ECLI:NL:RBAMS:2015:7717

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 november 2015
Publicatiedatum
9 november 2015
Zaaknummer
AWB 14/4479
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening van terugvordering persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een man, eiser, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder. Eiser had een verzoek ingediend om herziening van een eerder besluit waarbij verweerder een bedrag van € 870,- had teruggevorderd wegens het niet verantwoorden van het persoonsgebonden budget (pgb) dat eiser had ontvangen op grond van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo) voor het jaar 2007. Verweerder had het verzoek om herziening afgewezen, stellende dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden.

Het procesverloop begon met een besluit van 12 november 2008, waarin verweerder het terugvorderingsbesluit had genomen. Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser had vervolgens in 2014 verzocht om herziening van het besluit van 2008, maar verweerder handhaafde zijn eerdere beslissing. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden. De rechtbank benadrukte dat de bestuursrechter zich moest beperken tot de vraag of er sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.

De rechtbank concludeerde dat eiser niet had voldaan aan de vereisten van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat stelt dat bij een verzoek om herziening nieuwe feiten of omstandigheden moeten worden vermeld. Aangezien eiser geen rechtsmiddelen had aangewend tegen het eerdere besluit van 15 september 2009, was dat besluit in rechte onaantastbaar geworden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/4479

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2015 in de zaak tussen

[de man] , te Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J. Sietsma),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 29 april 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om herziening van het besluit van 12 november 2008 afgewezen.
Bij besluit van 2 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 30 oktober 2015 de zaak gelijktijdig behandeld met de zaak onder procedurenummer AMS 15/3359. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is – met voorafgaande kennisgeving – niet verschenen.

Overwegingen

1.1.
Bij besluit van 12 november 2008 heeft verweerder een bedrag teruggevorderd van € 870,- wegens het niet verantwoorden van het persoonsgebonden budget (pgb) dat eiser op grond van de Wet maatschappelijke opvang (Wmo) over het jaar 2007 heeft ontvangen.
1.2.
Bij brief van 17 december 2008 heeft verweerder te kennen gegeven dat het alsnog op 12 december 2008 ingediende verantwoordingsformulier met betrekking tot de periode 15 januari tot en met 31 december 2007 niet in behandeling wordt genomen, omdat de termijn voor verantwoording van het pgb is verstreken.
1.3.
Vervolgens heeft eiser bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 november 2008. Dit bezwaar is bij besluit van 15 september 2009 ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder tevens vermeld dat met ingang van het jaar 2009 het pgb wordt omgezet in Zorg in Natura (ZiN). Hiertegen heeft eiser geen beroep ingesteld.
1.4.
Bij brief van 11 april 2014 heeft eiser verzocht om het besluit van 12 november 2008 te herzien, alsmede zich uit te laten over het toekennen van pgb over de periode 2008 tot en met 2014.
2.1.
Bij primair besluit – en gehandhaafd na bezwaar bij het bestreden besluit – heeft verweerder het verzoek om herziening afgewezen. Daaraan heeft verweerder onder andere ten grondslag gelegd dat eiser geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft geleverd. Eiser komt voorts niet in aanmerking voor pgb over de periode 2009 tot en met 2014, omdat hij over die periode reeds ZiN heeft ontvangen, aldus verweerder.
2.2.
Hiertegen heeft eiser gemotiveerd beroep ingesteld.
3.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder aan het bestreden besluit artikel 4:6, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ten grondslag heeft gelegd. Uit dit artikel vloeit voort dat van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen, mag worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die zulk een terugkomen kunnen rechtvaardigen. Voor zover het bestuursorgaan met gebruikmaking van deze bevoegdheid de eerdere afwijzing handhaaft, kan dit echter niet de weg openen naar een rechterlijke toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. Een dergelijke wijze van toetsen zou zich niet verdragen met de dwingendrechtelijk voorgeschreven termijn(en) voor het instellen van rechtsmiddelen in het bestuursrecht. Gelet hierop dient de bestuursrechter in een dergelijk geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
3.2.
Bij besluit van 12 november 2008 heeft verweerder een bedrag teruggevorderd van € 870,- wegens het niet verantwoorden van het pgb dat eiser over het jaar 2007 heeft ontvangen. In de bezwaarprocedure tegen dit besluit heeft eiser een verantwoording ingeleverd. Dit heeft echter niet geleid tot een andere uitkomst. Verweerder heeft immers het bezwaar bij de beslissing op bezwaar van 15 september 2009 ongegrond verklaard. Tegen laatstgenoemd besluit heeft eiser geen rechtsmiddel ingesteld en derhalve is dit besluit in rechte onaantastbaar geworden.
3.3.
Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 3.1. kan eiser onder verwijzing naar de door hem in 2008 ingeleverde verantwoording niet bereiken wat hij wenst te bereiken. Als eiser meent dat verweerder ten onrechte de verantwoording niet heeft meegenomen in zijn besluitvorming, dan had hij dit dienen aan te voeren in een beroepsprocedure tegen de beslissing op bezwaar van 15 september 2009. Dat zelfde geldt voor de beslissing van verweerder om vanaf het jaar 2009 geen pgb toe te kennen maar ZiN.
3.4.
Met betrekking tot punt 6 van eisers beroepschrift merkt de rechtbank ten overvloede op dat niet de terugvordering van het pgb bij besluit van 12 november 2008 is tegengeworpen, maar het feit dat eiser niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen zoals opgenomen in het besluit waarbij aan eiser het pgb is toegekend.
3.5.
Nu niet is gebleken van een situatie als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de gronden die zien op de hardheidsclausule.
4. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A. Spoel, rechter, in aanwezigheid van mr. C.A.R. Bleijendaal, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 november 2015.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.