ECLI:NL:RBAMS:2015:8442

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 november 2015
Publicatiedatum
27 november 2015
Zaaknummer
13/710184-11 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Profijtontneming en berekening wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 26 november 2015 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde, die eerder was veroordeeld voor witwassen, valsheid in geschrift en oplichting. De officier van justitie vorderde de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 308.802,82, op basis van een rapport dat de kasopstelling van de veroordeelde analyseerde over de periode van 1 januari 2009 tot 17 november 2011. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 15 oktober 2015, waarbij de vordering van de officier van justitie werd besproken. De verdediging voerde aan dat het beginsaldo in de kasopstelling onterecht op € 0,- was gesteld en dat er legale contante ontvangsten en uitgaven waren die niet correct waren weergegeven.

De rechtbank heeft de argumenten van de verdediging en het Openbaar Ministerie zorgvuldig gewogen. De verdediging stelde dat de veroordeelde contante bedragen had ontvangen uit onderverhuur en andere legale bronnen, maar de rechtbank oordeelde dat deze claims onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was voor de legale contante ontvangsten en dat het beginsaldo op nihil moest worden gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door middel van strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel had, dat werd geschat op € 104.471,90. Dit bedrag werd als verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd.

De rechtbank baseerde haar beslissing op de inhoud van het rapport over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de bewijsstukken die in de zaak waren ingebracht. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gedeeltelijk toegewezen en de ontnemingsmaatregel gegrond verklaard op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige bewijsvoering in ontnemingszaken en de rol van de rechtbank in het beoordelen van de onderbouwing van vorderingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/710184-11 (Promis)
Datum uitspraak: 26 november 2015
Tegenspraak
VONNIS
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak, behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/710184-11, tegen:
[veroordeelde], hierna te noemen
veroordeelde,
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [geboortedatum] 1970,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres [adres 1] , [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie en het onderzoek op de terechtzitting van 15 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.M. Kees en van wat veroordeelde en zijn raadsman mr. J.G. Kabalt naar voren hebben gebracht.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 21 mei 2014 strekt tot het vaststellen van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en het aan veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dat geschatte voordeel tot een maximumbedrag van
€ 308.802,82.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft:
  • de feiten waarvoor veroordeelde in de onderliggende strafzaak is veroordeeld;
  • andere strafbare feiten, waarvan aannemelijk is dat die feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen.

3.Grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 februari 2013 ter zake van de navolgende strafbare feiten veroordeeld.
Feit 1:
Witwassen, meermalen gepleegd.
Feit 2:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Feit 3:
Oplichting.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Inleiding
De vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de officier van justitie is gebaseerd op het zich in het ontnemingsdossier bevindende rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling met betrekking tot de periode van 1 januari 2009 tot 17 november 2011 en het dossier van de onderliggende strafzaak.
De rechtbank neemt bij de beoordeling van de vordering de volgende maatstaf in acht. Het rapport is een wettig bewijsmiddel, dat zodanig is ingericht dat daarin, onder verwijzing naar of samenvatting van aan de inhoud van andere wettige bewijsmiddelen ontleende gegevens, gevolgtrekkingen zijn gemaakt over de verschillende posten die aan het in het rapport weergegeven wederrechtelijk verkregen voordeel ten grondslag worden gelegd. Geen rechtsregel staat eraan in de weg om de schatting van het wederrechtelijk voordeel uitsluitend op de inhoud van een dergelijk financieel rapport te doen berusten. Indien een gevolgtrekking uit het rapport voldoende gemotiveerd is betwist, zal de rechtbank motiveren op grond waarvan – ondanks of vanwege hetgeen tegen deze gevolgtrekking en de onderliggende feiten en omstandigheden is aangevoerd – deze gevolgtrekking al dan niet wordt aanvaard.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
4.2.1.
Beginsaldo
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het beginsaldo in de kasopstelling onterecht op € 0, - is gesteld en op € 80.550, - zou moeten worden gesteld. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Veroordeelde heeft tijdens het runnen van zijn eenmanszaak [bedrijf 1] € 30.000, - contant gespaard. Daarnaast heeft hij, nadat de activiteiten op 1 maart 2008 waren gestaakt, op een gegeven moment de voorraad/inventaris verkocht voor € 20.000, - contant
Veroordeelde heeft de woning aan de [adres 2] te [plaats 2] op 23 juni 2008 gehuurd. De huur hiervan bedroeg € 940, - per maand. De huur van deze woning is in de kasopstelling opgenomen als contante uitgave, terwijl deze woning veroordeelde juist geld opleverde. Uit een door veroordeelde verstrekte huurovereenkomst blijkt immers dat hij die woning onderverhuurde aan de [persoon 1] . Uit de huurovereenkomst blijkt dat [persoon 1] € 1.850, - huur per maand betaalde. Aangezien [persoon 1] de woning vanaf 1 september 2008 huurde en de onderzoeksperiode start op 1 januari 2009 moet er dus een bedrag van € 5.550, - bij het beginsaldo worden opgeteld.
Veroordeelde heeft in 2006/2007 een belastingaanslag van € 500.000, - gehad. Deze heeft hij uiteindelijk kunnen afwikkelen voor ongeveer € 80.000, -. Hieruit blijkt dat veroordeelde in die periode dus al veel geld te besteden had. Er moet, naast de andere genoemde bedragen, daarom een stelpost van € 25.000, - die veroordeelde contant ter beschikking had, worden opgenomen bij het beginsaldo.
4.2.2.
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de legale contante ontvangsten van veroordeelde in de onderzoeksperiode moeten worden bijgesteld van € 19.715, - naar € 84.465, -. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Veroordeelde heeft zijn woning gedurende de hele periode aan de [adres 2] te [plaats 2] voor € 1.850 per maand verhuurd aan [persoon 1] . Dit betekent dat verdachte 35 maanden contant huur heeft ontvangen, hetgeen een totaalbedrag aan extra legale contante ontvangsten van € 64.750, - oplevert.
4.2.3.
Contante uitgaven
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de contante uitgaven van veroordeelde in de onderzoeksperiode moeten worden bijgesteld van € 302.640,82, - naar € 131.190,82, -. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Veroordeelde heeft weliswaar een bedrag van € 3.000, - van [persoon 2] geleend, maar dit bedrag nog niet terugbetaald. Dit bedrag dient dus niet als contante uitgave te worden opgenomen.
Met betrekking tot de betaling van € 168.450, -, die veroordeelde contant zou hebben voldaan aan een vriend van [persoon 3] , geldt dat veroordeelde slechts geldkoerier was. Hij is nooit eigenaar van dat geld geweest. Uit het arrest van het Gerechtshof in de hoofdzaak blijkt dat het Hof die mening ook is toegedaan. De overdracht van dit geld kan dus niet worden gezien als een contante uitgave van veroordeelde.
4.2.4.
Vervolgprofijt
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het vervolgprofijt dat veroordeelde zou hebben gehad als gevolg van de waardevermeerdering van de woning van veroordeelde aan de [adres 3] buiten beschouwing moet worden gelaten. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat de ontnemingsvordering is gebaseerd op een eenvoudige kasopstelling waarbij er enkel wordt gekeken naar de contante ontvangsten en uitgaven van veroordeelde, zodat het vervolgprofijt buiten beschouwing moet worden gelaten omdat veroordeelde dat niet contant in handen heeft gekregen.
4.3.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
4.3.1.
Algemeen
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat alle verweren van de verdediging verworpen moeten worden. De officier van justitie heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
4.3.2.
Beginsaldo
Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt niet dat veroordeelde heeft opgegeven dat hij € 30.000, - had onttrokken aan zijn eenmanszaak, noch dat hij zijn inboedel had verkocht voor € 20.000, -. Dit is ook niet te verifiëren, nu de koper die de inventaris zou hebben gekocht onbekend is.
Uit onderzoek is gebleken dat [persoon 1] , die de woning van veroordeelde zou hebben gehuurd, niet bestaat. Het huurcontract dat door veroordeelde is verstrekt, is dus vals. Er kan dus niet worden onderbouwd dat veroordeelde inkomsten heeft genoten uit de verhuur van deze woning en zeker niet dat deze inkomsten € 1.850, - per maand bedroegen, laat staan dat hij op 1 januari 2009 € 5.550, - contant aan over de voorgaande maanden genoten huurinkomsten onder zich had.
Ook de belastingaanslag van € 500.000, - is niet onderbouwd met stukken. Als veroordeelde al € 80.000, - heeft betaald, dan is het de vraag waar hij dit geld vandaan had. Bovendien hoeft dit niet te betekenen dat veroordeelde op 1 januari 2009 € 25.000, - ter beschikking had.
Het beginsaldo moet dus op € 0, - worden gesteld.
4.3.3.
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen
Zoals hiervoor is betoogd, kan veroordeelde niet onderbouwen dat hij een geldbedrag heeft ontvangen uit de verhuur van een woning, omdat het huurcontract, waaruit zou blijken dat veroordeelde zijn woning aan [persoon 1] verhuurde, vals is.
4.3.4.
Contante uitgaven
Het Gerechtshof heeft vastgesteld dat veroordeelde ten aanzien van het geldbedrag van € 168.450, - niet heeft opgetreden als geldkoerier. In het ontnemingsrapport staat ook beschreven dat veroordeelde dit geld voorhanden had om te betalen voor zijn wiethandel. Er is ook een blaadje aangetroffen met daarop geschreven € 168.000, - en allerlei coderingen die betrekking hadden op wiethandel. Dit geldbedrag kan daarom als eigen geld van veroordeelde worden aangemerkt.
4.3.5.
Vervolgprofijt
Het in de ontnemingsvordering opgenomen vervolgprofijt staat los van de kasopstelling en is daarbij opgeteld. Het verweer van de verdediging, dat veroordeelde dit vervolgprofijt niet contant in handen heeft gekregen, gaat dus niet op.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen, die in de voetnoten zijn vervat, aannemelijk geworden dat veroordeelde uit de baten van strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat het beginsaldo op € 80.550, - moet worden gesteld. Uit de gegevens van de Belastingdienst blijkt niet dat veroordeelde heeft opgegeven dat hij € 30.000, - heeft onttrokken aan zijn eenmanszaak en € 20.000, - heeft verdiend met de verkoop van de inboedel van die zaak. Veroordeelde heeft dit ook niet op een andere manier aannemelijk gemaakt. Veroordeelde heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij een belastingaanslag van € 500.000, - heeft gehad, die hij uiteindelijk heeft kunnen afwikkelen voor ongeveer € 80.000, -. Ook als dat wel zo zou zijn geweest, wordt daarmee niet onderbouwd dat veroordeelde nog € 25.000, - aan contanten voorhanden heeft gehad bij aanvang van de onderzoeksperiode. Bovendien blijkt uit gegevens van de Belastingdienst dat veroordeelde van 1 januari 2006 tot en met 1 mei 2008 gemiddeld € 1.215,29 per maand aan zijn eenmanszaak onttrok. Het is aannemelijk dat verdachte gedurende die periode met dit geld in zijn levensonderhoud heeft voorzien en dat hiervan dus niets over was bij aanvang van de onderzoeksperiode. [1]
Hoewel aan de hand van het door veroordeelde verstrekte huurcontract niet geverifieerd kan worden dat veroordeelde zijn woning aan de [adres 2] verhuurde, blijkt uit het dossier wel dat veroordeelde niet daar, maar op de [adres 3] woonde. De rechtbank acht daarom wel aannemelijk dat veroordeelde zijn woning heeft onderverhuurd en dat hij hiervoor ten minste evenveel ontving als hij zelf aan huur betaalde. Nu de huurder van de woning aan de hand van de door de verdediging overgelegde stukken niet kan worden getraceerd, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat veroordeelde maandelijks € 1.850, - contant aan huur ontving voor de onderverhuur van de woning aan de [adres 2] . Aannemelijk is dat verdachte de (onder-)huurinkomsten moest aanwenden om de lopende huur te betalen, en verdachte heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat hij op 1 januari 2009 meerdere maandbedragen aan ontvangen (onder-)huurovereenkomsten onder zich had. De rechtbank zal daarom geen inkomsten uit verhuur bij het beginsaldo optellen.
Nu er verder geen aanwijzingen zijn over het bezit van contant geld op 1 januari 2009, wordt het beginsaldo op nihil gesteld. [2]
Veroordeelde heeft in de onderzoeksperiode een aantal legale contante ontvangsten (inclusief bankopnamen) genoten. Op 9 september 2011 heeft hij een Volkswagen Golf verkocht aan [persoon 4] . [persoon 4] heeft hiervoor € 5.500, - betaald. [3] Daarnaast heeft veroordeelde in totaal € 8.460, - van zijn SNS Reaal bankrekening en € 220, - van zijn ABN-AMRO bankrekening opgenomen. [4] Ook heeft veroordeelde € 5.535, - uitgekeerd gekregen van de derdenrekening van zijn raadsman, nadat aan hem een vergoeding uit ’s Rijkskas was toegekend. [5] Gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de onderverhuur van de woning aan de [adres 2] , acht de rechtbank aannemelijk dat veroordeelde in de onderzoeksperiode ten minste evenveel huur contant heeft ontvangen als hij contant heeft betaald. De rechtbank zal daarom uitgaan van € 39.179,57 aan legale contante huurinkomsten in de onderzoeksperiode. [6]
Op het moment dat veroordeelde op 17 november 2011 werd aangehouden, was hij in het bezit van € 275.360, - en € 1.230, -. [7] Het Gerechtshof heeft echter vastgesteld dat veroordeelde geen eigenaar was van het geldbedrag van € 275.360, -, maar slechts als koerier van dat bedrag optrad. [8] Het eindsaldo van het contant geld wordt dus bepaald op € 1.230, -. Het voorgaande brengt met zich dat de rechtbank het bedrag van € 275.360, -, dat door het Gerechtshof verbeurd is verklaard, ook niet van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal aftrekken, hetgeen wel in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling is gedaan.
Gelet op het voorgaande had de veroordeelde in de onderzoeksperiode € 57.664,57 legaal contant geld beschikbaar voor het doen van uitgaven.
Veroordeelde heeft in de onderzoeksperiode een aantal contante uitgaven (dan wel stortingen) gedaan. Hij heeft in deze periode in totaal € 32.700, - op zijn ABN-AMRO rekening gestort. [9] Daarnaast heeft hij € 17.601,70 van de verschuldigde € 46.624,70 aan hypotheeklasten via zijn bankrekeningen betaald. Het is aannemelijk dat veroordeelde de resterende € 29.023, - heeft betaald middels contante stortingen bij het postkantoor. [10] Veroordeelde heeft ook € 2.502,03 aan VvE bijdragen contant betaald via GWK Travelex. [11] Op 17 december 2010 heeft Agis Zorgverzekeringen € 270,03 van veroordeelde ontvangen middels een incasso. Omdat deze betaling niet terug is te vinden op de bankrekeningen van veroordeelde, is aannemelijk dat hij de incasso contant betaald heeft. Ook heeft Agis € 387,08 van veroordeelde ontvangen middels een contante storting. [12] Ook aan de Nuon heeft contant betaald. In totaal heeft hij € 2.293,76 contant betaald aan Nuon. [13] In totaal heeft veroordeelde in de onderzoeksperiode minimaal € 4.036, - contant uitgegeven aan moneytransfers. [14] Veroordeelde heeft de Volkswagen Golf, die hij op 9 september 2011 aan [persoon 4] verkocht, op 25 januari 2010 gekocht voor € 6.745, -. Omdat hiervoor geen betaling is terug te vinden op de bankrekeningen van veroordeelde, is aannemelijk dat hij dit bedrag contant heeft betaald. [15] Veroordeelde heeft daarnaast ook een scooter gekocht bij [bedrijf 2] . Hiervoor betaalde hij op 4 juni 2011 € 500, - en op 27 juni 2011 € 2.800, -. Nu deze betalingen niet zijn terug te vinden op de bankrekeningen van veroordeelde, is aannemelijk dat deze scooter contant is betaald. [16] Vanaf 8 september 2011 had veroordeelde een Volvo, type S40, op zijn naam. Veroordeelde heeft deze voor € 7.200, - gekocht van [persoon 5] . Hij heeft dit bedrag contant betaald. [17] Ten slotte heeft veroordeelde, zoals hiervoor al overwogen, in de onderzoeksperiode in totaal € 39.179,57 aan huur betaald voor de woning aan de [adres 2] . Nu deze betalingen niet terug te vinden zijn op de bankrekeningen van veroordeelde is aannemelijk dat hij dit geld contant heeft betaald. [18]
In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling is daarnaast opgenomen dat veroordeelde in de onderzoeksperiode een aantal contante betalingen heeft gedaan voor kleding, schoenen en dekbedovertrekken. In de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is echter geen post voor het levensonderhoud van veroordeelde opgenomen. De rechtbank zal daarom de prijs van de door veroordeelde gekochte goederen buiten beschouwing laten en in plaats daarvan een bedrag bepalen dat veroordeelde gemiddeld per maand aan levensonderhoud – inclusief de aanschaf van luxe producten – zal hebben uitgegeven. Gelet op de prijs van de door veroordeelde aangeschafte goederen, zoals € 548,95 voor dekbedovertrekken, acht de rechtbank – en zij maakt daarbij een uiterst conservatieve schatting – aannemelijk dat veroordeelde ten minste € 1.000, - contant geld per maand uitgaf aan zijn levensonderhoud. De rechtbank zal daarom voor de gehele onderzoeksperiode uitgaan van een post van € 34.500, - aan contante uitgaven voor levensonderhoud.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel, dat onvoldoende aannemelijk is dat veroordeelde de lening van € 3.000, - van [persoon 2] aan hem heeft terugbetaald. Veroordeelde heeft dit zelf ontkend en [persoon 2] kan dit niet bevestigen. De rechtbank zal dit bedrag dus buiten beschouwing laten bij de contante uitgaven van veroordeelde.
De rechtbank is voorts met de verdediging van oordeel dat het bedrag van € 168.450, -, dat veroordeelde op 16 november 2011 heeft afgegeven, bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel buiten beschouwing moet worden gelaten. Het Gerechtshof heeft ten aanzien van dat geldbedrag vastgesteld dat veroordeelde geen eigenaar was van dat geld, maar slechts als koerier van dat bedrag optrad. [19] Nu veroordeelde geen eigenaar was van dit geld, kan dit dus niet als een contante uitgave uit zijn vermogen worden aangemerkt.
Ten slotte zal de rechtbank ook het in het rapport berekende vervolgprofijt met betrekking tot de woning aan de [adres 3] buiten beschouwing laten bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Veroordeelde heeft ter terechtzitting verklaard dat deze woning onder dwang van de hypotheekverstrekker met verlies is verkocht, zodat aannemelijk is dat veroordeelde geen enkel profijt heeft genoten als gevolg van een waardevermeerdering van deze woning.
Resumerend houdt de rechtbank bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening met de volgende geldbedragen, waarover verdachte heeft kunnen beschikken:
Beginsaldo contant geld € 0,00
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen
Opbrengst Volkswagen Golf € 5.500,00
Opgenomen van bankrekeningen € 8.680,00
Opgenomen van derdengeldrekening € 5.535,00
Huurinkomsten [adres 2]
€ 39.179,57
Totaal: € 58.894,57
Eindsaldo contant geld€ 1.230,00
Beschikbaar (legaal) contant geld voor het doen van uitgaven € 57.664,57
Werkelijke contante uitgaven (inclusief) bankstortingen
Bankstortingen € 32.700,00
Contant betaalde hypotheeklasten € 29.023,00
Contant betaalde lasten VvE € 2.502,03
Contant betaalde premie Agis € 657,11
Contant betaalde lasten Nuon € 2.293,76
Moneytransfers € 4.036,00
Aankoop Volkswagen Golf € 6.745,00
Aankoop scooter € 3.300,00
Aankoop Volvo S40 € 7.200,00
Huurbetalingen [adres 2] € 39.179,57
Kosten levensonderhoud
€ 34.500,00
Totaal: € 162.136,47
Werkelijke contante uitgaven – beschikbaar (legaal) contant geld € 104.471,90
Gelet op het voorgaande heeft veroordeelde, naar het oordeel van de rechtbank, door middel van strafbare feiten dus voordeel verkregen dat de rechtbank schat op € 104.471,90.

5.De verplichting tot betaling

Er zijn geen verweren gevoerd met betrekking tot de betalingsverplichting.
De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 104.471,90.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van € 104.471,90.
Legt op aan
[veroordeelde]de verplichting tot betaling van € 104.471,90 (honderdvierduizend vierhonderdéénenzeventig euro en negentig cent) aan de Staat.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. N.A.J. Purcell en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Spliet, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 november 2015.

Voetnoten

1.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 8 mei 2014, met betrekking tot veroordeelde (p. 18, paragraaf 5.2.3)
2.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 8 mei 2014, met betrekking tot veroordeelde (p. 19, paragraaf 5.2.3)
3.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 8 mei 2014, met betrekking tot veroordeelde (p. 13, paragraaf 5.2.1.1).
4.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 8 mei 2014, met betrekking tot veroordeelde (p. 13, paragraaf 5.2.1.2).
5.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 8 mei 2014, met betrekking tot veroordeelde (p. 13, paragraaf 5.2.1.3).
6.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 8 mei 2014, met betrekking tot veroordeelde (p. 17 en 18, paragraaf 5.2.2.15).
7.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 8 mei 2014, met betrekking tot veroordeelde (p. 19, paragraaf 5.2.4).
8.Een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 februari 2013, in de strafzaak tegen veroordeelde (p. 7)
9.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 8 mei 2014, met betrekking tot veroordeelde (p. 14, paragraaf 5.2.2.1).
10.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 8 mei 2014, met betrekking tot veroordeelde (p. 14, paragraaf 5.2.2.2).
11.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 8 mei 2014, met betrekking tot veroordeelde (p. 14, paragraaf 5.2.2.3).
12.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 8 mei 2014, met betrekking tot veroordeelde (p. 15, paragraaf 5.2.2.4).
13.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 8 mei 2014, met betrekking tot veroordeelde (p. 15, paragraaf 5.2.2.5).
14.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 8 mei 2014, met betrekking tot veroordeelde (p. 15, paragraaf 5.2.2.7).
15.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 8 mei 2014, met betrekking tot veroordeelde (p. 16, paragraaf 5.2.2.8).
16.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 8 mei 2014, met betrekking tot veroordeelde (p. 16, paragraaf 5.2.2.9).
17.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 8 mei 2014, met betrekking tot veroordeelde (p. 16, paragraaf 5.2.2.10).
18.Een rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling van 8 mei 2014, met betrekking tot veroordeelde (p. 17 en 18, paragraaf 5.2.2.15).
19.Een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 15 februari 2013, in de strafzaak tegen veroordeelde (p. 7)