ECLI:NL:RBAMS:2015:7778

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2015
Publicatiedatum
10 november 2015
Zaaknummer
13/684385-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld en bedreiging met een mes in Amsterdam

Op 11 november 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 36-jarige man, die op 26 juli 2015 in het Oosterpark te Amsterdam met geweld een fiets heeft gestolen. Het slachtoffer, [persoon 1], liep door deze daad zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een gebroken jukbeen en kaak. De verdachte heeft kort na de diefstal ook een andere persoon, [persoon 2], mishandeld en bedreigd met een mes. Tijdens de zitting op 28 oktober 2015 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, gehoord, evenals de verdediging van de verdachte door zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging, die onder andere diefstal met geweld en bedreiging met een mes omvatte, grotendeels bewezen is. De verdachte heeft de diefstal bekend en de rechtbank oordeelde dat het geweld dat hij gebruikte om de fiets te stelen, voldoende was om de diefstal te kwalificeren als een feit met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. De bedreiging met het mes werd ook bewezen verklaard, terwijl de woordelijke bedreiging niet kon worden onderbouwd met bewijs.

De rechtbank heeft de verdachte als stelselmatige dader gekwalificeerd en heeft besloten om de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar op te leggen. Dit besluit is genomen in het belang van de maatschappij en om recidive te voorkomen. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen, [persoon 1] en [persoon 2], toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding voor de geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684385-15
Datum uitspraak: 11 november 2015
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedatum] 1979,
niet ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres,
met als opgegeven postadressen
[adres, te plaats 1]en
[adres, te plaats 2],
thans gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.J.M. Vreekamp, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R.M.G. Sussenbach, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 26 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (groene dames)fiets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld tegen voornoemde [persoon 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, voornoemde [persoon 1] eenmaal of meermalen met kracht in/tegen het gezicht/hoofd heeft gestompt en/of geslagen en/of voornoemde [persoon 1] (terwijl deze op de grond lag) met kracht eenmaal of meermalen tegen het lichaam heeft geschopt en/of getrapt, ten gevolge waarvan voornoemde [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen en/of een gebroken kaak, heeft opgelopen;
2.
hij op of omstreeks 26 juli 2015 te Amsterdam opzettelijk [persoon 2] heeft mishandeld, door voornoemde [persoon 2] eenmaal of meermalen met kracht
- met zijn elleboog in/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of stoten en/of,
- ( met zijn hand) in/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of stompen,
waardoor voornoemde [persoon 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 26 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk een mes (van ong. 15 cm) getoond aan voornoemde [persoon 2] en/of (op een afstand van ongeveer één meter) een of meerdere steekbeweging(en) in de richting van voornoemde [persoon 2] heeft gemaakt en/of (tegelijkertijd) voornoemde [persoon 2] dreigend de woorden toegevoegd :"Ik ga je afmaken, vuile homo, flikker. Wie denk je dat ik ben, ik ga je dood maken.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

De rechtbank acht de ten laste gelegde feiten bewezen, met uitzondering van de onder 3 ten laste gelegde woordelijke bedreiging. Verdachte zal van dat onderdeel worden vrijgesproken.
Fietsendiefstal met geweld van [persoon 1]
Verdachte heeft de onder 1 ten laste gelegde feitelijkheden bekend. Blijkens de aangifte en de overige verklaringen in het dossier heeft verdachte de aangever geslagen en geschopt alvorens de fiets van de aangever mee te nemen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de fiets wilde hebben om weg te komen. Uit die omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte geweld heeft gebruikt om de fiets te (kunnen) stelen. Zijn oogmerk was daarop gericht. De rechtbank acht daarom de ten laste gelegde diefstal met geweld bewezen.
Mishandeling en bedreiging van [persoon 2]
De rechtbank acht de onder 3 ten laste gelegde bedreiging met een mes bewezen. De aangever heeft verklaard dat hij door verdachte is bedreigd, zowel woordelijk als met een mes. De verklaring van de straatcoach ondersteunt die verklaring voor wat betreft de bedreiging met het mes en ontkracht de ontkenning van verdachte daaromtrent. De woordelijke bedreiging wordt niet door enig ander bewijsmiddel ondersteund. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Gelet op het letsel dat door verbalisanten bij de aangever is geconstateerd en de verklaring van de aangever dat hij bloed in zijn mond had nadat hij werd geslagen, acht de rechtbank ook de onder 2 ten laste gelegde mishandeling bewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op 26 juli 2015 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een groene damesfiets toebehorende aan [persoon 1] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen [persoon 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, [persoon 1] meermalen met kracht in het gezicht heeft gestompt en [persoon 1] terwijl deze op de grond lag met kracht tegen het lichaam heeft geschopt, ten gevolge waarvan [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken jukbeen en een gebroken kaak, heeft opgelopen;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
op 26 juli 2015 te Amsterdam opzettelijk [persoon 2] heeft mishandeld door [persoon 2] met zijn elleboog en met zijn hand in het gezicht te slaan, waardoor [persoon 2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
op 26 juli 2015 te Amsterdam [persoon 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk een mes getoond aan [persoon 2] en (een) steekbeweging(en) in de richting van [persoon 2] gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de maatregel

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat ter zake van de door haar bewezen geachte feiten aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) zal worden opgelegd. Zij heeft ter onderbouwing verwezen naar het reclasseringsrapport van 5 oktober 2015. Gezien de persoon van verdachte is hulpverlening geboden. Er is eerder, tevergeefs gepoogd die hulp op andere wijze te verschaffen. De ISD-maatregel biedt de meeste garantie voor recidivebeperking. Dat is in het belang van zowel verdachte als de maatschappij, aldus de officier van justitie.
De raadsman heeft – kort en zakelijk weergegeven – betoogd dat aan verdachte geen ISD‑maatregel kan worden opgelegd, omdat verdachte, gelet op de definitie van ‘stelselmatige dader’ die in de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers van 17 december 2013 (
Stcrt.2013, 35061) is gegeven, niet zou voldoen aan de criteria voor oplegging van de ISD-maatregel. Hetgeen daarover meer door de raadsman naar voren is gebracht, wordt besproken in de hieronder opgenomen overwegingen.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de oplegging van de ISD-maatregel als volgt.
De ISD-maatregel kan uitsluitend worden opgelegd indien is voldaan aan de vereisten van artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) en indien sprake is van een stelselmatige dader, welk begrip is omschreven in eerdergenoemde richtlijn. De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat het Openbaar Ministerie en de rechtbank daaraan zijn gehouden bij vordering respectievelijk oplegging van de ISD-maatregel.
De rechtbank stelt allereerst vast dat is voldaan aan de eisen genoemd in artikel 38m, lid 1, onder 1 en 2, Sr. Zij acht immers bewezen dat verdachte feiten heeft begaan strafbaar gesteld in de artikelen 285, 300 en 312 Sr, welke feiten zijn genoemd in artikel 67, lid 1, onder b, van het Wetboek van Strafvordering dan wel waarop een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, terwijl verdachte in de vijf jaren voorafgaand onder meer op 12 september 2014, 11 juni 2014 en 17 december 2012 onherroepelijk is veroordeeld tot een gevangenisstraf of taakstraf. Die straffen zijn geëxecuteerd voor de pleegdatum van de onderhavige feiten.
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat het gevaar dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking het schriftelijk advies d.d. 5 oktober 2015 van Inforsa, welk advies ter terechtzitting door de [rapporteur] , rapporteur, is toegelicht.
Het schriftelijk advies houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in:
De [verdachte] verbleef in de periode juli 2009 - juli 2011 binnen een ISD. Gedurende de ISD-maatregel verbleef hij tevens in de GGZ voorziening [voorziening GGZ] . Na de ISD-maatregel trok hij in bij zijn toenmalige partner. In 2012 verbleef betrokkene wederom in [voorziening GGZ] . (…) Gedurende het verblijf van de [verdachte] in [voorziening GGZ] , was hij abstinent van harddrugs. De afgelopen anderhalf jaar was er veelvuldig sprake van harddrugsgebruik.
Uit een trajectconsult van de NIFP d.d. 10 augustus 2015 blijkt dat de [verdachte] kampt met alcohol- en cocaïne afhankelijkheid. Betrokkene hecht eraan rapporteur te overtuigen van zijn voornemen om zijn problematisch gedrag te doorbreken. Hij onderschat daarbij de ernst van zijn problematiek en in het bijzonder zijn verslaving. De [verdachte] vertelt dat de huidige detentie hem goed doet. De aangeboden structuur heeft een positieve invloed op hem.
Betrokkene stelt gemotiveerd te zijn om wederom deel te nemen aan een klinische verslavings- en psychologische behandeling, als binnen [voorziening GGZ] .
Uit de Justitiële Documentatie van de [verdachte] blijkt dat er meermalen een regulier drangtraject is opgelegd, te weten: 13.047941- 04, 13.413382-07 en 07.660268-11. Gedurende deze toezichten recidiveerde betrokkene in delictgedrag.
Betrokkene hield zich in de afgelopen twee jaar vooral op in het daklozencircuit en gedurende deze periode nam zijn alcohol- en harddrugsgebruik een prominente plek in.
Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Ingeschat wordt dat er een hoog risico is op onttrekken aan voorwaarden en dat er risico is op letselschade voor willekeurige personen.
Op basis van haar onderzoek ziet de Justitiële Verslavingszorg binnen een vrijwillig kader of binnen het drangkader van een reclasseringstoezicht geen aangrijpingspunten om het risico op recidive in delictgedrag terug te dringen. Binnen de beoogde ISD-maatregel kan worden getracht om de [verdachte] toe te leiden naar een klinische verslavingsbehandeling, alwaar tevens aandacht is voor een resocialisatieprogramma.
Indien de verdachte schuldig wordt bevonden, wordt geadviseerd de [verdachte] de onvoorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen.
Ter terechtzitting heeft de [rapporteur] – kort en zakelijk weergegeven – het volgende verklaard:
In hetgeen ik ter terechtzitting heb gehoord, vind ik bevestiging van mijn eerdere bevindingen. Betrokkene is gemotiveerd, maar niet in staat zijn problematiek te overzien. Betrokkene zou binnen de ISD-maatregel aan zijn verslaving kunnen werken. Het is verontrustend dat betrokkene daarmee klaar meent te zijn. Ik begrijp van betrokkene dat hij gemotiveerd is om aan zijn verslaving te werken, maar dat niet te willen doen binnen het voorgestelde kader.De invulling van de ISD-maatregel is afhankelijk van de houding van betrokkene.
In het huidige systeem bepaalt het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna: IFZ) of en welke indicatie een persoon krijgt. Het is dus niet mogelijk om betrokkene zonder tussenkomst van het IFZ naar De Wending te sturen.
Op vragen van de raadsman naar het bestaan van een concreet behandelplan, een mogelijk nazorgtraject en de duur van een plaatsing in een ISD kan ik geen antwoord geven. Dat zijn beslissingen die binnen het ISD-traject genomen dienen te worden en die afhankelijk zijn van de houding van betrokkene.
De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van personen of goederen het opleggen van deze maatregel eist, gezien de ernst en het aantal door verdachte begane soortgelijke feiten.
Op basis van het voorgaande en het overigens ter terechtzitting verhandelde stelt de rechtbank vast dat ten aanzien van de bewezen geachte feiten is voldaan aan de voorwaarden die artikel 38m Sr aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt.
Verdachte is – anders dan de raadsman heeft bepleit – eveneens een stelselmatige dader in de zin van artikel 2, onder c, van eerdergenoemde richtlijn van 17 december 2013. Daarvoor is vereist dat verdachte, in aanvulling op de criteria van artikel 38m Sr, valt onder de definitie van zeer actieve veelpleger, zoals omschreven in artikel 2, onder b, van genoemde richtlijn:
Een zeer actieve veelpleger is een persoon van 18 jaar of ouder die over een periode van vijf jaren processen-verbaal tegen zich opgemaakt zag worden voor meer dan tien misdrijffeiten, waarvan ten minste één misdrijf in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum van het laatst gepleegde misdrijffeit.
Op de documentatie van verdachte, geboren op 26 augustus 1979, staan meer dan tien misdrijffeiten met een pleegdatum na 26 juli 2010, dus in de vijf jaren voorafgaand aan de pleegdatum van de onderhavige feiten. Dat een aantal van die feiten nog niet onherroepelijk zijn afgedaan, doet daar niet aan af. Datzelfde geldt voor de twee misdrijffeiten, die nu in hoger beroep aanhangig zijn, met pleegdata 15 september 2014 en 29 oktober 2014, dus in de twaalf maanden voorafgaand aan de pleegdatum van de onderhavige feiten.
De rechtbank verwerpt de overigens gevoerde verweren met verwijzing naar artikel 4.3.3 van de door de raadsman aangehaalde richtlijn en ziet aldus geen reden om de gevorderde ISD-maatregel niet op te leggen. Ook overigens is niet gebleken van redenen om die vordering af te wijzen. De rechtbank zal daarom de officier van justitie op dit punt volgen. De rechtbank merkt daarbij op dat zij kennis heeft genomen van de verklaring van verdachte dat hij niet wil en zal meewerken aan een ISD-maatregel. Zij beslist in weerwil van verdachte en kent daarbij doorslaggevende betekenis toe aan de omstandigheid dat verdachte de afgelopen jaren, ondanks meerdere pogingen tot begeleiding en toezicht, niet in staat is gebleken uit handen van justitie te blijven en derhalve beter gebaat lijkt te zijn bij een meer dwingend kader. De rechtbank spreekt de hoop uit dat verdachte – ondanks zijn initiële weerstand – toch bereid is om zich te laten begeleiden, zeker indien vanuit de ISD-setting maatwerk kan worden geleverd.
Om de beëindiging van de recidive van verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van groot belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van twee jaren opleggen en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht niet in mindering brengen op de duur van de maatregel.
De rechtbank beslist ambtshalve tot tussentijdse toetsing ex artikel 38s Sr van de ISD-maatregel en wel binnen negen maanden na tenuitvoerlegging daarvan. De rechtbank acht dit van belang nu verdachte het ISD-traject reeds eerder heeft doorlopen en dit naar het oordeel van de rechtbank bij de invulling van de huidige ISD-maatregel moet worden meegenomen.
De rechtbank acht het van belang voor een positief verloop van de ISD-maatregel, dat op korte termijn maatwerk wordt geleverd ten aanzien van de begeleiding en behandeling van verdachte en wenst over de voortgang daarvan na negen maanden te worden geïnformeerd.Indien dit maatwerk door toedoen van verdachte niet kan worden geleverd omdat hij medewerking weigert, zal dat overigens niet aan een voortzetting van de maatregel in de weg staan.

10.Vordering van benadeelde partij [persoon 1]

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij [persoon 1] als gevolg van het hiervoor onder 1 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank acht het voldoende aannemelijk geworden dat het trainingspak van de benadeelde partij is vernield en dat hij vier weken niet heeft kunnen werken. De rechtbank acht het gevorderde bedrag van € 296,00 (tweehonderd en zesennegentig euro) redelijk en zal dit bedrag dus toewijzen.
De benadeelde partij heeft € 3.000,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd. De rechtbank waardeert de immateriële schade op een bedrag van € 2.000,00 (tweeduizend euro) en acht daarbij de beperkte draagkracht van verdachte en zijn ter terechtzitting aangeboden excuses van belang. De vordering kan dan ook tot een totaalbedrag van € 2.296,00 (tweeduizend en tweehonderd en zesennegentig euro) worden toegewezen. Genoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij voor het meerdere af.
In het belang van de benadeelde wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

11.Vordering van benadeelde partij [persoon 2]

Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 en 3 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze immateriële schade op een bedrag van € 150,00 (honderd en vijftig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen. Genoemd bedrag dient te worden vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van algehele voldoening
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partij voor het meerdere af.
In het belang van de benadeelde wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

12.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 38m, 38n, 38s, 57, 285, 300, 312 Sr.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
mishandeling;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Legt op de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaaltdat het Openbaar Ministerie binnen
9 (negen) maandenna het onherroepelijk worden van dit vonnis de rechtbank zal berichten over de wenselijkheid of noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij, [persoon 1] , wonende op het adres Kerkstraat 366, 1017 JB Amsterdam tot een bedrag van
€ 2.296,00 (tweeduizend en tweehonderd en zesennegentig euro)bestaande uit een bedrag van € 296,00 (tweehonderd en zesennegentig euro) ter vergoeding van materiële schade en een bedrag van € 2.000,00 (tweeduizend euro) ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] , voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [persoon 1] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [persoon 1] , te betalen de som van € 2.296,00 (tweeduizend en tweehonderd en zesennegentig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
32 (tweeëndertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij, [persoon 2] , wonende op het adres [adres, te plaats 3] tot een bedrag van
€ 150,00 (honderd en vijftig euro)ter vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 2] , voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering van [persoon 2] voor het overige af.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van [persoon 2] , te betalen de som van € 150,00 (honderd en vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (pleegdatum) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van
3 (drie) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. W.H. van Benthem en C.C.M. Oude Hengel, rechters,
in tegenwoordigheid van E.R.E. Evans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2015.