ECLI:NL:RBAMS:2015:8346

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 november 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
C/13/583887 / HA ZA 15-313
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in incident tot vrijwaring in civiele procedure

Op 25 november 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin een gedaagde een vordering tot vrijwaring heeft ingediend na een eerder incident op basis van artikel 843a Rv. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde, die een derde in vrijwaring wilde oproepen, dit moest doen in de eerste schriftelijke conclusie, zoals voorgeschreven door artikel 210 lid 1 Rv. De rechtbank benadrukte dat deze regel strikt moet worden toegepast in het belang van de goede procesorde. In dit geval was de eerste conclusie van de gedaagde de incidentele conclusie ex artikel 843a Rv, en de rechtbank oordeelde dat de vordering tot oproeping in vrijwaring niet gelijktijdig was ingediend met deze eerste conclusie. Hierdoor werd de gedaagde niet-ontvankelijk verklaard in haar incidentele vordering. De rechtbank veroordeelde de gedaagde in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van de eiseres tot op dat moment waren begroot op € 452,00. De zaak zal op 23 december 2015 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/583887 / HA ZA 15-313
Vonnis in incident van 25 november 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [plaats] ,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. H. Loonstein te Amsterdam,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
niet verschenen,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. Eringa te Enschede.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis in het incident ex artikel 843a Rv van 5 augustus 2015,
  • de incidentele conclusie tot vrijwaring,
  • de incidentele antwoordconclusie van [eiseres] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Op 13 mei 2015 heeft mr. H. Loonstein zich gesteld voor [gedaagde sub 1] . Op 24 juni 2015 heeft mr. Loonstein namens [gedaagde sub 1] een incidentele conclusie ex artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) genomen. Op die vordering is bij vonnis van 5 augustus 2015 beslist. Op 30 september 2015 heeft mr. Loonstein de incidentele conclusie tot vrijwaring genomen. Hoewel dat uit de aanhef van deze conclusie niet blijkt, begrijpt de rechtbank dat deze conclusie eveneens alleen namens [gedaagde sub 1] is ingediend.
2.2.
Op grond van artikel 210 lid 1 Rv moet een conclusie tot oproeping in vrijwaring worden genomen voor alle weren, zulks op straffe van verval van het recht daartoe (artikel 211 Rv). Deze regel moet aldus worden uitgelegd dat voldoende maar tevens noodzakelijk is dat de gedaagde die een derde in vrijwaring wil oproepen, dat doet in de eerste namens of door hem genomen schriftelijke conclusie (vgl. Hoge Raad 29 april 1994, NJ 1994/488). Naar het oordeel van de rechtbank moet deze regel in verband met de goede procesorde strikt worden toegepast. In dit geval was de eerste door [gedaagde sub 1] ingediende conclusie de incidentele conclusie ex artikel 843a Rv. Het incident tot oproeping in vrijwaring is dus niet opgeworpen in de eerste conclusie en daarom tardief. De rechtbank zal [gedaagde sub 1] dan ook niet-ontvankelijk verklaren in haar incidentele vordering, omdat deze vordering niet gelijktijdig is ingediend met de incidentele vordering ex artikel 843a Rv.
2.3.
[gedaagde sub 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
verklaart [gedaagde sub 1] niet ontvankelijk in haar vordering,
3.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 452,00,
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
23 december 2015voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde sub 1] ,
3.5.
iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M. James-Pater en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2015. [1]

Voetnoten

1.type: HD