Op 25 november 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin een gedaagde een vordering tot vrijwaring heeft ingediend na een eerder incident op basis van artikel 843a Rv. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde, die een derde in vrijwaring wilde oproepen, dit moest doen in de eerste schriftelijke conclusie, zoals voorgeschreven door artikel 210 lid 1 Rv. De rechtbank benadrukte dat deze regel strikt moet worden toegepast in het belang van de goede procesorde. In dit geval was de eerste conclusie van de gedaagde de incidentele conclusie ex artikel 843a Rv, en de rechtbank oordeelde dat de vordering tot oproeping in vrijwaring niet gelijktijdig was ingediend met deze eerste conclusie. Hierdoor werd de gedaagde niet-ontvankelijk verklaard in haar incidentele vordering. De rechtbank veroordeelde de gedaagde in de proceskosten van het incident, die aan de zijde van de eiseres tot op dat moment waren begroot op € 452,00. De zaak zal op 23 december 2015 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord aan de zijde van de gedaagde.