ECLI:NL:RBAMS:2015:8789

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
9 december 2015
Zaaknummer
13-751757-15 RK 15-6106
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan België toegestaan; weigeringsgrond van Artikel 9, eerste lid sub a, OLW niet van toepassing

Op 26 november 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 4 september 2015 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België, is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Bulgarije in 1979, is niet ingeschreven in de Basisregistratie personen en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens het opsporingsonderzoek 'Keulen' is gebleken dat de opgeëiste persoon vermoedelijk betrokken was bij hennepkwekerijen in België, en dat er vermoedelijk in Nederland gekweekte hennepstekjes aan deze kwekerijen werden geleverd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten in de lopende Nederlandse strafzaak tegen de opgeëiste persoon en zijn medeverdachte andere feiten betreffen dan de in het EAB genoemde feiten. Dit is gebaseerd op de eerdere overdracht van het opsporingsonderzoek aan België, waarbij expliciet is gemaakt dat er in Nederland geen intentie meer bestond om tot vervolging van de aan België overgedragen feiten over te gaan. De rechtbank oordeelt dat de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid sub a, OLW niet van toepassing is, omdat er op het moment van uitvaardiging van het EAB geen in Nederland lopend onderzoek meer was naar de feiten die in het EAB zijn genoemd.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om de overlevering toe te staan, gegrond verklaard. De rechtbank concludeert dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De overlevering van de opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten wordt derhalve toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751757-15
RK-nummer:15/6106
Datum uitspraak: 26 november 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 september 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 september 2015 door de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Bulgarije, op [geboortedatum] 1979,
niet ingeschreven in de Basisregistratie personen en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieadres] ,
[te plaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 november 2015. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om op de vordering te worden gehoord. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft en de raadsman van de opgeëiste persoon mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen. De raadsman heeft verklaard door de opgeëiste persoon uitdrukkelijk gemachtigd te zijn verweer tegen de vordering te voeren.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia kloppen en dat de opgeëiste persoon de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel op verstek, uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde op 4 september 2015.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan reeks van naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, aanhef, eerste lid, onder a, OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, van de OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
Het primaire standpunt van de officier van justitie is dat de weigeringsgrond van artikel 13 OLW niet aan de orde is.
Subsidiair heeft hij overeenkomstig artikel 13, aanhef, tweede lid, van de OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • de cannabisplantages waarop het EAB betrekking heeft bevonden zich in België;
  • de Belgische rechtsorde ie geschokt;
  • de Belgische autoriteiten hebben door het uitvaardigen van een EAB aangegeven de opgeëiste persoon te willen vervolgen;
  • de Belgische autoriteiten hebben de Nederlandse autoriteiten tevens om de overlevering van de medeverdachte in de Belgische strafzaak, [medeverdachte] , verzocht.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Belgische autoriteiten en de verdere vervolging in België de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Daartoe is het volgende aangevoerd:
  • Het betreft een Nederlands onderzoek;
  • De observaties worden uitgevoerd door de Nederlandse politie;
  • Er worden tapgesprekken opgenomen door de Nederlandse politie;
  • De subjecten van het onderzoek zijn Nederlanders of mensen die in Nederland verblijven;
  • Enkel de cannabisplantages zouden zich bevinden in België. Dat zou evenwel niet wegnemen dat kennelijk Nederland gezien het voorgaande rechtsmacht heeft.
Voorts heeft hij aangevoerd dat uit het EAB niet blijkt dat de opgeëiste persoon met betrekking tot de door de Belgische autoriteiten geuite verdenkingen een voet buiten Nederland heeft gezet. De raadsman is van mening dat er in onderhavige zaak sprake is van een uitzonderlijke situatie waardoor de vordering (de rechtbank begrijpt: de overlevering) op grond van artikel 13 OLW moet worden geweigerd.
De officier van justitie heeft in reactie op hetgeen de raadsman naar voren heeft gebracht bestreden dat de door de raadsman aangevoerde argumenten zouden kunnen leiden tot weigering van de overlevering. De rol van de opgeëiste persoon in het Nederlandse onderzoek is beperkt terwijl hij als ‘knipper’ voorkomt in het Belgische onderzoek.
De rechtbank is van oordeel, dat gelet op de omschrijving van de feiten in het EAB en in het Bevel tot aanhouding bij verstek, de weigeringsgrond aan de orde is.
De officier van justitie heeft subsidiair gevorderd van de weigeringsgrond af te zien.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, aanhef, tweede lid, van de OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, aanhef, eerste lid, onder a, van de OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Artikel 9, eerste lid sub a, OLW

De officier van justitie heeft aan de rechtbank een op schrift gesteld betoog en een notitie van de parketsecretaris met bijlagen overgelegd. Hij stelt zich primair op het standpunt dat in het onderzoek
'Keulen'geen vervolging van de opgeëiste persoon voor de feiten genoemd in het EAB heeft plaatsgevonden in de zin van artikel 9, eerste lid sub a, OLW en derhalve de in deze bepaling genoemde weigeringsgrond geen toepassing vindt. Slechts het uitbrengen van een dagvaarding of het doen van een vordering inbewaringstelling kan leiden tot strafvervolging in de zin van artikel 9 OLW. Eerst daarmee is immers een (voorlopige) tenlastelegging bekend, waardoor de omvang van de vervolging en de wil tot vervolging in Nederland kenbaar is. Bij de interpretatie van het begrip vervolging in artikel 9, eerste lid sub a, OLW dient geen aansluiting te worden gezocht bij de verruiming van het begrip vervolging in de commune strafrechtspraak. Een verruiming zou ook als gevolg hebben dat zich eerder een feitelijk overleveringsbeletsel voordoet, en bijvoorbeeld in Nederland verrichte opsporingshandelingen op grond van een rechtshulpverzoek zouden leiden tot een overleveringsbeletsel.
Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Nederland wordt vervolgd andere feiten betreffen dan de feiten waarvoor in het EAB de overlevering wordt verzocht. Met de Belgische autoriteit is namelijk de afspraak gemaakt dat Nederland de feiten vervolgt die gepleegd zijn tot en met 31 december 2014 en dat België de feiten vervolgd die gepleegd zijn van 1 januari 2015 tot en met 14 september 2015.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de door de officier van justitie overhandigde notitie van de parketsecretaris blijkt - zakelijk weergegeven - dat in de periode van 17 november 2010 tot en met 27 oktober 2014 vijf hennepplantages in Nederland zijn aangetroffen. Over deze hennepplantages heeft een zekere [persoon] verklaard dat de medeverdachte van de opgeëiste persoon zich bezig hield met het faciliteren, opbouwen en verzorgen en de handel in hennep. Op 19 maart 2015 is naar aanleiding hiervan door de officier van justitie Snoeks het opsporingsonderzoek '
Keulen'opgestart. Tijdens het opsporingsonderzoek
'Keulen'bleek uit taps en observaties dat de medeverdachte van de opgeëiste persoon (tevens) vermoedelijk hennepkwekerijen in België bezocht, hierbij is ook de opgeëiste persoon in beeld gekomen. Voorts werd vastgesteld dat vermoedelijk in Nederland gekweekte hennepstekjes aan deze Belgische kwekerijen werden geleverd. In België is vervolgens een onderzoek gestart naar de hennepkwekerijen in België. Hiervoor werden verschillende rechtshulpverzoeken uitgevoerd door de Nederlandse politie. Tussen de Nederlandse en Belgische autoriteiten is uiteindelijk besloten het opsporingsonderzoek '
Keulen'over te dragen aan België met uitzondering van de Nederlandse kwekerijen in de periode 2010-2014.
Uit de bij de notitie behorende bijlage I staat op pagina 9 van het algemeen proces-verbaal van 19 september 2015 opgetekend dat het opsporingsonderzoek
'Keulen'op 8 juli 2015 werd beëindigd. De rechtbank leidt hieruit af dat de overdracht van het oorspronkelijke Nederlandse onderzoek, voor zover het betrekking heeft op de kwekerijen in België, voorafgaand aan deze datum heeft plaatsgevonden en constateert dat het EAB van later datum dateert. Vanaf het moment van overdracht zag het Nederlandse onderzoek dus alleen nog op de in Nederland gelegen kwekerijen in de periode 2010-2014, terwijl uit de brief van de Belgische autoriteit van 3 november 2015 blijkt dat het in België lopende gerechtelijk vooronderzoek naar de feiten in het EAB de periode van 1 januari 2015 tot en met 4 september 2015 beslaat.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de feiten in de lopende Nederlandse strafzaak tegen de opgeëiste persoon en zijn medeverdachte andere feiten betreffen dan de in het EAB genoemde feiten. Met de eerdere overdracht aan België is ook expliciet gemaakt dat er in Nederland geen intentie meer bestond om tot vervolging van de aan België overgedragen feiten over te gaan. Gelet hierop was op het moment dat het EAB werd uitgevaardigd geen sprake meer van een in Nederland lopend onderzoek naar de in het EAB genoemde feiten.
Nu uit hetgeen de rechtbank hiervoor heeft vastgesteld reeds volgt dat de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid sub a, OLW zich niet voordoet, behoeft het primaire standpunt van de officier van justitie in deze zaak geen bespreking.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7, 9 en 13 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter in de Rechtbank van eerste Aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Dendermonde, België, ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J. Dondorp en M.J.J.P. Luchtman, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 november 2015.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.