ECLI:NL:RBAMS:2015:8333

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2015
Publicatiedatum
25 november 2015
Zaaknummer
HA RK 217.2015
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een wrakingsverzoek tegen een politierechter wegens objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 oktober 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek dat op 6 juli 2015 was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. J. Verstegen. Het verzoek was gericht tegen de politierechter mr. M.A.E. Somsen, die belast was met de behandeling van de strafzaak tegen verzoeker. De politierechter had aan het begin van de zitting het verzoek tot het horen van getuigen afgewezen, omdat zij het verdedigingsbelang onvoldoende onderbouwd achtte. Dit leidde tot de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid van de politierechter.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de politierechter zich al vóór de inhoudelijke behandeling van de zaak een oordeel had gevormd op basis van het dossier, zonder dat er een nadere aanvulling op het dossier nodig werd geacht. De rechtbank oordeelde dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden waaronder de beslissing tot afwijzing van het getuigenverzoek was genomen. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van de juistheid van de beslissing van de politierechter niet ter discussie stond, maar dat de objectieve vrees voor partijdigheid wel degelijk aan de orde was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het wrakingsverzoek toegewezen, wat betekent dat de politierechter niet langer de zaak zal behandelen. De beslissing werd genomen door de voorzitter mr. N.C.H. Blankevoort en de rechters mrs. C.W. Bianchi en L. van Berkum, en werd uitgesproken in tegenwoordigheid van griffier mr. P. Tanis.

Uitspraak

Rechtbank Amsterdam

Wrakingskamer
Uitspraak 9 oktober 2015
Beschikking op het op 6 juli 2015 gedane en onder rekestnummer HA RK 217.2015 ingeschreven verzoek van:
[naam 1] ,
verzoeker, wonende op het adres [ ],
raadsvrouw mr. J. Verstegen, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. M.A.E. Somsen, (politie)rechter, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam, hierna ook: de politierechter.
Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • een proces-verbaal terechtzitting van de politierechter van 6 juli 2015, inhoudende het mondeling gedane verzoek tot wraking;
  • de (per e-mail) ingediende schriftelijke reactie van de politierechter van 17 juli 2015 op het gedane wrakingsverzoek, waaruit blijkt dat de politierechter niet in de wraking berust.
Het verzoek is voorts behandeld ter openbare terechtzitting van 30 september 2015, alwaar de raadsvrouw van verzoeker, de politierechter en de officier van justitie mr. Z.L. Achouak el Idrissi zijn verschenen.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten:
verzoeker is als verdachte in de zaak met parketnummer 13/176522-14 gedagvaard voor de politierechter van de rechtbank Amsterdam;
op 6 juli 2015 heeft in die zaak de behandeling ter terechtzitting plaatsgevonden;
verzoeker is niet op die zitting verschenen, maar de raadsvrouw heeft verklaard uitdrukkelijk door verzoeker te zijn gemachtigd om hem ter zitting te verdedigen;
op voornoemde zitting heeft de raadsvrouw – na de voordracht van de officier van justitie – een verzoek gedaan tot aanhouding van de zaak en verwijzing naar de rechter-commissaris teneinde een drietal getuigen te laten horen;
e politierechter heeft dit verzoek afgewezen en heeft daartoe blijkens het proces-verbaal als volgt overwogen:
“De politierechter geeft aan dat zij zal proberen zo haar beslissing, die luidt dat ze het verzoek zal afwijzen, zo duidelijk mogelijk te onderbouwen, gezien de gedrevenheid en overtuiging waarmee de raadsvrouw haar verzoek ter zitting toelicht in reactie op het standpunt van de officier van justitie. De politierechter acht het verdedigingsbelang onvoldoende onderbouwd, ook met de aanvulling ter zitting dat aangever en getuigen nog niet met de verklaring van verdachte zijn geconfronteerd. Het verzoek en de onderbouwing toetst de politierechter tegen de achtergrond van het proces-verbaal zoals dat thans voor ligt. De enkele omstandigheid dat verdachte hetgeen hem ten laste is gelegd ontkent, geeft onvoldoende onderbouwing om de getuigen, die reeds door de politie zijn gehoord, door de rechter-commissaris te laten horen. De politierechter overweegt voorts dat zij op basis van het dossier in de huidige staat tot een oordeel kan komen”;
hierop heeft de raadsvrouw de politierechter onderbroken en haar gewraakt en is de behandeling van de zaak geschorst.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek tot wraking is gebaseerd op de navolgende ter zitting mondeling toegelichte gronden.
Verzoeker heeft de belastende verklaringen van de drie getuigen gemotiveerd betwist. Om die reden is verzocht deze personen als getuige bij de rechter-commissaris te horen teneinde hen met de verklaring van verzoeker te confronteren. Door het afwijzen van het gemotiveerde verzoek is evident gehandeld in strijd met de wetgeving en (internationale) jurisprudentie en worden elementaire verdedigingsrechten van verzoeker geschonden. Daarbij komt dat de politierechter in het kader van die afwijzing vervolgens heeft overwogen dat zij op basis van het huidige dossier tot een oordeel kan komen. De politierechter wilde dus gaan oordelen op grond van een gemankeerd politiedossier. De combinatie van het voornoemde maakt dat bij de verdediging een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid is ontstaan, zodat het wrakingsverzoek dient te worden toegewezen.

3.Het standpunt van de rechter

De politierechter heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen.

4.Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie adviseert het verzoek tot wraking af te wijzen. De politierechter heeft niet de schijn van partijdigheid op zich geladen.

5.De beoordeling van het verzoek

Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, dient in een wrakingsprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
Door het gesloten systeem van rechtsmiddelen bestaat binnen de wrakingsprocedure geen ruimte voor een beoordeling van de juistheid van een door de rechter genomen beslissing. Grond voor wraking bestaat alleen als deze beslissing feiten oplevert waarvoor geen andere redelijke verklaring kan worden gegeven dan dat deze voortvloeit uit vooringenomenheid van de rechter.
Het is de rechtbank niet gebleken dat van subjectieve partijdigheid sprake is. Aan de orde is slechts de vraag of sprake is van feiten en omstandigheden die verzoekster een objectief te rechtvaardigen grond geven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt. De wrakingskamer overweegt als volgt.
Vaststaat dat de politierechter aan het begin van de zitting, vóór de inhoudelijke behandeling van de zaak, het verzoek tot het horen van getuigen heeft afgewezen omdat zij het verdedigingsbelang onvoldoende onderbouwd achtte. Voorts heeft zij overwogen dat

zij op basis van het dossier in de huidige staat tot een oordeel kan komen”. Of de beslissing op het verzoek om getuigen te horen juist was, staat niet ter beoordeling van de wrakingskamer. De omstandigheid dat dit verzoek is afgewezen met de hiervoor geciteerde overweging, maakt echter dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid van de politierechter objectief gerechtvaardigd is. Uit het geciteerde onderdeel van de motivering en het moment waarop deze is uitgesproken, kan immers worden afgeleid dat de politierechter zich, al voordat de zaak ter zitting inhoudelijk was behandeld, op basis van het op dat moment bestaande dossier een oordeel over de zaak had gevormd en dat zij een nadere aanvulling op het dossier (in welke vorm dan ook) niet nodig achtte. De politierechter heeft ter zitting van de wrakingskamer nader toegelicht dat zij dit niet zo heeft bedoeld, dat gedurende de behandeling wel degelijk de mogelijkheid bestond dat alsnog besloten zou kunnen worden tot het horen van getuigen en dat de behandeling van de zaak zeker zou bijdragen aan het vormen van een oordeel over deze zaak. Deze bedoeling blijkt echter niet uit de blijkens het proces-verbaal ter terechtzitting gegeven motivering, zodat de vrees dat die mogelijkheid op dat moment niet meer bestond objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking zal daarom worden toegewezen.
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING:
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking
toe.
Aldus gegeven door mr. N.C.H. Blankevoort voorzitter, mrs. C.W. Bianchi en
L. van Berkum, rechters en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 oktober 2015 in tegenwoordigheid van mr. P. Tanis, griffier.