ECLI:NL:RBAMS:2015:7610

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 november 2015
Publicatiedatum
5 november 2015
Zaaknummer
13/669258-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met voorwaardelijk opzet, vrijspraak van moord

Op 5 november 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord en doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 5 tot en met 7 december 2014 het slachtoffer, met wie hij een relatie had, opzettelijk van het leven heeft beroofd door hem met een scherp voorwerp in de borst te steken. Het slachtoffer werd op 7 december 2014 dood aangetroffen in zijn woning, met meerdere steek- en snijwonden. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en het forensisch bewijs, waaronder DNA-sporen, in overweging genomen. De verdachte heeft tijdens het proces geen overtuigende verklaring gegeven voor de aanwezigheid van zijn DNA op de plaats delict en heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van moord, omdat niet met voldoende zekerheid kon worden vastgesteld dat er sprake was van voorbedachte rade. Echter, de rechtbank achtte de doodslag wel bewezen, gezien de omstandigheden en het bewijs. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer, en is de verdachte veroordeeld tot betaling van deze schadevergoeding. De rechtbank heeft de vordering van de ex-partner van het slachtoffer niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669258-14 (Promis)
Datum uitspraak: 5 november 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 18 maart 2015, 27 mei 2015, 13 augustus 2015, 21 oktober 2015 en 22 oktober 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. W. van Schaijck en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.M. Beg naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 05 december 2014 tot en met 07 december 2014 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, meermalen, althans eenmaal die [slachtoffer] met een scherp en/of puntig voorwerp in zijn borst, althans in zijn lichaam en/of hoofd gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Inleiding
Op 7 december 2015 wordt het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: het slachtoffer) dood in zijn woning aan de [adres 1] te [plaats] aangetroffen. Het slachtoffer blijkt meerdere steek- en snijverwondingen te hebben. Het overlijden wordt, volgens de patholoog, ‘zonder meer verklaard door functieverlies van het hart en de rechterlong in combinatie met massaal bloedverlies als gevolg van het oplopen van een steekverwonding in de borst’. Het optreden van de overige verwondingen is voor het intreden van de dood niet van betekenis geweest, aldus het pathologisch rapport.
Na uitgebreid sporenonderzoek worden er op bepaalde plekken op het lichaam van het slachtoffer DNA-sporen aangetroffen die, na onderzoek bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: het NFI), blijken te matchen met het DNA van verdachte. Voorts worden er in de woning diverse vingersporen op een pakje shag en een glas en DNA-sporen op een keukenmes en een lemmet aangetroffen die wederom, volgens het NFI, een match opleveren met verdachte. Tot slot wordt er op de binnenkant van de badkamerdeur een DNA-spoor aangetroffen dat, volgens onderzoek van het NFI, ook een match oplevert met verdachte.
Door getuige [getuige] (aanvankelijk ‘ [getuige] ’ genoemd en ook ‘ [bijnaam getuige] ’; hierna: getuige), is verklaard dat hij ten tijde van het ten laste gelegde tijdelijk bij het slachtoffer verbleef in diens woning. Op 5 december 2015, toen hij aan het einde van de avond (tussen 22.00 en 23.00 uur) de woning van het slachtoffer binnenkwam, trof hij daar het slachtoffer samen met verdachte aan. Zij waren in de woonkamer aan het drinken. Er stond een fles wodka op en er stak een mes in de tafel. Hij nam een douche en hoorde toen dat het slachtoffer en verdachte ruzie aan het maken waren. Getuige ging naar bed en hoorde dingen breken, glas of zoiets, aldus getuige, en hoorde schreeuwen. Verdachte was aan het schelden “motherfucker” en meer van dat, aldus getuige. Daarop hoorde hij de deur dichtslaan en is verdachte naar buiten gelopen. De volgende morgen trof getuige het slachtoffer op de bank aan. Hij had sneden in zijn gezicht en de ogen waren half open. Getuige zag ook dat er dingen lagen die stuk waren. Het mes stond niet meer in de tafel en was er niet meer. Hij heeft het slachtoffer bij de naam geroepen, maar die reageerde niet. Daarop heeft getuige de woning verlaten.
Verdachte, die al vast zat vanwege een andere kwestie, is op 11 december 2014 door de politie in zijn cel bezocht, teneinde zijn kleding in beslag te nemen, om na te gaan of verdachte betrokken was bij het overlijden van het slachtoffer. Toen de agenten verdachte wilden meedelen wat zij in beslag hadden genomen, zei verdachte, uit zichzelf: “Ik moet wat vertellen, ik heb er mee te maken, ik ben er bij betrokken. Ik wil gewoon mijn kinderen zien. Wat een klote leven heb ik toch. Alles gaat fout! Ik wil een advocaat.” Daarop ging verdachte huilen. Hij is toen aangehouden voor moord dan wel doodslag. Wanneer verdachte bij zijn verhoor van 13 december 2014 wordt geconfronteerd met hetgeen hij op 11 december 2014 heeft gezegd, verklaart hij: “Ik heb gezegd wat ik gezegd heb.”
Op diezelfde dag worden er op de van verdachte in beslag genomen spijkerbroek op de rechterbroekspijp en op de binnenzijde van de broeksband bloedsporen aangetroffen. Volgens onderzoek van het NFI blijken deze bloedsporen DNA-profielen te bevatten die overeenkomen met het DNA-profiel van het slachtoffer. Dienaangaande heeft verdachte ter terechtzitting van 27 mei 2015 verklaard dat hij meerdere malen bij het slachtoffer thuis is geweest en dat zij daarbij lichamelijk contact hadden door middel van het geven van ‘brasas’, zijnde omhelzingen. Voorts heeft hij verklaard dat hij het slachtoffer heeft getatoeëerd en dat dat de reden zou kunnen zijn voor het op zijn spijkerbroek aangetroffen bloed. Bij het tatoeëren kwam er namelijk veel bloed vrij vanwege het alcoholgebruik van het slachtoffer. De verdachte heeft zich hierna, op advies van zijn raadsman, op zijn zwijgrecht beroepen en heeft vragen van de rechtbank, onder meer over wanneer hij in de woning van het slachtoffer was, hoe zij elkaar omhelsden, wanneer en op welke wijze en waar de tatoeëringen plaatsvonden, niet willen beantwoorden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte degene is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht en zo ja, hoe hetgeen kan worden bewezen strafrechtelijk dient te worden gekwalificeerd.
4.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de ten laste gelegde moord en het bestanddeel ‘medeplegen’ en bewezenverklaring van de ten laste gelegde doodslag en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Op basis van de aangetroffen dader-gerelateerde sporen aan de linker- en rechterzijde van de hals van het slachtoffer en op de nagelriemen van de linkerhand van het slachtoffer, alsmede door het uitblijven van een aannemelijke verklaring van verdachte voor het aantreffen van deze sporen, kan de ten laste gelegde doodslag bewezen worden verklaard. De verklaring van verdachte dat hij het slachtoffer zou hebben omhelst acht de officier van justitie niet aannemelijk, gelet op de plekken op het lichaam van het slachtoffer waar het DNA van verdachte is aangetroffen. Voorts past het DNA van verdachte dat is aangetroffen op de nagelriemen van twee vingers van het slachtoffer niet bij de verklaring van verdachte. De aangetroffen sporen passen volgens de officier van justitie daarentegen eerder bij een worsteling en de verwondingen aan de binnenzijde van de handen van het slachtoffer duiden mogelijk op afweerwonden.
De officier van justitie acht voor zijn overtuiging van belang: de op de inbeslaggenomen broek van verdachte aangetroffen bloedsporen met daarin het DNA van het slachtoffer, de in de woning van het slachtoffer aangetroffen vingersporen van verdachte op het pakje shag en het aangetroffen DNA-spoor van verdachte op het (onder de muziekinstallatie aangetroffen) groene keukenmes. Daar komt nog bij dat getuige [getuige] heeft verklaard dat er sprake was van een ruzie tussen verdachte en het slachtoffer en de verklaring van verdachte bij de politie dat hij er mee te maken heeft en erbij betrokken is.
Het alternatieve scenario dat getuige [getuige] de dader is geweest, acht de officier van justitie niet aannemelijk aangezien er geen dader-gerelateerde sporen zijn aangetroffen met het DNA van [getuige] erin. Voorts wordt de door getuige [getuige] afgelegde verklaring ondersteund door zijn telefoongegevens en de aangetroffen glasscherven en staat hij daarenboven niet bekend als een gewelddadig persoon.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat getuige [getuige] mogelijk degene is geweest die het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Zo heeft getuige [getuige] in eerste instantie verklaard dat hij niet op de hoogte was van het overlijden van het slachtoffer, terwijl hij uiteindelijk degene blijkt te zijn geweest die het lichaam van het slachtoffer als eerste heeft aangetroffen. Voorts heeft getuige [getuige] kort na het overlijden van het slachtoffer zijn huissleutel en telefoon weggegooid en zijn kleding gewassen. De getuige heeft hiervoor een vreemde en ongeloofwaardige verklaring afgelegd, inhoudende dat hij het zomaar wilde en dat hij niet wilde dat het slachtoffer hem steeds belde. Dit, terwijl het slachtoffer op dat moment al overleden was. Daarnaast blijkt uit het dossier dat er in de woning is schoongemaakt met chloor in de badkamer en in het toilet. Het is tot slot vreemd dat er helemaal geen DNA van getuige [getuige] is aangetroffen aangezien hij ook in de woning verbleef en daar sliep.
Daar komt nog bij dat er sprake was van een ruzie tussen het slachtoffer en getuige [getuige] met betrekking tot het uitblijven van de overeengekomen huur. Uit het dossier is ook gebleken dat het slachtoffer recent de beschikking had gekregen over een groot geldbedrag. Dit geldbedrag is niet in de woning aangetroffen. Wellicht is getuige [getuige] , na de ruzie met het slachtoffer en het overlijden van het slachtoffer, vertrokken met het geld.
Voorts is het goed mogelijk dat er DNA-sporen van verdachte op het lichaam van het slachtoffer zijn aangetroffen aangezien verdachte en het slachtoffer elkaar wel eens knuffelden. Een ruige mannelijke knuffel, ook wel ‘brasa’ genoemd, kan er voor zorgen dat er DNA wordt overgedragen.
Indien de rechtbank dit scenario niet aannemelijk acht, verzoekt de raadsman – voorwaardelijk – de getuige [getuige] nogmaals te horen op basis van het beginsel van ‘equality of arms’. Op het moment dat deze getuige werd gehoord was er nog sprake van een anonieme getuige aangezien de politie destijds niet op de hoogte van de identiteit van getuige [getuige] was. Tevens zijn er na het horen van de getuige nog vele onderzoeken verricht en sporen onderzocht en is de verdediging overgenomen door een nieuwe advocaat.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
4.4.1
Partiële vrijspraak van moord en het medeplegen van doodslag
Voor het bewijs van moord dient vast te staan dat de persoon die een ander van het leven berooft dit heeft gedaan met “voorbedachte rade”, ook wel omschreven als “na kalm beraad en overleg”. De Hoge Raad stelt zware eisen aan het aannemen van voorbedachte rade.
Gezien de vele verwondingen die op het lichaam van het slachtoffer zijn geconstateerd en met inachtneming van de bevindingen van de patholoog, die de doodsoorzaak heeft vastgesteld, is voorbedachte rade niet uit te sluiten.
Nu echter enige verklaring, van wat zich heeft afgespeeld ten tijde van het toebrengen van het (fatale) letsel, ontbreekt, kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen, dat daadwerkelijk sprake is geweest van voorbedachte rade bij de dader. Daarom wordt verdachte vrijgesproken van moord.
Voorts acht de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, niet bewezen dat vast is komen te staan dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen meerdere personen. Verdachte zal dan ook ten aanzien van het bestanddeel ‘medeplegen’ worden vrijgesproken.
4.4.2
Bewijsoverwegingen
Op grond van de bewijsmiddelen, die in bijlage I van dit vonnis zijn opgenomen en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Betrokkenheid verdachte
De rechtbank dient allereerst de vragen te beantwoorden hoe, waar en wanneer het slachtoffer is komen te overlijden voordat zij toekomt aan de vraag of verdachte hierbij betrokken is geweest.
De rechtbank stelt op basis van het pathologisch rapport van 13 januari 2015 vast dat het slachtoffer op gewelddadige wijze, ten gevolge van een steekverwonding in de borst, is overleden. Gelet op de aard en hoeveelheid van het overige aanwezige letsel sluit de rechtbank uit dat er sprake is geweest van een suïcidale poging dan wel van een ongeval.
Hoewel de rechtbank niet met zekerheid kan vaststellen dat het slachtoffer daadwerkelijk in zijn woning om het leven is gebracht acht zij dit, gelet op de resultaten van pathologisch onderzoek met betrekking tot het grote inwendige bloedverlies en het ontbreken van harde gegevens die wijzen op een ander scenario (bijvoorbeeld de aanwezigheid van sleepsporen op het lichaam en/of in de woning), de meest aannemelijke plaats.
De rechtbank acht het voorts aannemelijk dat het slachtoffer in de periode van 5 december 2014 tot en met 7 december 2014 om het leven is gebracht. Dit, gelet op de volgende feiten en omstandigheden: het slachtoffer heeft vrijdagavond 5 december 2014 voor het laatst telefonisch contact gehad met anderen, waaronder verdachte – hetgeen verdachte ook erkent –; er zijn geen aanwijzingen dat iemand het slachtoffer op zaterdag 6 december 2014 dan wel op zondag 7 december 2014 tot het moment van aantreffen van het levenloze lichaam van het slachtoffer in zijn woning door de politie op 7 december 2014 omstreeks 18.25 uur nog in leven heeft gezien.
De rechtbank is voorts van oordeel dat ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte vast kan worden gesteld dat hij op 5 december 2014 in de woning van het slachtoffer aanwezig is geweest. De vader van verdachte, getuige [vader van verdachte] , heeft verklaard dat verdachte op
5 december 2014 aan het eind van de middag, rond 17.00 à 18:00 uur, werd gebeld door ‘ [bijnaam slachtoffer] ’ (de rechtbank begrijpt: de bijnaam van het slachtoffer) – hetgeen verdachte op
15 december 2014 heeft erkend – en dat verdachte vervolgens op weg is gegaan naar ‘ [bijnaam slachtoffer] ’, waarbij verdachte tegen [bijnaam slachtoffer] zei dat hij wel een fles zou halen. Daar komt bij dat uit de telefoongegevens van verdachte is gebleken dat er op 5 december 2014 twee maal contact is geweest tussen de telefoon van het slachtoffer en de telefoon van verdachte, namelijk om18:28:09 uur en 18:43:31 uur. Ook heeft de telefoon van verdachte in de buurt van de woning van het slachtoffer (via de zendmasten in de [straat 1] , [straat 2] en [straat 3] ) uitgepeild op 5 december 2014 omstreeks 18:58 uur. Bovendien zijn er vingersporen van verdachte op een pakje shag en op een glas in de woning van het slachtoffer aangetroffen.
Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer in zijn woning opzettelijk om het leven is gebracht en dat verdachte op 5 december 2104 in die woning aanwezig is geweest, dient de rechtbank vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte betrokken is geweest bij het opzettelijk ombrengen van het slachtoffer. Uit het rapport van het NFI van 12 mei 2015 blijkt dat er op de linker- en rechterzijde van de hals van het slachtoffer en op de nagelriemen van de ring- en middelvinger van de linkerhand van het slachtoffer, DNA-materiaal is aangetroffen dat overeenkomt met het DNA-profiel van verdachte. Uit het rapport van het NFI van 19 december 2014 blijkt verder dat de bloedsporen zoals aangetroffen op de bij verdachte in beslag genomen spijkerbroek DNA van het slachtoffer bevat. Tot slot blijkt uit het rapporten van het NFI van
3 en 14 april 2015 dat er in de woning van het slachtoffer DNA-sporen van verdachte op de binnenkant van de badkamerdeur en op een lemmet en een mes zijn aangetroffen. Verdachte heeft ten aanzien van voornoemde sporen, met uitzondering van de sporen in de hals van het slachtoffer en de bloedsporen op zijn spijkerbroek, geen enkele (ontlastende) verklaring willen afleggen. Volgens verdachte kan zijn DNA in de hals van het slachtoffer verklaard worden door lijfelijk contact dat hij met het slachtoffer had, onder meer door elkaar te omhelzen. De bloedsporen zouden kunnen zijn ontstaan doordat hij het slachtoffer tatoeëerde. De rechtbank acht deze verklaringen als te weinig onderbouwd niet aannemelijk. Verdachte geeft geen enkele toelichting over het moment waarop hij het slachtoffer had gezien waarbij de omhelzingen c.q. de tatoeëring(en) zouden hebben plaatsgehad. Ook over de eventuele aanwezigheid van (een) getuige(n) geeft de verdachte geen informatie. Desgevraagd over de wijze van tatoeëren wil verdachte niets zeggen. Verdachte heeft ter zitting van 21 oktober 2015 aangegeven geen enkele vraag over deze sporen en wat hij daarover eerder heeft verklaard, te willen beantwoorden.
Voorts heeft verdachte geen verklaring willen afleggen over waar hij op de avond/nacht van
5 december 2015 is geweest en wat hij die avond/nacht heeft gedaan. Op vragen of hij een alibi heeft dan wel getuigen kan aandragen, die kunnen verklaren wat hij deed in de bewuste periode, weigert verdachte enig commentaar.
Verdachte heeft daarentegen wel bij zijn aanhouding op 11 december 2014 gezegd: “
Ik heb er mee te maken, ik ben erbij betrokken”toen agenten van politie spullen bij hem in beslag kwamen nemen in verband met een mogelijke betrokkenheid bij het overlijden van het slachtoffer. Deze uitspraak heeft verdachte twee dagen later min of meer bevestigd tijdens het verhoor op 13 december 2014 en nadien heeft hij deze uitspraak niet ingetrokken of veranderd en ook ter zitting van 21 oktober 2015 heeft hij – desgevraagd – geen nadere verklaring voor deze uitspraak gegeven.
Gezien dit redengevende samenstel van bewijsmiddelen had het, ter onderbouwing van zijn stelling dat hij in het geheel niet bij het overlijden van het slachtoffer betrokken is geweest, op de weg van verdachte gelegen om een redelijke, te toetsen, deze redengevendheid ontzenuwende verklaring te geven hierover. Alhoewel zeer veel malen daartoe in de gelegenheid gesteld (en met name op de zitting van 21 oktober 2015), heeft verdachte dat niet gedaan, anders dan zijn herhaling van de woorden: “geen commentaar”.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte betrokken is geweest bij het om het leven brengen van het slachtoffer door deze met een mes in de borst te steken, waardoor het slachtoffer – als gevolg van functieverlies van vitale organen en massaal bloedverlies – is overleden.
(
Voorwaardelijk) opzet
Vast staat dat het slachtoffer is overleden ten gevolge van massaal bloedverlies als gevolg van een steekverwonding in de borst. Door met een scherp voorwerp te steken in de linkerzijde van de borst, gelet op de kwetsbare en vitale organen die zich in voornoemd deel van het menselijk lichaam bevinden, waaronder het hart en de longen, heeft verdachte op zijn minst welbewust de kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden. Het handelen van verdachte was naar het oordeel van de rechtbank naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het gevolg dat hij het slachtoffer dodelijk zou verwonden, dat verdachte dit gevolg bewust heeft aanvaard en op de koop heeft toegenomen.
Alternatief scenario
Het door de raadsman naar voren gebrachte alternatieve scenario dat getuige [getuige] wellicht de dader is geweest, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd en ook overigens onvoldoende aannemelijk geworden. Zo bevat het dossier in het geheel geen aanknopingspunten voor de stelling dat er sprake was van een ruzie tussen, laat staan het met dodelijk gevolg steken van, het slachtoffer en/door getuige [getuige] . De verdachte noch de gehoorde getuigen, hebben hier iets over verklaard en de resultaten van het technisch onderzoek wijzen op geen enkele wijze in die richting.
Voorwaardelijk verzoek
Nu de rechtbank, gelet op het bovenstaande, het door de verdediging naar voren gebrachte alternatieve scenario niet aannemelijk acht, ziet zij thans geen noodzaak om de door de verdediging voorwaardelijk verzochte getuige [getuige] nader te horen. Het voorwaardelijke gedane verzoek van de raadsman tot het horen van deze getuige wordt dan ook afgewezen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 5 december 2014 tot en met 7 december 2014 te [plaats] , opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk die [slachtoffer] met een scherp voorwerp in zijn borst gestoken, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de benadeelde partijen heeft de officier van justitie toewijzing van beide vorderingen gevorderd en de rechtbank verzocht daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Tot slot heeft de officier van justitie de rechtbank verzocht om de beslagitems met de nummers 5 en 6 te onttrekken aan het verkeer en de beslagitems met de nummers 1 tot en met 4 te retourneren aan de rechthebbende.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de straffen die voor soortgelijke feiten in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De Amsterdamse oriëntatiepunten geven voor doodslag als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van 6 tot 8 jaar.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de raadsman zich primair op het standpunt gesteld dat deze, gelet op de eerder bepleitte vrijspraak, niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman ten aanzien van de vordering van [ex-partner van slachtoffer] opgemerkt dat het gaat om onzekere toekomstige schade.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag door het slachtoffer in zijn woning met een scherp voorwerp in de borst te steken. De aanleiding van het handelen van verdachte is tot nog toe onbekend gebleven. Het opzettelijk benemen van het leven van een ander behoort tot de zwaarste categorie misdrijven die de wet kent. Door zijn handelen draagt verdachte bij aan in de samenleving heersende gevoelens van angst en onveiligheid, temeer nu het delict heeft plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer. Een woning is bij uitstek de plaats waar mensen zich veilig moeten kunnen voelen.
Verdachte heeft de nabestaanden en vrienden van het slachtoffer onherstelbaar leed aangedaan. Uit de zich in het dossier bevindende en ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen blijkt dat het verlies en de onwetendheid over wat er is gebeurd voor de nabestaanden en de familie van het slachtoffer een grote schok is geweest.
Het Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 september 2015 betreffende verdachte vermeldt dat verdachte eerder is veroordeeld, ook recent ter zake van geweldsdelicten.
Verdachte heeft voorts geen enkele medewerking verleend aan persoonlijkheidsonderzoek, zodat de rechtbank geen inzicht heeft gekregen in de persoon van verdachte en/of de problemen waar hij eventueel mee kampt en daar dan ook geen rekening mee kan houden bij de strafoplegging. Gezien de ernst van het handelen en de eerder opgemaakte rapportages betreffende verdachte acht de rechtbank dit overigens een zorgelijke situatie.
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op het feit dat zij bij de bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet is uitgegaan, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. Gelet op alle voornoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren passend en geboden is.
Onttrekking aan het verkeer
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
5. 1.00 STK Mes Kl: groen, 4885194
Nu dit voorwerp is aangetroffen in het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf, terwijl het kan dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en van zodanige aard kan zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Ten aanzien van de benadeelde partij [zuster van slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[zuster van slachtoffer], zuster van het slachtoffer, niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze op € 16.692,67 (zestienduizend zeshonderd tweeënnegentig euro en zevenenzestig eurocent), bestaande uit materiële schade (uitvaartkosten € 6.396,97, grafsteen € 847,- en reiskosten familie € 9.448,70), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag waarop onderhavig vonnis wordt uitgesproken tot aan de dag van de algehele voldoening. De vordering wordt dan ook tot dat bedrag toegewezen.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
In het belang van
[zuster van slachtoffer]voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd.
Ten aanzien van de benadeelde partij [ex-partner van slachtoffer]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[ex-partner van slachtoffer], de ex-partner van het slachtoffer met wie hij kinderen heeft, gelet op het feit dat het hier gaat om toekomstige schade en het overwegend civielrechtelijke karakter van de vordering, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank acht het van belang dat deze vordering wordt behandeld door rechters die gespecialiseerd zijn in dit specifieke onderdeel van het civiele recht. Daarom zal de benadeelde partij daarin niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan de vordering alleen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Spreekt verdachte partieel vrij van de ten laste gelegde moord en het medeplegen van doodslag.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
8 (acht) jaar.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
5. 1.00 STK Mes Kl: groen, 4885194
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1 1.00 STK Broek, 4888544; joggingbroek
2 2.00 STK Sok Kl: wit, PUMA, 4888545
3 1.00 STK Trui Kl: grijs, 4888543; sweater
6 1.00 STK Shirt Kl: wit, 4888538
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
4 1.00 STK Beker, 4885184.
Wijst de vordering van
[zuster van slachtoffer], per adres van de gemachtigde mr. Hoorenman: [adres, te plaats 2] , toe tot € 16.692,67 (zestienduizend zeshonderd tweeënnegentig euro en zevenenzestig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag waarop onderhavig vonnis wordt uitgesproken tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [zuster van slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [zuster van slachtoffer] , aan de Staat € 16.692,67 (zestienduizend zeshonderd tweeënnegentig euro en zevenenzestig eurocent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag waarop onderhavig vonnis wordt uitgesproken tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 110 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart
[ex-partner van slachtoffer]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. W.H. van Benthem en M.E.L. Hendriks, rechters,
in tegenwoordigheid van L. Schleeper, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2015.