ECLI:NL:RBAMS:2015:7784

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 oktober 2015
Publicatiedatum
11 november 2015
Zaaknummer
EA VERZ 15-895
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vernietiging ontslag op staande voet en provisionele vordering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 30 oktober 2015 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van een ontslag op staande voet door [bedrijf] van [verzoekster]. De procedure is gestart na een verzoekschrift van [bedrijf] op 10 augustus 2015, waarin het ontslag op staande voet werd aangevochten. [verzoekster] en haar echtgenoot, [echtgenoot], hebben beiden een verzoek ingediend tot vernietiging van hun ontslag, waarbij zij stelden dat er geen dringende reden was voor het ontslag. De kantonrechter heeft de zaak op 22 oktober 2015 mondeling behandeld, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [verzoekster] was sinds 11 maart 2005 in dienst bij [bedrijf] als schoonmaakster. Op 3 augustus 2015 heeft zij een klacht ingediend over uitlatingen van een collega, [collega]. Na een incident op 4 augustus 2015, waarbij [verzoekster] en [echtgenoot] [collega] hebben benaderd, heeft [bedrijf] hen op 5 augustus 2015 ontslag op staande voet gegeven. [verzoekster] en [echtgenoot] hebben het ontslag betwist en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij zij betaling van hun loon vorderden.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was dat het ontslag op staande voet onterecht was. De verklaringen van de medewerkers van [bedrijf] gaven aan dat het gedrag van [verzoekster] en [echtgenoot] als bedreigend werd ervaren. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat het provisionele verzoek van [verzoekster] om doorbetaling van loon niet kon worden toegewezen, omdat niet aannemelijk was dat het ontslag op staande voet zou worden vernietigd. De beslissing over de proceskosten is aangehouden tot de hoofdzaak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Clusternummer: 103194
zaaknummer: 4399141 EA VERZ 15-895
beschikking van: 30 oktober 2015
func.: 245

beschikking van de kantonrechter ex artikel 223 Rv

I n z a k e

[verzoekster]

wonende te [woonplaats]
verzoekster
nader te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. T. Stevovic (DAS)
t e g e n

de besloten vennootschap [bedrijf]

gevestigd te [plaats]
verweerster
nader te noemen: [bedrijf]
gemachtigde: [gemachtigde]

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij verzoekschrift van 10 augustus 2015 (binnen gekomen bij deze rechtbank op 14 augustus 2015) heeft [bedrijf] een verzoek op de voet van artikel 7:671b BW ingediend, voor zover het dienstverband met [verzoekster] nog bestond. Die procedure is bij de rechtbank aanhangig onder nummer EA 15-868. Een soortgelijk verzoek heeft [bedrijf] ingediend jegens de echtgenoot van [verzoekster] , de heer [echtgenoot] (verder [echtgenoot] ). Dat verzoek is geregistreerd onder nummer EA 15 - 870.
[echtgenoot] heeft zijnerzijds op 25 augustus 2015, bij deze rechtbank binnengekomen op 27 augustus 2015, een verzoek ex artikel 7: 681 BW ingediend, dat strekt tot vernietiging van een opzegging van de arbeidsovereenkomst tussen partijen. Dat verzoekschrift is geregistreerd onder nummer EA 15 - 893. [verzoekster] heeft eenzelfde verzoek ingediend, bekend onder nummer EA 15-895.
[echtgenoot] en [verzoekster] hebben bij hun verzoek tevens de kantonrechter ex artikel 223 Rv verzocht voor de duur van het geding een voorlopige voorziening te treffen.
Voorafgaand aan de zitting hebben partijen reacties en overige stukken ingezonden, welke door de kantonrechter zijn toegerekend aan alle dossiers. De nadere stukken, door beide partijen ingezonden op 20 oktober 2015 en 21 oktober 2015 (op 21 en 22 oktober 2015 binnen gekomen), zijn te kort voor of zelfs na de zitting ontvangen en door de kantonrechter buiten beschouwing gelaten.
Ter terechtzitting van 22 oktober 2015 is de zaak mondeling behandeld. [echtgenoot] en [verzoekster] zijn verschenen, vergezeld door hun gemachtigde. [bedrijf] is verschenen bij [naam 1] , [naam 2] en een belangstellende.
Beide partijen hebben een toelichting verstrekt en de kantonrechter heeft vragen gesteld. Van het besprokene zijn aantekeningen gemaakt, die in het dossier zijn opgenomen.
Op de provisionele verzoeken van [echtgenoot] en [verzoekster] is heden beschikking bepaald; in de overige verzoeken is beschikking bepaald op 19 november 2015.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

1. Als uitgangspunt in dit geding geldt het navolgende:
1.1.
[bedrijf] drijft een onderneming in de schoonmaakbranche. Er zijn 110 medewerkers in dienst, waaronder [naam 1] als directeur (verder [naam 1] ) en [naam 2] (verder: [naam 2] ) op de loonadministratie.
1.2.
[verzoekster] , geboren [geboortedatum] en thans derhalve [leeftijd] jaar oud, is op 11 maart 2005 als schoonmaakster bij [bedrijf] in dienst getreden. Het betreft een dienstverband (sinds 2011) van 25 uur per week. [verzoekster] was werkzaam op het object “ [object] ”. Het laatstgenoten salaris van [verzoekster] bedraagt € 1.417,95 bruto per maand.
1.3.
[echtgenoot] , geboren op [geboortedatum] en thans derhalve [leeftijd] jaar oud, is op 1 juli 2007 als oproepkracht bij [bedrijf] in dienst getreden. Het betreft een dienstverband van 10 uur per week. Ook [echtgenoot] was als schoonmaker werkzaam op het object ‘ [object] ’. Zijn laatstgenoten salaris bedraagt € 567,18 bruto per maand.
1.4.
Op maandag 3 augustus 2015 heeft [verzoekster] telefonisch contact opgenomen met [naam 1] . Zij had een klacht over uitlatingen, die een collega medewerker bij [bedrijf] - [collega] , verder [collega] - over haar en [echtgenoot] zou hebben gedaan. [naam 1] heeft met [verzoekster] besproken dat hij de betreffende medewerker daarover zou aanspreken en het verder een privé kwestie betrof, die niet op het werk thuis hoorde.
1.5.
Op 4 augustus 2015 heeft [verzoekster] [naam 2] gebeld en gevraagd naar het adres van [collega] . Dat heeft [naam 2] niet verstrekt.
1.6.
Op 4 augustus 2015 aan het eind van de middag hebben [verzoekster] en [echtgenoot] [collega] opgezocht op het kantoor van [bedrijf] Zij Hebben hem gevraagd om mee te komen naar het magazijn beneden. [collega] is - uiteindelijk - meegegaan. Er waren diverse jeugdige medewerkers van [bedrijf] aanwezig, evenals de bedrijfsleider [bedrijfsleider] .
1.7.
In het magazijn is op enig moment met een stemverheffing gesproken, hetgeen boven te horen was. [bedrijfsleider] is daarop naar beneden gegaan. Toen bleek dat de deur naar het magazijn van binnenuit was afgesloten. [bedrijfsleider] heeft de deur met zijn sleutel geopend. [echtgenoot] heeft getracht hem terug te duwen. Na dreiging met de politie heeft [bedrijfsleider] [collega] ontzet en [verzoekster] en [echtgenoot] bewogen te vertrekken.
1.8.
De aanwezige medewerkers hebben het optreden van [verzoekster] en [echtgenoot] als bedreigend ervaren en er een verklaring over afgelegd.
1.9.
De volgende dag, 5 augustus 2015, heeft [naam 1] met [verzoekster] en [echtgenoot] over de gebeurtenissen gesproken. In het gesprek is zowel [echtgenoot] als [verzoekster] ontslag op staande voet aangezegd. De brief van 5 augustus 2015, met de bevestiging van het ontslag op staande voet, hebben [verzoekster] en [echtgenoot] na het gesprek meegekregen.
1.10.
De brieven aan [verzoekster] en [echtgenoot] zijn gelijkluidend en bevatten onder meer het volgende:
Hierbij delen wij u mede dat wij u op staande voet ontslag geven, om de volgende redenen;. Samen met uw partner met een dreigende houding en verbaal geweld binnenkomen van het kantoor zonder melding of afspraak.. Het angst aanjagen door uw dreigende houding van 7 jeugdige collega’s die zich nu niet veilig voelen op kantoor.. Het opsluiten van een collega en die verbaal bedreigd door middel van een intimiderende houding.. Het buitensluiten van de leidinggevende persoon met fysieke aanraking.Deze persoon heeft u meerder malen verzocht het pand te verlaten, maar pas nadat hij de politie wilde bellen bent u weggegaan.
1.11.
De gemachtigde van [verzoekster] en [echtgenoot] heeft kort na het ontslag op staande voet contact met [bedrijf] opgenomen en gesteld dat zij het niet eens waren met het ontslag op staande voet. Er is tussen partijen nog telefonisch contact geweest over een oplossing, maar partijen zijn niet tot elkaar gekomen.
1.12.
Bij brief van 12 augustus 2015 heeft de gemachtigde [bedrijf] bericht dat [verzoekster] en [echtgenoot] van oordeel zijn dat er geen sprake is van een drin-gende reden en dat zij niet berusten in een einde van de arbeidsovereenkomst.

Vordering en verweer in het incident

2. [verzoekster] vordert als voorlopige voorziening veroordeling van [bedrijf] tot betaling van het overeengekomen loon ad € 1.417,95 bruto per maand, vermeerderd met alle emolumenten vanaf 5 augustus 2015 tot de dag dat de dienstbetrekking rechtsgeldig geëindigd zal zijn, onder overlegging van een deugdelijke bruto/netto specificatie op straffe van een dwangsom voor elke dag of gedeeltelijk daarvan dat [bedrijf] in gebreke blijft deze specificatie te verstrekken.
3. [verzoekster] stelt - verkort weergegeven - met betrekking tot haar provisionele verzoek dat zij voor haar onderhoud afhankelijk is van het loon dat zij van [bedrijf] ontvangt en dus een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek.
4. [verzoekster] meent daarbij dat het ontslag op staande voet volstrekt ten onrechte is verleend. In casu is absoluut geen sprake van een dringende reden en [verzoekster] heeft niet ingestemd met het ontslag. [bedrijf] had [verzoekster] mondeling bericht dat zij het ontslag op staande voet zal intrekken en aan [verzoekster] een voorstel zal doen toekomen. [bedrijf] deelde [verzoekster] mee dat zij de kwestie op een minnelijke manier wilde oplossen. [verzoekster] heeft helaas geen voorstel ontvangen, een telefoontje van de gemachtigde van [echtgenoot] en [verzoekster] leerde dat [bedrijf] niet voornemens was het ontslag op staande voet in te trekken. [verzoekster] is dus genoodzaakt te verzoeken de opzegging van de arbeidsovereenkomst te vernietigen. De gemachtigde heeft dat op 12 augustus 2015 aan [bedrijf] laten weten.
5. Uit die brief van 12 augustus 2015 - die de kantonrechter bij de stellingen van [verzoekster] omtrent het ontslag op staande voet betrekt - en uit de toelichting ter zitting volgt dat [verzoekster] de inhoud van de ontslagbrief betwist en aanvoert dat [echtgenoot] en zij door [collega] werden lastig gevallen en dat dit bij [naam 1] bekend was. Ter zitting is hieromtrent gesteld dat [collega] vervelende appjes en mailtjes verzond naar [verzoekster] en [echtgenoot] . Omdat [naam 1] niets heeft gedaan om [verzoekster] en [echtgenoot] te beschermen, hebben zij zelf de collega gevraagd hen met rust te laten. Zij hebben [collega] niet aangeraakt noch hebben zij bedreigingen geuit. Er is absoluut geen sprake geweest van opsluiting, noch van intimideren. Er is met stemverheffing gesproken, maar het was niet bedreigend.
6. [verzoekster] en [echtgenoot] hebben het goed voor met [bedrijf] Zij doen veel extra voor het bedrijf en wilden [bedrijf] waarschuwen voor mensen als [collega] , die in drugs handelt en meer strafbare feiten begaat. Bovendien is [collega] pas drie maanden in dienst en begrijpen [verzoekster] en [echtgenoot] niet waarom [bedrijf] de kant van [collega] kiest.
7. [bedrijf] meent dat het provisionele verzoek van [verzoekster] moet worden afgewezen en voert - kort gezegd - daartoe aan dat middels het ontslag op staande voet het dienstverband op 5 augustus 2015 rechtsgeldig is beëindigd. Vanaf die datum is [bedrijf] dus ook geen loon meer aan [verzoekster] verschuldigd.
8. Ter onderbouwing wijst [bedrijf] op de ingebrachte verklaringen van haar medewerkers en voegt daar aan toe dat tijdens het telefonisch contact op 3 augustus 2015 door [verzoekster] of [echtgenoot] niets is gezegd over vervelende appjes of mailtjes. Wel dat [collega] ‘dingen’ over [verzoekster] en [echtgenoot] zou hebben gezegd tegen hun buurjongen.
9. [naam 1] heeft daarop tegen [verzoekster] en [echtgenoot] gezegd dat hij erover met [collega] zou spreken, maar dat een privé geschil niet thuishoorde op de werkvloer en dat zij [collega] op het werk met rust moesten laten. Dat hebben [verzoekster] en [echtgenoot] echter niet gedaan en wat zij wel gedaan hebben gaat veel te ver. Daardoor voelen jeugdige medewerkers van [bedrijf] zich nu onveilig op kantoor en dat valt niet te tolereren.
10. [bedrijf] heeft op uitdrukkelijk verzoek van de gemachtigde van [verzoekster] en [echtgenoot] een aanbod gedaan om de zaak te schikken. [bedrijf] heeft de gemachtigde gevraagd om dat verzoek op schrift te stellen, maar dat werd geweigerd. Het aanbod van [bedrijf] is overigens afgewezen.
11. Overigens is [collega] al sinds de zomer van 2014 in dienst en is er over zijn functioneren geen enkele klacht.

Beoordeling in het incident

12. In het kader van het provisionele verzoek dient te worden beoordeeld of de in deze zaak thans aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen, dan wel of het verzoek vordering van [verzoekster] in het verzoek ex 7: 681 BW zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
12. En naar dat voorlopig oordeel van de kantonrechter is onvoldoende grond aanwezig om het provisionele verzoek van [verzoekster] toe te wijzen. Een verzoek tot loon-doorbetaling is weliswaar uit zijn aard reeds spoedeisend, maar op dit moment is onvoldoende aannemelijk dat het verzoek van [verzoekster] uit hoofde van artikel 7:681 BW zal worden toegewezen en het ontslag op staande voet zal worden vernietigd.
12. In dat verband overweegt de kantonrechter dat [verzoekster] op geen enkele wijze heeft onderbouwd dat zij en [echtgenoot] door [collega] werden lastig gevallen met vervelende appjes en/of mailtjes, laat staan in die mate dat hun optreden op 5 augustus 2015 gerechtvaardigd is geweest. Bewijs daarvan is ook niet aangeboden.
12. Maar los daarvan geldt dat zelfs indien het bewijs wel in de procedure zou zijn ge-bracht, dan nog valt de wijze waarop [verzoekster] en [echtgenoot] op de werkvloer ‘verhaal zijn komen halen’ niet aanvaardbaar. De verklaringen van een flink aantal medewerkers van [bedrijf] zijn in dit verband illustratief. Daartegenover ligt de stelling van [verzoekster] dat haar handelen niet bedreigend ís geweest, onvoldoende gewicht in de schaal. Het komt de kantonrechter voor dat [verzoekster] en [echtgenoot] (te) weinig inzicht hebben in de impact en de gevolgen van hun eigen handelen.
12. Hetgeen beide partijen hebben aangevoerd over de gang van zaken na het ontslag op staande voet zowel in hun onderlinge contacten en op het object ‘ [object] ”, is voor de beoordeling van het provisionele verzoek niet relevant en wordt buiten beschouwing gelaten.
12. Dit betekent dat het provisionele verzoek van [verzoekster] zal worden afgewezen.
12. De beslissing omtrent de proceskosten in het incident wordt aangehouden tot de beslissing in de hoofdzaak.

BESLISSING

De kantonrechter:
In het incident:
wijst het provisionele verzoek af;*/
houdt de beslissing omtrent de proceskosten aan.
Aldus gewezen door mr M.V. Ulrici, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 oktober 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Griffier Kantonrechter