ECLI:NL:RBAMS:2015:8786

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
9 december 2015
Zaaknummer
13-751755-15 RK 15-6243
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering aan Finland toegestaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 november 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Finland. De opgeëiste persoon, een in Nederland wonende Rus met een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, was onderwerp van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Prosecutor in Tampere, Finland. De rechtbank overwoog dat het bijzondere karakter van de overleveringsprocedure betekent dat artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 48 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie niet van toepassing zijn. Dit houdt in dat de vraag of een terugkeergarantie vereist is, geen oordeel over de schuld of onschuld van de opgeëiste persoon inhoudt.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende grond was om te verwachten dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland zou verliezen na een mogelijke veroordeling in Finland. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) had in een brief van 30 oktober 2015 aangegeven dat een veroordeling in Finland zou leiden tot intrekking van het verblijfsrecht. De rechtbank oordeelde dat artikel 6, vijfde lid, van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing was, waardoor de overlevering niet afhankelijk gesteld kon worden van een terugkeergarantie.

De rechtbank stelde vast dat het EAB betrekking had op een strafbaar feit dat geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied was gepleegd, maar dat de officier van justitie had gevorderd om af te zien van de weigeringsgrond. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie in redelijkheid tot deze vordering had kunnen komen, en dat er geen belemmeringen waren voor de overlevering. Uiteindelijk werd de overlevering aan de Finse autoriteiten toegestaan, waarbij de rechtbank de relevante wetsartikelen van de OLW toepaste.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751755-15
RK-nummer: 15/6243
Datum uitspraak: 26 november 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 september 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 september 2015 door the District Prosecutor, verbonden aan the Sisä-Suomi District Prosecutor’s Office te Tampere, Finland, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (voormalige Sovjet Unie) op [geboortedatum] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres
[adres] , [plaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 12 november 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. R.D.A. van Boom, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen met dertig dagen verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat zij er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Russische nationaliteit heeft. Gebleken is dat de opgeëiste persoon een Nederlandse verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel, afgegeven door the Pirkanmaa District Court op 31 augustus 2015.
Nummer: 15/1879, ref. PK15/4798.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Finland strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Finland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon is een in Nederland wonende onderdaan van een derde staat, die beschikt over een Nederlandse verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Ingevolge het bepaalde in artikel 6, vijfde lid OLW kan hij aan die verblijfstitel rechten ontlenen, als bedoeld in het eerste lid van artikel 6 OLW, voor zover hij in Nederland kan worden vervolgd voor het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt en voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank stelt vast dat Nederland op grond van artikel 2 Wetboek van Strafrecht rechtsmacht heeft met betrekking tot de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht.
De rechtbank stelt tevens vast dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Veiligheid en Justitie (kortweg ‘de IND’) bij brief van 30 oktober 2015 heeft verklaard dat een strafrechtelijke veroordeling in Finland er toe zal leiden dat het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon zal worden ingetrokken. Indien de Finse strafrechter tot een veroordeling komt, kan het verblijfsrecht worden beëindigd.
Standpunt raadsman.
De bepaling van artikel 6, vijfde lid OLW voor zover het betreft de zinsnede
“voor zover ten aanzien van hem de verwachting bestaat dat hij niet zijn recht op verblijf in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel”verhoudt zich niet met de onschuldspresumptie, zoals neergelegd in artikel 6, tweede lid EVRM en artikel 48 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest), althans dient hierover een prejudiciële vraag gesteld te worden aan het Hof van Justitie. Subsidiair bestaat in de zaak van de opgeëiste persoon niet de verwachting dat hij zijn recht van verblijf zal verliezen.
Standpunt officier van justitie.
De verwachting van de hoogte van de in Finland op te leggen straf is gebaseerd op de Nederlandse LOVS richtlijnen. Voor invoer van meer dan 20 kg amfetamine staat in georganiseerd verband een straf van 70 maanden. In dat geval bestaat op grond van de toepasselijke regelgeving de verwachting dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zal verliezen.
De OLW vraagt om een verwachting. Als die verwachting onjuist blijkt, kan de opgeëiste persoon terugkeren.
Het werken met verwachtingen binnen het recht is niet in strijd met de onschuldspresumptie. Ook bij de toepassing van de voorlopige hechtenis wordt gewerkt met verwachtingen.
Oordeel rechtbank.
Het bijzondere karakter van de overleveringsprocedure brengt mee dat art. 6 EVRM noch artikel 48 van het Handvest van toepassing is. Het onderzoek naar de voorwaarden voor overlevering levert niet een vaststellen van de “burgerlijke rechten en verplichtingen” van de opgeëiste persoon noch een bepaling “van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging” op. Evenmin wordt in de overleveringsprocedure op de in rechte vast te stellen schuld vooruitgelopen.
De vraag of wel of geen terugkeergarantie is vereist behelst geen oordeel over de schuld of onschuld van de opgeëiste persoon. Die toets komt de rechtbank in het kader van de overleveringsprocedure – buiten het geval genoemd in art. 26 lid 4 OLW – ook niet toe. Art. 6 lid 5 OLW anticipeert enkel op een mogelijke, toekomstige veroordeling door de daarvoor bevoegde Finse rechter en ziet op de vraag of voor het geval een dergelijke veroordeling zou volgen een terugkeergarantie is vereist. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat het betoog van de raadsman zou meebrengen dat ook de omgekeerde situatie waarin wel een terugkeergarantie zou zijn vereist, in strijd met de onschuldspresumptie zou komen. Ook in dat geval zou zijn visie, die door de rechtbank niet wordt gevolgd, immers meebrengen dat wordt vooruitgelopen op een mogelijke, toekomstige veroordeling.
De rechtbank is van oordeel dat hieromtrent geen redelijke twijfel mogelijk is, zodat er geen aanleiding is tot het stellen van een prejudiciële vraag.
Met de officier van justitie is de rechtbank vervolgens van oordeel dat gelet op de brief van de IND van 30 oktober 2015 onvoldoende grond bestaat voor de verwachting dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet zal verliezen. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank concludeert dat artikel 6, vijfde lid OLW niet van toepassing is, zodat de overlevering niet afhankelijk dient te worden gesteld van de in artikel 6, eerste lid OLW bedoelde terugkeergarantie.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB betrekking heeft op een strafbaar feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor dit feit.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek is in Finland aangevangen;
  • de verdovende middelen waren bestemd voor Finland en dus is met name de rechtsorde van Finland geschaad;
  • de verdovende middelen zijn in Finland ingevoerd en in beslag genomen;
  • de ontvanger van de verdovende middelen is in Finland gearresteerd en vervolgd;
  • van drie medeverdachten is de overlevering naar Finland reeds toegestaan.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Finse autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Niet zou zijn gebleken dat de verzochte overlevering aan de Finse autoriteiten en de verdere vervolging in Finland de voorkeur verdient, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Daartoe is het volgende aangevoerd:
Uit het EAB blijkt dat al het feitelijk handelen, waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht, heeft plaatsgevonden in Nederland en er is geen enkele aanwijzing voor feitelijk handelen door de opgeëiste persoon op het grondgebied van Finland of binnen het territorium van Finland. Vervolging moet daar plaatsvinden waar het handelen is verricht, dus in Nederland.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot zijn vordering kunnen komen. Hetgeen de verdediging heeft aangevoerd is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan the District Prosecutor, verbonden aan the Sisä-Suomi District Prosecutor’s Office te Tampere, Finland, ten behoeve van het in Finland tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. A.J. Dondorp en M.J.J.P. Luchtman, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 26 november 2015.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.