ECLI:NL:RBAMS:2015:7484

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 november 2015
Publicatiedatum
29 oktober 2015
Zaaknummer
C/13/563396 / HA ZA 14-412
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vernietiging van geldleningsovereenkomst en onrechtmatige daad in het kader van aandelenoverdracht

In deze zaak vorderde Tocqueville N.V. (hierna: Tocqueville c.s.) een verklaring voor recht dat de geldleningsovereenkomst van 22 juni 2007 en de daarop gebaseerde Share Transfer Agreement van 7 augustus 2007 buitengerechtelijk zijn vernietigd. De vordering was primair gegrond op bedrog en subsidiair op dwaling. Tocqueville c.s. stelde dat zij was misleid door IIH c.s. over de werking en waarde van een software systeem, dat zou zijn ontwikkeld voor valutahandel. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling dat IIH c.s. bedrog had gepleegd. De rechtbank concludeerde dat de geldleningovereenkomst en de daaropvolgende aandelenoverdracht niet vernietigbaar waren, omdat de mededelingen van IIH c.s. niet onjuist waren en er geen mededelingsplicht bestond voor de feiten die door Tocqueville c.s. werden aangevoerd. De rechtbank wees de vorderingen van Tocqueville c.s. af en veroordeelde hen in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 4 november 2015.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/563396 / HA ZA 14-412
Vonnis van 4 november 2015
in de zaak van
1. de vennootschap naar buitenlands recht
TOCQUEVILLE N.V.,
gevestigd te Willemstad, Curaçao,
2. de heer
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
INDEPENDENT INVESTMENTS HOLDING B.V.,
gevestigd te Amerongen,
2. de heer
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. M.J.W. van Ingen te ‘s-Hertogenbosch.
Eisers zullen hierna Tocqueville en [eiser 2] (gezamenlijk Tocqueville c.s.) worden genoemd. Gedaagden zullen IIH en [gedaagde 2] (gezamenlijk IIH c.s.) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 maart 2014, met producties (waaronder de processen-verbaal van de in 2.14 genoemde voorlopig getuigenverhoren),
  • de conclusie van antwoord van 16 juli 2014, met producties,
  • het tussenvonnis van 30 juli 2014 waarin een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 november 2014, en de daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 2] is sinds 1991 werkzaam als financier en adviseur voor professionele partijen in de financiële sector, en gaf (onder meer) een hedge fund index uit.
Tocqueville is een door [eiser 2] gecontroleerde vennootschap.
2.2.
[gedaagde 2] is op enig moment in contact gekomen met de Belgische ingenieur [naam 1] (hierna: [naam 1] ). [naam 1] hield zich sinds 1987 bezig met het onderzoeken van de mogelijkheid om beurskoersen te voorspellen en was in 1991 gestart met het programmeren van een computerprogramma gebaseerd op een aantal verschillende algoritmen. In april 2002 heeft hij het door hem ontwikkelde computerprogramma, het FX-XL Systeem geheten (hierna: het Softwaresysteem), gekoppeld aan de valutakoersinformatie van de markt. Het Softwaresysteem las de koersinformatie uit en op basis daarvan werden testen gedaan met fictieve valutatransacties om te bezien of het Softwaresysteem daadwerkelijk werkte.
2.3.
[naam 1] en [gedaagde 2] (en anderen) hebben in 2005 besloten (de intellectuele eigendom van) het Softwaresysteem onder te brengen in een nog op te richten vennootschap naar Zwitsers recht, FX-XL System Management S.A.
2.4.
[gedaagde 2] is in april 2006 gestart met een fonds voor gemene rekening genaamd Forex Follows. Dit fonds heeft gebruik gemaakt van het Softwaresysteem en op basis daarvan daadwerkelijk valutatransacties gedaan. Feitelijk betrof dit fonds een beleggingsclub, waarvan naast [gedaagde 2] onder meer [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en [naam 3] (hierna: [naam 3] ) deel uitmaakten.
2.5.
Op 18 mei 2007 heeft [gedaagde 2] een e-mail aan [eiser 2] gezonden met als onderwerp “To good to be true?!...” en de volgende inhoud:
“Geachte heer [eiser 2] ,
U zult wel denken waarschijnlijk het zoveelste Emailtje van een idioot welke denkt het beste systeem op aarde bedacht te hebben.
Wat ik u schrijf is geen onzin maar een systeem dat werkt op basis van alleen wiskundige berekeningen (zie de bijlage van Renaissance Technologies) waaruit blijkt dat dat kan!.
In alle bescheidenheid kunnen wij hun resultaten met gemak outperformen, ook puur op basis van wiskundige berekeningen, ik heb inmiddels een aantal internationale specialisten gepresenteerd, welke allemaal unaniem tot de conclusie komen dat ze dit nog nooit gezien hebben:
  • een sharpe ratio van: 3.6
  • een stabiliteit van 70-80%
  • een recoup van maximaal 2 weken
  • een rendement van 100-150% per jaar (niet compounding!)
  • positieve maanden 90+%
  • maximale drawdown: 3,5%
We zijn inmiddels 6 maanden operationeel met real-time trading en money en de resultaten liggen in lijn met de beta-testing.
Kortom we hebben hier te maken met een oorspronkelijk Internationale uitvinding waar nu Nederlanders aan het hoofd staan zowel op het gebied van R&D marketing, trading en riskmanagement (inmiddels een 15 tal mensen)
Als financier en grootaandeelhouder heb ik een aantal mensen die mij op dit moment adviseren, maar iedereen heeft zo zijn eigen vriendjes en agenda om er zoveel mogelijk commissie voor zichzelf uit te halen. Ik heb op dit moment introducties op internationaal niveau bij JP Morgan en City Bank lopen, maar weet niet of ik daarmee verder moet gaan.
Langzamerhand kom ik meer en meer tot de conclusie dat we beter een eigen hedge fund kunnen starten.
Ik doe niet aan ‘name dropping’ zeker niet als de mensen in kwestie er niet van op de hoogte zijn dat ik ze quote, maar hierbij verschillende uitspraken van drie vakmensen die weten waar ze het over hebben;
‘Je hebt goud in handen’
‘Het algoritme is een 10’
‘Ik heb er geen twijfel over dat dit werkt, het zit sound in elkaar’
Waarom wil ik graag met u kennismaken:
om met u te bespreken welke route ik het beste kan gaan volgen en van u een onafhankelijk advies te krijgen waar de beste fonds managers zitten om hier eventueel bij te betrekken.
U kunt zelf ook wel bedenken dat er eventueel een rol voor u is binnen deze opzet.
Het is een ‘spannend jongensboek’, welke nu een nieuw hoofdstuk moet (..) ingaan. (eventueel zelfs geschiedschrijving)
Wie wil daar niet bij betrokken zijn?
Hoogachtend,
[gedaagde 2] ”
2.6.
[eiser 2] heeft [gedaagde 2] daarna gevraagd langs te komen, waarop [gedaagde 2] [eiser 2] heeft uitgenodigd bij hem thuis. Op 24 mei 2007 hebben [gedaagde 2] en [naam 2] een presentatie gegeven aan [eiser 2] (en diens medewerker [naam 4] , hierna: [naam 4] ) over de geschiedenis en resultaten van het Softwaresysteem.
[eiser 2] is in juni 2007 met [gedaagde 2] in België langs geweest bij [naam 1] . [naam 1] heeft toen uitleg gegeven over het wiskundige model dat ten grondslag lag aan het Softwaresysteem.
2.7.
Tocqueville heeft op 22 juni 2007 een geldlening van € 400.000,- verstrekt aan IIH. In de converteerbare geldleningovereenkomst is vermeld:
“IN AANMERKING NEMENDE:
  • a) dat Leningnemer een deelname heeft in de Licentie holding waarin de wereldwijde licentierechten zullen worden ingebracht tot het vermarkten en exploiteren van een currency-trend-analyse-softwaresysteem waarmee adviezen kunnen worden gegeven aan marktpartijen op het gebied van Forex-spot transacties.
  • b) dat Leningnemer ten behoeve van de verdere ontwikkeling van dit softwaresysteem alsmede de versterking van haar werkkapitaal additionele financiële middelen behoeft.
  • c) dat Leninggever onder de navolgende voorwaarden bereid is uiterlijk 6 juli 2007 aan Leningnemer een lening van Euro 400.000 te verstrekken.
VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN ALS VOLGT:
2.
Doel
De Lening zal door Leningnemer worden aangewend voor verdere (software)ontwikkeling van de FX-XL organisatie en ter aflossing van historische investeringen.
(..)
4.
Looptijd
De lening loopt af (- bij het afzien van het conversierecht over en weer -) op 31 december 2007. Het restant van de Lening dient dan uiterlijk op die datum in zijn geheel te zijn afgelost.
6.
Conversie
6.1
Partijen zijn gerechtigd gedurende de looptijd van de Lening, de Lening om te zetten (“conversie”) in aandelen. De bij de Conversie te hanteren conversiekoers wordt gebaseerd op het uitgangspunt dat de genoemde ‘NEWCO’: (
FX-XL SYSTEM MANAGAMENT S.A.) thans
EUR 10 miljoen (..) waard is, zodat de Leninggever de Lening kan converteren in 4% (..) van het gestorte en geplaatste aandelenkapitaal in FX-XL System Management S.A.”
2.8.
Op dezelfde datum heeft Tocqueville van de inmiddels opgerichte Zwitserse vennootschap FX-XL System Management S.A. (hierna: de SA) een tijdelijke licentie gekregen om het Softwaresysteem te testen. In de licentieovereenkomst is bepaald:
“Article 1 Purpose
1.1
The purpose of this Agreement shall be to use the Model during a period of time, in order to determine whether or not it would be adequate to use by Licensee. In consequence, none of the provisions of this Agreement shall be construed to constitute an obligation for any party, to continue or enter into a further contractual relationship. (..)
Article 7
7.1
The Agreement is concluded from the date of execution, being 22th of June 2007 for a period of maximum 6 calender months, therefore ending 31th of December 2007 (..)”
2.9.
Tocqueville heeft kort daarna aangegeven gebruik te willen maken van haar conversierecht. Op 7 augustus 2007 hebben IIH en Tocqueville een Share Transfer Agreement gesloten, waarbij IIH 4% van de aandelen in de SA heeft overgedragen aan Tocqueville. Tot december 2007 heeft Tocqueville geen gebruik gemaakt van de aan haar verleende tijdelijke licentie om het Softwaresysteem te testen.
2.10.
[gedaagde 2] was in mei 2007 reeds in geschil met twee andere investeerders, [naam 5] (hierna: [naam 5] ) en [naam 6] (hierna: [naam 6] ). In een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 april 2008 tussen enerzijds [naam 6] en [naam 5] en anderzijds [gedaagde 2] , is het volgende overwogen:
“4.2. [naam 6] en [naam 5] lichten verder toe dat [naam 5] van 1 september 2006 tot 1 april 2007, via zijn managementvennootschap, heeft gehandeld in valuta voor rekening en risico van Forex Fellows op basis van de signalen van FX-XL. Het behaalde rendement van die handel bedroeg over die periode gemiddeld 22,98% negatief. Gelet daarop houden [naam 6] en [naam 5] het ervoor dat hun na conversie te verkrijgen belang in de licentieholding en het verkregen recht om te handelen met behulp van FX-XL nagenoeg waardeloos is en zij dus schade hebben geleden (…).
4.4.
Overigens bestrijdt [gedaagde 2] niet dat de handel door [naam 5] met behulp van FX-XL in de periode van 1 september 2006 tot 1 april 2007 het door [naam 6] en [naam 5] beweerde rendement heeft opgeleverd. Over het huidige rendement stelt hij slechts dat FX-XL daadwerkelijk geld begint op te leveren, maar dat dat met een track record van ongeveer een jaar nog moeilijk valt te waarderen.”
2.11.
Op 17 augustus 2007 is tussen IIH en [naam 1] een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze vaststellingsovereenkomst is, voor zover van belang, het volgende vastgelegd:

Partijen stellen als volgt gezamenlijk vast:
  • Dat de in het verleden vastgelegde doelstelling(en) om tot een stabiel werkend Forex trading systeem te komen dat zich meerdere jaren stabiel (winstgevend) gedraagt, helaas sinds 22 november 2005 niet tot realisatie is gekomen.
  • De financiering loopt na anderhalf jaar tegen haar limieten aan en de vastgestelde waardering van 10 Miljoen Euro van de FX-XL licentie holding lijkt met de huidige operationele systemen geen verdedigbare waardering.
  • De betrokken aandeelhouders via The Forex Fellows operationeel en door de gemaakte kosten op verlies staan.”
2.12.
Op 5 oktober 2007 heeft Forex Fellows haar licentieovereenkomst met de SA beëindigd vanwege teleurstelling over de met het Softwaresysteem behaalde resultaten.
2.13.
Bij brief van 5 april 2009 heeft de advocaat van Tocqueville namens Tocqueville aan IIH bericht:
“Cliënte is deze overeenkomst (
de leningovereenkomst, rechtbank) met u aangegaan op grond van uw mededelingen en toezeggingen aangaande een door u aangeprezen currency-trend-analyse-softwaresysteem (hierna: “het Model”) dat door u en de Vennootschap zou worden geëxploiteerd. U heeft cliënte en haar adviseurs voorgehouden dat het Model een marktgereed, gebruiksklaar en deugdelijk product was. Ten behoeve van de - volgens u veelbelovende - exploitatie van dit product diende een marketing- en verkoop organisatie te worden opgezet (de later opgerichte Vennootschap) waartoe de door cliënte verstrekte lening zou worden aangewend. U heeft mijn cliënte voorgehouden dat de waarde van het Model in juni 2007 € 10.000.000 bedroeg. Op basis daarvan is vervolgens de waarde van de Vennootschap en het door cliënte door middel van conversie te verkrijgen aandelenpakket in de Vennootschap vastgesteld. Enige tijd na de (..) conversie in aandelen, is cliënte gaan inzien dat het Model in weerwil van uw herhaalde en zeer expliciete mededelingen en beloftes niet marktgereed, niet gebruiksklaar en niet deugdelijk was in juni 2007, en dat zelfs nu nog steeds niet is. Cliënte meent dat zij door u is misleid aangaande de hoedanigheid en werking van het Model, alsmede aangaande de waardering van het Model en de Vennootschap, althans dat zij bij het verstrekken van de geldlening door uw toedoen een onjuiste voorstelling van zaken had. (..)
Namens cliënte vernietig ik daarom bij deze de overeenkomst van geldlening van 22 juni 2007 alsmede de hierop gebaseerde
share transfer agreementvan 7 augustus 2007. U dient deze verklaring op te vatten als een buitengerechtelijke vernietiging op de voet van artikel 3:50 BW. Hiermee is aan de aan u verstrekte geldsom de titel komen te ontvallen en is deze derhalve onverschuldigd aan u betaald. Namens cliënte verzoek ik u het gehele bedrag ad € 400.000,- uiterlijk 14 april 2009 over te maken (..)”
2.14.
Bij beschikking van deze rechtbank van 2 augustus 2012 is, op verzoek van [eiser 2] , een voorlopig getuigenverhoor bevolen. [eiser 2] heeft als getuigen doen horen: [gedaagde 2] , [naam 4] , [naam 5] , [naam 2] , [naam 3] , en zichzelf.

3.Het geschil

3.1.
Tocqueville c.s. vordert, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
1. een verklaring voor recht dat de overeenkomst van geldlening van 22 juni 2007 en de daarop gebaseerde Share Transfer Agreement van 7 augustus 2007 buitengerechtelijk zijn vernietigd bij brief van 5 april 2009, althans deze alsnog te vernietigen op grond van artikel 3:44 BW;
2. een verklaring voor recht dat IIH c.s. onrechtmatig jegens Tocqueville c.s. heeft gehandeld;
3. hoofdelijke veroordeling van IIH c.s. tot betaling van € 400.000,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a BW vanaf 22 juni 2007 althans vanaf 5 april 2009,
4. hoofdelijke veroordeling van IIH c.s. in de proceskosten, waaronder de beslagkosten en de kosten van het voorlopig getuigenverhoor.
3.2.
Tocqueville c.s. heeft haar vordering onder 3.1.1 primair gegrond op bedrog en subsidiair op dwaling. De vorderingen onder 3.1.2 en 3.1.3 zijn gebaseerd op onrechtmatige daad, ten aanzien van [gedaagde 2] meer specifiek op bestuurdersaansprakelijkheid.
3.3.
IIH c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

vernietiging

4.1.
Tocqueville c.s. heeft primair aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat de geldleningovereenkomst en de daarop gebaseerde conversie in aandelen vernietigbaar zijn omdat deze tot stand zijn gekomen door bedrog. De rechtbank overweegt dat bedrog aanwezig is wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door een opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk verzwijgen van een feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep (artikel 3:44 lid 1 BW). Uit deze bepaling volgt dat de bedrieger het oogmerk van misleiding moet hebben en bovendien het verrichten van de rechtshandeling op het oog moet hebben.
4.2.
Vast staat dat [gedaagde 2] in zijn e-mail van 18 mei 2007 aan [eiser 2] schrijft dat hij hem benadert om onafhankelijk advies te krijgen waar de beste fonds managers zitten om hierbij te betrekken. Dit sluit ook aan bij de getuigenverklaring van [gedaagde 2] , die heeft verklaard dat hij [eiser 2] benaderde omdat hij een hedge fund index uitgaf. [eiser 2] heeft bovendien als getuige verklaard dat [gedaagde 2] hem na de presentatie van 24 mei 2007 opbelde om verder te spreken vanwege [eiser 2] ’s kennis van de markt en zijn relaties. Tegen deze achtergrond en gelet op de gemotiveerde betwisting door IIH c.s., heeft Tocqueville c.s. onvoldoende onderbouwd dat [gedaagde 2] in zijn e-mail dan wel tijdens de presentatie mededelingen heeft gedaan (of feiten heeft verzwegen)
teneindeTocqueville c.s. te bewegen tot het aangaan van de geldlening en/of de conversie in aandelen. Tocqueville c.s. heeft voorts niet concreet gesteld welke (onjuiste) mededelingen na de presentatie van 24 mei 2007 nog door IIH c.s. zouden zijn gedaan met het oog op het aangaan van de converteerbare geldlening en/of de conversie in aandelen.
4.3.
Tocqueville c.s. heeft nog gesteld dat IIH c.s. niet had mogen verzwijgen dat andere investeerders begin 2007 hun geld terugeisten, dat IIH de in 2.11 vermelde vaststellingsovereenkomst met [naam 1] had gesloten en dat Forex Fellows haar licentieovereenkomst met de SA had beëindigd wegens teleurstellende resultaten, maar naar het oordeel van de rechtbank gaat het hier om feiten betreffende (andere) rechtsverhoudingen met andere partijen waarvoor naar verkeersopvatting geen mededelingsplicht kan worden aangenomen.
4.4.
Tocqueville c.s. heeft subsidiair een beroep gedaan op dwaling. Artikel 6:228 BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat een overeenkomst die is tot stand gekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, vernietigbaar is indien: (a) de dwaling is te wijten aan een inlichting van de wederpartij, tenzij deze mocht aannemen dat de overeenkomst ook zonder deze inlichting zou worden gesloten, of (b) de wederpartij in verband met hetgeen zij omtrent de dwaling wist of behoorde te weten, de dwalende had behoren in te lichten. Vernietiging kan niet worden gegrond op een dwaling die in verband met de aard van de overeenkomst, de verkeersopvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende behoort te blijven.
4.5.
Tocqueville c.s. stelt (naar de rechtbank begrijpt) dat zij bij het aangaan van de geldleningsovereenkomst en de daaropvolgende aandelentransactie een onjuiste voorstelling van zaken had omtrent de werking van het Softwaresysteem en de waarde van de SA (althans de waarde van de te verkrijgen aandelen in de SA) en dat zij bij een juiste voorstelling van zaken geen converteerbare geldlening had verstrekt ten behoeve van de verdere ontwikkeling van het Softwaresysteem.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat uit de eigen stellingen van Tocqueville c.s. en uit de geldleningovereenkomst (zie 2.7) volgt dat het Softwaresysteem nog verder moest worden ontwikkeld en dat de geldlening mede zou worden aangewend ter aflossing van historische investeringen. Verder wordt vooropgesteld dat mededelingen of verzwijgingen van ná 7 augustus 2007 niet kunnen hebben bijgedragen aan een onjuiste voorstelling van zaken bij het aangaan van de geldleningovereenkomst en de aandelentransactie; de stellingen daaromtrent behoeven derhalve geen behandeling. Voorts geldt ook in het kader van het beroep op dwaling dat er ten aanzien van de hiervoor in 4.3 vermelde omstandigheden geen mededelingsplicht voor IIH c.s. bestond.
4.7.
Tocqueville c.s. heeft gesteld dat zij op basis van onjuiste mededelingen in de e-mail van 18 mei 2007 uitging van de onjuiste veronderstelling dat het Softwaresysteem operationeel was en dat daarmee daadwerkelijk valutatransacties werden gedaan, waarbij de in de e-mail genoemde resultaten werden behaald.
De rechtbank overweegt als volgt. Vast staat dat in de e-mail van 18 mei 2007 is vermeld dat het Softwaresysteem inmiddels 6 maanden operationeel is met real-time trading en money en dat de resultaten in lijn liggen met de (in de e-mail genoemde) beta-testingresultaten (‘sharpe ratio van 3.6’ etc). IIH c.s. heeft gemotiveerd betwist dat voornoemde mededelingen in de e-mail onjuist zijn. Volgens IIH c.s. draaide het Softwaresysteem al zes maanden zelfstandig en was Forex Fellows daadwerkelijk met dit systeem aan het ‘traden’. Dit wordt ondersteund door de getuigenverklaringen van [gedaagde 2] , [naam 5] en [naam 2] . IIH c.s. heeft voorts aangevoerd dat de resultaten vermeld in de e-mail zijn gebaseerd op leverage 20, terwijl bij de daadwerkelijke handel een hefboom van 2 à 3 werd gehanteerd. Volgens IIH c.s. waren de daadwerkelijke resultaten bij extrapolatie naar hefboom 20 inderdaad in lijn met de in de e-mail genoemde beta-testingresultaten. Dit wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [gedaagde 2] , en wordt door geen van de andere getuigen weersproken. De schriftelijke verklaring van [naam 1] (die niet als getuige is gehoord en zelf geen deel uitmaakte van de Forex Fellows) legt op dat punt onvoldoende gewicht in de schaal. Weliswaar heeft getuige [naam 4] verklaard dat de daadwerkelijke resultaten in de periode eind maart 2008 tot juni 2008 niet in lijn lagen met de in de e-mail vermelde resultaten, maar hij verklaart ook dat die periode te kort was om te kunnen beoordelen of de resultaten (zoals geschetst in de e-mail) mogelijk waren. Daarbij komt dat uit resultaten in latere periodes niet zonder kan worden geconcludeerd dat de mededeling in de e-mail, betreffende de resultaten in de zes maanden daarvóór, onjuist is. Voorts heeft het in 2.10 genoemde vonnis (waarbij Tocqueville c.s. geen partij is), anders dan Tocqueville c.s. stelt, geen gezag van gewijsde in deze procedure.
Tegenover de gemotiveerde betwisting door IIH c.s. heeft Tocqueville c.s. onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat voornoemde mededelingen in de e-mail onjuist zijn.
4.8.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat niet vast staat dat [eiser 2] , die bekend was met de systemen die op de markt gebruikt worden, daadwerkelijk alles wat in de e-mail staat voor waar heeft aangenomen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de e-mail van 18 mei 2007 als onderwerp heeft ‘too good to be true?’ en dat [eiser 2] deze e-mail blijkens zijn getuigenverklaring ook aldus heeft opgevat (hij heeft verklaard dat hij het een wonderbaarlijk plan vond). Dit sluit aan bij het predikaat ‘marketingverhaal’ dat getuige [naam 4] aan deze e-mail heeft gegeven.
4.9.
Tocqueville c.s. heeft voorts gesteld dat hij op basis van een mededeling van [gedaagde 2] dat het Softwaresysteem was gewaardeerd op € 10 miljoen uitging van de onjuiste veronderstelling dat de aandelen in de SA een daarmee overeenstemmende waarde hadden. De rechtbank overweegt als volgt. IIH c.s. betwist niet dat [gedaagde 2] heeft medegedeeld dat het Softwaresysteem was gewaardeerd op € 10 miljoen, maar stelt dat dit geen onjuiste mededeling is omdat het Softwaresysteem door Crob de Kleuver in samenwerking met Loyens & Loeff inderdaad is gewaardeerd op € 10 miljoen, gebaseerd op de historische investeringen in de twaalf ontwikkeljaren. Tocqueville c.s. heeft dat niet dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken. Van een onjuiste mededeling kan derhalve in zoverre niet worden gesproken. De rechtbank stelt verder vast dat Tocqueville c.s. noch vóór het aangaan van de geldlening noch vóór de aandelentransactie de genoemde waardering heeft opgevraagd dan wel zelf onderzoek heeft gedaan naar de juistheid daarvan. [eiser 2] is blijkens zijn getuigenverklaring uitgegaan van de juistheid van deze waardering op basis van zijn eigen analyse van de gepresenteerde resultaten. Daarbij komt dat [eiser 2] - blijkens zijn eigen getuigenverklaring - wist dat het Softwaresysteem nog verder ontwikkeld moest worden voordat het Softwaresysteem door de SA kon worden geëxploiteerd (door het verstrekken van licenties aan valutahandelaren). Voorts geldt dat [eiser 2] er zelf voor heeft gekozen de geldlening te converteren naar aandelen, zonder dat hij daartoe op dat moment verplicht was en zonder dat hij gebruik had gemaakt van de hem verstrekte licentie om het Softwaresysteem te testen. Gelet op al deze omstandigheden moet een eventuele onjuiste voorstelling van zaken betreffende de waarde van de aandelen naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van Tocqueville c.s. blijven.
4.10.
De conclusie is dan ook dat het subsidiaire beroep op dwaling faalt en dat de vordering onder 3.1.1 moet worden afgewezen.
onrechtmatig handelen en schadevergoeding
4.11.
Tocqueville c.s. heeft, mede in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende gesteld om te kunnen oordelen dat IIH onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. In dat geval is van bestuurdersaansprakelijkheid van [gedaagde 2] evenmin sprake. Dit brengt mee dat de vorderingen onder 3.1.2 en 3.1.3 eveneens zullen worden afgewezen.
proceskosten
4.12.
Tocqueville c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van IIH c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 3.829,00
- salaris advocaat
5.160,00(2,0 punten × tarief € 2.580,00)
Totaal € 8.989,00
4.13.
De gevorderde veroordeling in de nakosten zal worden toegewezen voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Tocqueville c.s. in de proceskosten, aan de zijde van IIH c.s. tot op heden begroot op € 8.989,00,
5.3.
veroordeelt Tocqueville c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Tocqueville c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E.M. James-Pater, rechter, bijgestaan door mr. J.P. van der Stouwe, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 november 2015. [1]

Voetnoten

1.**