genoemde voorbeelden en de door StiPP bij dupliek vermelde informatie op de website blijkt. Het gaat om jaarwerk voor pensioenfondsen, projectleiding, ondersteuning ALM studies, validatie van administratie- en offertesysteem, vervaardigen en reviewen IFRS en actuariële analyses, opzetten en implementeren offertesysteem, Wft compliance onderzoek, managen en uitvoeren van klantintegriteitsonderzoeken. RPR heeft hier niet meer op kunnen reageren. Niet valt in te zien echter dat deze werkzaamheden niet kunnen worden verricht binnen de hiervoor vermelde systematiek van een overeenkomst van opdracht en een plan van aanpak met behoud van volledig werkgeversgezag door RPR. Daarnaast brengt het bepaalde in artikel 7:402 BW in beginsel voor de opdrachtnemer een gehoudenheid met zich om gevolg te geven aan aanwijzingen. In zoverre is het mogelijk om ter plekke instructies te geven, bijvoorbeeld ten aanzien van de te verrichten conversies in het pensioenadministratiesysteem, een door StiPP bij dupliek vermeld voorbeeld.
10. StiPP stelt tevens dat de werknemers van RPR in rechtstreekse samenwerking met de ‘normale’ werknemers werkzaamheden verrichten die vallen binnen de normale bedrijfsvoering van de opdrachtgever en dat de reguliere bedrijfsvoering daarom te allen tijde onder de verantwoordelijkheid en leiding en toezicht van de opdrachtgever wordt uitgevoerd. RPR heeft echter betwist dat dit tot gevolg heeft dat leiding en toezicht komen te rusten bij de derde. RPR stelt terecht dat onduidelijk is wat StiPP beoogt te stellen met de normale bedrijfsuitoefening, mede gelet op hetgeen hiervoor onder 18. is overwogen. RPR heeft benadrukt genoegzaam dat de consultants nu juist over specialistische kennis beschikken die niet aanwezig is bij de derde. StiPP heeft in dat verband slechts gesteld dat bij eventuele uitbesteding van werk pensioenfondsen zelf de verantwoordelijkheid houden gelet op artikel 34 van de Pensioenwet. Daarin is bepaald dat indien een pensioenuitvoerder werkzaamheden uitbesteedt aan een derde, hij er zorg voor draagt dat deze derde de bij of krachtens deze wet gestelde regels, die van toepassing zijn op de uitbestedende pensioenuitvoerder, naleeft. Niet valt in te zien echter waarom dat niet via het voormelde raamwerk en plan van aanpak valt te realiseren. Bovendien werken de consultants van RPR niet alleen voor pensioenfondsen. Voorts heeft RPR nog onbetwist gesteld dat er ook consultants zijn die op het kantoor van RPR werken ten behoeve van opdrachtgevers.
10. StiPP heeft met het voorgaande overigens niet gesteld dat de werknemers van RPR dezelfde werkzaamheden verrichten als werknemers van de opdrachtgever. Dit aspect werd in één van de uitspraken waarop StiPP zich beroept meegewogen door de kantonrechter (locatie Utrecht 30 juni 2014, StiPP- Quoratio, onbekend of gepubliceerd). Daarin werd een uitzendovereenkomst aangenomen. Tevens speelde daarbij een rol dat door Quoratio uitsluitend vooraf instructies werden gegeven en niet tijdens de werkzaamheden en dat verder geen leidinggevende werd meegestuurd.
10. Afgezien van het voorgaande met betrekking tot de zeggenschap over de arbeid duiden ook de bepalingen in de arbeidsovereenkomst en het Personeelshandboek aangaande verlof, werktijden, ziekte en bankzitters op een werkgeversgezag bij RPR. Dat verlof dient te worden afgestemd met de opdrachtgever maakt nog niet dat deze daarmede eveneens een bevoegdheid toekomt om te beslissen of al dan niet verlof wordt verleend. Als dat al anders zou zijn weegt die bevoegdheid niet op tegen de instructiebevoegdheid van RPR ten aanzien van de werkinhoud, zoals hiervoor besproken. Het aansluiten bij kantoortijden van de opdrachtgever is verder logisch vanuit praktische overwegingen en duidt niet vanzelfsprekend op een gezagsrelatie. Dat de regeling van bankzitters ook bij uitzendkrachten voorkomt, legt onvoldoende gewicht in de schaal om tot een ander oordeel te komen.
10. Gelet op alle omstandigheden in onderling van verband bezien wordt aangenomen dat de overeenkomst tussen de consultants en RPR geen uitzendovereenkomst is. Daarmede wordt niet voldaan aan één van de wezenlijke vereisten voor aansluiting bij StiPP.
10. Slotsom is dat de gevraagde verklaring voor recht toewijsbaar is. De overige stellingen van RPR, onder meer die betreffende de allocatiefunctie, indeling bij de belastingdienst, formulering in artikel 1 van het Verplichtstellingsbesluit, voldoen aan de 50 % norm, kunnen dan ook onbesproken blijven. Ook wordt geen aanleiding gezien om het verzoek van RPR tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te honoreren.
10. StiPP zal als de in het ongelijk gestelde partij worden belast met de proceskosten, alsmede de nakosten.