1.3.Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Hierbij heeft verweerder, samengevat, overwogen dat het primaire besluit alleen een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voor zover daarbij afwijzend is beslist op het verzoek om niet handhavend op te treden op grond van artikel 12a, van de Wet op de medische hulpmiddelen (Wmh). De afwijzing van de overige verzoeken van eiseres vormen geen appellabele besluiten, aldus verweerder in het bestreden besluit.
2. Op grond van artikel 12a van de Wmh, zoals dit artikel luidde ten tijde van belang, zijn de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, ter voorkoming van schade aan de volksgezondheid, bevoegd een bevel te geven om de handel, invoer of aflevering van een medisch hulpmiddel op te schorten of te beëindigen.
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiseres in haar brief van 31 augustus 2012 in totaal negen verzoeken heeft ingediend bij verweerder. In het primaire besluit heeft verweerder op al deze verzoeken gereageerd. Bij het bestreden besluit heeft verweerder uitsluitend het bezwaar van eiseres dat was gericht tegen de afwijzing van het verzoek om een bevel te geven als bedoeld in artikel 12a van de Wmh, ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is de omvang van het geding dan ook beperkt tot de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen bevel te geven als bedoeld in artikel 12a van de Wmh. Voor zover eiseres in beroep stelt dat het beroep ook betrekking heeft op de overige verzoeken die zij in haar brief van 31 augustus 2012 heeft gedaan, volgt de rechtbank eiseres daarin niet. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de reacties van verweerder in het primaire besluit op die overige verzoeken geen (onderdelen van een) appellabel besluit zijn. De verzoeken zien niet op het aanwenden van een bevoegdheid van verweerder. De verzoeken en de reacties daarop hebben betrekking op de manier waarop verweerder zijn toezichtstaken heeft georganiseerd en daaraan invulling heeft gegeven. Die reacties zijn niet gericht op rechtsgevolg. Daartegen kan dan ook geen bezwaar worden gemaakt.
4. De rechtbank stelt verder vast dat eiseres desgevraagd ter zitting heeft verklaard dat met haar verzoek om handhavend op te treden tegen siliconen borstimplantaten, wordt gedoeld op het geven van een bevel als bedoeld in artikel 12a van de Wmh.
5. Gelet op het voorgaande dient de rechtbank te beoordelen of verweerder in redelijkheid heeft kunnen weigeren een bevel te geven als bedoeld in artikel 12a van de Wmh om de handel, invoer of aflevering van siliconen borstimplantaten op te schorten of te beëindigen.