In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 19 november 2014, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 21 oktober 2014 door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en gedetineerd in Nederland, heeft zich laten bijstaan door zijn raadsman en een tolk tijdens de zittingen. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op 6 januari 2015 geschorst om nadere informatie op te vragen over de aanwezigheid van de opgeëiste persoon tijdens de eerdere zitting in Polen. Op 3 februari 2015 is de behandeling voortgezet, waarbij opnieuw de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld en de officier van justitie zijn standpunt heeft toegelicht.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op een verstekvonnis van het District Court of Wodzisław Śląski, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet geweigerd moet worden, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit geen garantie heeft gegeven dat de opgeëiste persoon na overlevering op de hoogte wordt gesteld van zijn recht op verzet of hoger beroep. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en de overleveringsdetentie opgeheven. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.