ECLI:NL:RBAMS:2015:8642

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 oktober 2015
Publicatiedatum
3 december 2015
Zaaknummer
WM VERZ 14-1851
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. drs. J.J.O. Zandt
  • mr. L. van Berkum
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Staatssecretaris tot beëdiging van buitengewoon opsporingsambtenaar in het kader van verkeershandhaving

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 29 oktober 2015, is het beroep van de gemachtigde van betrokkene tegen een administratieve sanctie opgelegd op basis van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) aan de orde. De sanctie was opgelegd wegens het niet stoppen voor een rood verkeerslicht op 26 maart 2013. De gemachtigde betwistte de bevoegdheid van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om de buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA) te beëdigen, en stelde dat de beschikking vernietigd diende te worden omdat de verbalisant niet rechtsgeldig was beëdigd.

De kantonrechter oordeelde dat de Staatssecretaris, ingevolge artikel 46 lid 2 van de Grondwet, bevoegd is om in plaats van de Minister op te treden. De rechtbank concludeerde dat de beëdiging van de BOA door de Staatssecretaris rechtsgeldig was, omdat deze handeling onder de portefeuille 'preventie' valt, waarvoor de Staatssecretaris verantwoordelijk is. De gemachtigde van betrokkene had geen overtuigende argumenten aangedragen die de rechtsgeldigheid van de beschikking konden ondermijnen.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en betrokkene werd geïnformeerd over de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Leeuwarden, mits aan de voorwaarden werd voldaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
kantonrechter: mr. L. van Berkum
zaaknummer: 2870658 WM VERZ 14-1851
beslissing van: 29 oktober 2015
func.: 496
Beslissing inzake inzake het beroep ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (verder: de Wahv) van:

mr. drs. J.J.O. Zandt,

(Verder: gemachtigde)
De Lairessestraat 150
1075 HL Amsterdam
welk beroep is ingesteld bij verzoekschrift, ingekomen bij de CVOM te Utrecht op
15 november 2013 en is gericht tegen de beslissing van 4 oktober 2013 van de
Officier van Justitie(verder: verweerder) ten aanzien van betrokkene, geboren op [geboortedatum] :

[betrokkene]

(Verder: betrokkene)
[adres]

CJIB-nummer: [nummer]

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Aan betrokkene is bij beschikking van 12 juni 2013 (verder: de initiële beschikking) een sanctie in het kader van de Wahv opgelegd. De gemachtigde heeft tegen de initiële beschikking beroep ingesteld bij verweerder. Deze heeft dat beroep ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft de gemachtigde vervolgens beroep ingesteld bij de kantonrechter, dat thans aan de orde is. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende gegevens overgelegd.
Het beroep is behandeld op de openbare zitting van 9 april 2015 en op 20 augustus 2015. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt en naar partijen verzonden. De inhoud van deze processen-verbaal dient als hier ingevoegd te worden aangemerkt.
De kantonrechter stelt vast dat de officier van justitie een op 21 augustus 2015 gedateerd geschrift met vier bijlagen in het geding heeft gebracht, dat ook naar de gemachtigde is verzonden. De gemachtigde van betrokkene heeft vervolgens een op 17 september 2015 gedateerde brief in het geding gebracht.
Bij brief van 12 augustus 2015 heeft de officier van justitie haar standpunt met betrekking tot de bevoegdheid van de verbalisant nader toegelicht.
De akte van beëdiging van de verbalisant is volgens de officier van justitie bevoegd
opgemaakt namens de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Ingevolge artikel 46
lid 2 van de Grondwet kan de Staatssecretaris in de plaats treden van de Minister. Hieruit volgt, volgens de officier van justitie, dat aan de Staatssecretaris dezelfde wettelijke bevoegdheden toekomen als aan de Minister. In de praktijk is, bij het aantreden van het kabinet in 2010, tussen de Minister en de Staatssecretaris een portefeuilleverdeling overeengekomen. Bij besluit van
17 december 2010 heeft de Minister de Staatssecretaris belast met de aangelegenheden betreffende (onder meer) “preventie”. De BOA-screening valt onder de portefeuille “preventie”. Dit volgt enerzijds uit het algemene gegeven dat de Dienst Justis een “screeningsautoriteit” is, gericht op de bescherming van personen en instellingen tegen criminaliteit, recidive en onveiligheid. In formele zin volgt dit uit artikel 23 van de Organisatieregeling Ministerie van Veiligheid en Justitie: de Dienst Justis vormt een onderdeel van het directoraat-generaal Jeugd en Sanctietoepassing (DGJS). De taken van het DGJS zijn omschreven in lid 1 van artikel 23, en de dienstonderdelen in artikel 23 lid 2 van deze Organisatieregeling, aldus de Officier van Justitie.
Bij brief van 17 september 2015 heeft de gemachtigde van [betrokkene] hierop gereageerd. Hij betwist dat zonder rechtsgeldig mandaat aan de Staatsecretaris dezelfde wettelijke bevoegdheden toekomen als aan de Minister. Een dergelijk mandaat ontbreekt, volgens de gemachtigde, zodat de Staatssecretaris niet bevoegd was om namens hem de verbalisant te beëdigen. Gevolg hiervan is dat de verbalisant die de beschikking heeft opgelegd niet opsporingsbevoegd was, zodat de beschikking vernietigd dient te worden, aldus de gemachtigde.
De officier van Justitie heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om voor
15 oktober 2015 op de reactie van de gemachtigde van 17 september 2015 te reageren.
De kantonrechter ziet geen aanleiding om een nadere mondelinge behandeling te bepalen.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Beoordeling bevoegdheid verbalisant
1. De beschikking is opgelegd door [BOA] , die namens de Staatssecretaris, is beëdigd. Ingevolge artikel 18 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar beëdigt de Minister een persoon tot buitengewoon opsporingsambtenaar. Zoals de Officier van Justitie terecht stelt, kan de Staatsecretaris ingevolge artikel 46 lid 2 van de Grondwet in de plaats van de Minister als Minister optreden. In dat geval handelt de Staatsecretaris niet krachtens mandaat, maar uit hoofde van zijn eigen ambt als Staatsecretaris. Uit de Memorie van Toelichting (MvT I, 16035, p. 8/9) volgt dat de bevoegdheid van de Staatsecretaris om als minister ad interim op te treden wordt beperkt tot die gevallen waarin de te vervangen minister zulks nodig acht en diens bevoegdheid aanwijzingen te geven in beginsel tot haar recht kan komen. Bij besluit van 17 december 2010/nummer 21239, bekend gemaakt in de Nederlandse Staatcourant van 28 december 2010, heeft de Minister de Staatssecretaris meer in het bijzonder belast met – onder meer – de behandeling van “preventie”, zodat de Staatsecretaris op dat gebied bevoegd was in plaats van de Minister (en dus uit eigen naam) op te treden. De Officier van Justitie heeft voldoende aangetoond dat de beëdiging van buitengewoon ambtenaren valt onder de portefeuille “preventie”, zodat wordt geconcludeerd dat [BOA] door [naam] namens de Staatsecretaris bevoegd is beëdigd en dat het besluit dan ook bevoegd is genomen.
2. Het in dit kader door de gemachtigde in dit kader gevoerde verweer kan dan ook niet leiden tot de vernietiging van de beschikking.
Inhoudelijke beoordeling van de zaak
3. Aan betrokkene is bij de initiële beschikking wegens een verkeersgedraging een administratieve sanctie opgelegd ingevolge de Wahv. Betrokkene wordt verweten dat met het motorvoertuig, met kenteken: [kenteken] , waarvoor betrokkene als kentekenhouder aansprakelijk is, niet is gestopt voor een rood licht bij een driekleurig verkeerslicht op
26 maart 2013 om 16:48 uur op de Rijksweg A10 te Amsterdam (ter hoogte van
Afrit S106).
4. De gemachtigde van betrokkene heeft aangevoerd dat uit de zich in het dossier bevindende stukken niet is gebleken dat het op naam van betrokkene geregistreerde motorvoertuig daadwerkelijk de stopstreep heeft gepasseerd toen het verkeerslicht een rood licht begon uit te stralen. Voorts is door de gemachtigde aangevoerd dat het in het proces-verbaal vermelde stamnummer geen betrekking heeft op verbalisant [BOA] . Bovendien is dat proces-verbaal niet ondertekend, waardoor dit document volgens de gemachtigde niet als een proces-verbaal in de zin van de wet is aan te merken.
5. In het dossier bevindt zich een zaakoverzicht van het C.J.I.B., waarin een op ambtsbelofte opgemaakte verklaring van een opsporingsambtenaar is opgenomen, die de (meet)gegevens heeft uitgelezen. Daarin is vermeld dat het betreffende verkeerslicht ten tijde van het passeren van het motorvoertuig van betrokkene, na een geellichtfase van drie seconden, 1.7 seconde een rood licht uitstraalde.
6. Naar aanleiding van het door de betrokkene gevoerde schriftelijke verweer heeft verweerder de fotografische opnamen, die naar aanleiding van de constatering van de gedraging zijn genomen, aan het dossier toegevoegd.
7. De kantonrechter acht op grond van de inhoud van de (toelichting in de) zaakoverzicht en op grond van de fotografische opnamen in voldoende mate aangetoond dat de aan betrokkene in de onderhavige zaak verweten gedraging is verricht. De door de gemachtigde aangevoerde argumenten kunnen de gegevens in de toelichting van het zaakoverzicht, zoals hiervoor onder 5. vermeld, niet weerleggen. Niet gebleken is dat de meting op een ondeugdelijke wijze dan wel op onbetrouwbare wijze heeft plaatsgevonden
8. Het op 10 september 2013 gedateerde proces-verbaal, waaronder de naam van de verbalisant ( [BOA] ) is vermeld, waarnaar door de gemachtigde is verwezen, betreft een administratieve uitwerking van de door de verbalisant opgemaakte aankondiging van beschikking. Ondertekening van dat uitgewerkte document door de verbalisant is niet vereist. Een eventuele onjuiste vermelding van het stamnummer van de verbalisant, waarvan overigens niet is gebleken, dient dan ook niet te leiden tot een processueel gevolg.
9. Op grond van het vorenstaande wordt het beroep ongegrond verklaard.
10. Gelet op de uitkomst van deze procedure wordt voor toekenning van een proceskostenvergoeding, zoals door de gemachtigde is verzocht, geen aanleiding gezien. Mitsdien wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kantonrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een proceskostenvergoeding af.
Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken op
29 oktober 2015 in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Bent u het met deze beslissing niet eens, dan kunt u
binnen zes wekenna de hierboven vermelde datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden, maar alleen indien de als gevolg van deze beslissing te betalen administratieve sanctie meer dan € 70,00 bedraagt. Het beroepschrift moet worden ingediend bij Rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, teams kanton, locatie Amsterdam, Postbus 70515, 1007 KM, Amsterdam en dient door degene die het beroep instelt of een gemachtigde te worden ondertekend. De procedure bij het gerechtshof verloopt schriftelijk,
tenzij in het beroepschrift uitdrukkelijk om een mondelinge behandeling wordt gevraagd.