ECLI:NL:RBAMS:2015:854

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 februari 2015
Publicatiedatum
19 februari 2015
Zaaknummer
13-752007-14 RK 14-7582 _
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Internationaal publiekrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering aan Polen op grond van artikel 12 Overleveringswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 19 november 2014, naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 21 oktober 2014 door de Poolse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen en gedetineerd in Nederland, heeft zich laten bijstaan door zijn raadsman en een tolk tijdens de zittingen. De rechtbank heeft de behandeling van de vordering op 6 januari 2015 geschorst om nadere informatie op te vragen over de aanwezigheid van de opgeëiste persoon tijdens de eerdere zitting in Polen. Op 3 februari 2015 is de behandeling voortgezet, waarbij opnieuw de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld en de officier van justitie zijn standpunt heeft toegelicht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB betrekking heeft op een verstekvonnis van het District Court of Wodzisław Śląski, waarbij de opgeëiste persoon niet aanwezig was. De rechtbank heeft geoordeeld dat de overlevering op grond van artikel 12 van de Overleveringswet geweigerd moet worden, omdat de uitvaardigende justitiële autoriteit geen garantie heeft gegeven dat de opgeëiste persoon na overlevering op de hoogte wordt gesteld van zijn recht op verzet of hoger beroep. De rechtbank heeft de overlevering geweigerd en de overleveringsdetentie opgeheven. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.752.007-14
RK nummer: 14/7582
Datum uitspraak: 3 februari 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 november 2014 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 oktober 2014 door
the District Court, delegated to the Circuit Court in Gliwice, 5th Penal Division based in Rybnik(Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentie adres];
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 januari 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft (en niet zoals abusievelijk in het proces-verbaal staat vermeld mr. N. van Ditzhuijzen).
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. M. Bijleveld, advocaat te Hoofddorp en door een tolk in de Poolse taal.
Op deze zitting is onder meer een beroep gedaan op de weigeringsgrond van artikel 12 OLW.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, aangezien er onduidelijkheid is over de vraag of de opgeëiste persoon ter terechtzitting in Polen aanwezig is geweest. De officier van justitie is in de gelegenheid gesteld op dit punt nadere vragen aan de Poolse justitiële autoriteit te stellen, zoals weergegeven in het proces-verbaal van de zitting.
Op 3 februari 2015 is de behandeling van de vordering voortgezet. Opnieuw zijn de officier van justitie mr. K. van der Schaft en de opgeëiste persoon gehoord. De opgeëiste persoon is daarbij bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft opnieuw de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een judgment of the District Court of Wodzisław Śląski van 26 augustus 2008 met zaaknummer VI K 1447/07.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteert één jaar, zeven maanden en negen dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt het volgende vast:
Het EAB onder D vermeldt dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling ter zitting die tot de beslissing heeft geleid, maar dat hij in persoon is gedagvaard op 23 juli 2008.
Daarentegen heeft de opgeëiste persoon bij zijn verhoor op 19 november 2014 tegenover de officier van justitie verklaard dat hij op de zitting is geweest en zijn verdediging heeft kunnen voeren. Bovendien heeft hij verklaard dat hij gedetineerd zat tot de eerste zitting.
Een en ander heeft er toe geleid dat het IRC Amsterdam bij brief van 15 december 2014 nadere vragen heeft gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
Bij brief van 1 februari 2015 heeft de Circuit Court te Gliwice geantwoord dat de dagvaarding op grond van artikel 139 section 1 van het Poolse Wetboek van Strafvordering is verzonden en dat de betekening dus niet in persoon heeft plaatsgevonden. Een door de rechtbank toegevoegd raadsman heeft namens de opgeëiste persoon de verdediging gevoerd. De opgeëiste persoon heeft niet gedetineerd gezeten tijdens de (aanvang van de) procedure, aldus de informatie in de brief.
Op 6 januari 2015 heeft de raadsman verzocht de overlevering te weigeren nu het ervoor gehouden moet worden dat het vonnis bij verstek is gewezen, waarbij de opgeëiste persoon recht heeft op een verzetgarantie. Deze garantie is niet verstrekt.
De officier van justitie heeft primair gevorderd de zaak aan te houden voor het stellen van vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit over de aanwezigheid van de opgeëiste persoon ter terechtzitting in Polen en subsidiair heeft hij de weigering van de overlevering gevorderd.
De rechtbank heeft de behandeling vervolgens geschorst om de officier van justitie de kans te geven deze informatie in te winnen.
Op de zitting van 3 februari 2015 heeft de officier van justitie verklaard dat hij, ondanks herhaald en recent rappel, geen antwoord op de door het IRC nader gestelde vragen heeft ontvangen en dat zijn conclusie is dat overlevering in strijd is met het in artikel 12 OLW bepaalde. Hij heeft gevorderd de overlevering te weigeren.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis, dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 sub d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft een dergelijke garantie niet gegeven.
Dit leidt er toe dat de overlevering geweigerd dient te worden.
Gelet op de te nemen beslissing kunnen de overige gevoerde verweren onbesproken blijven.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 12 Overleveringswet.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court, delegated to the Circuit Court in Gliwice, 5th Penal Division based in Rybnik(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
HEFT OPde overleveringsdetentie.
Aldus gedaan door
mr. J.O. Rutten, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman en R. Rog, griffiers,
en direct uitgesproken ter openbare zitting van 3 februari 2015.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.