ECLI:NL:RBAMS:2015:737

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
13 februari 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2926
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens illegale verhuur van woonruimte in strijd met de Huisvestingswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 februari 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen de besloten vennootschap Living Capital B.V. en de rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam. De eiseres, Living Capital B.V., kreeg een bestuurlijke boete van € 24.000,- opgelegd wegens het illegaal verhuren van woonruimten zonder de vereiste vergunningen, in strijd met artikel 30 van de Huisvestingswet. De rechtbank heeft vastgesteld dat op 1 juli 2013 toezichthouders van de gemeente Amsterdam een huisbezoek hebben afgelegd op twee adressen waar toeristen werden aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de woningen aan de [adres 1] en [adres 2] bestemd waren voor bewoning en dat de verhuur aan toeristen een onttrekking aan de woonbestemming betekende. Eiseres voerde aan dat er geen sprake was van onttrekking omdat het pand nog niet was opgeleverd, maar de rechtbank oordeelde dat de woningen geregistreerd stonden als bestemming wonen en dat de enkele verbouwing niet betekende dat de bestemming was verloren. De rechtbank verwierp ook het argument van eiseres dat de boete onevenredig was, omdat de hoogte van de boete in overeenstemming was met de Huisvestingsverordening. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de opgelegde boete.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 14/2295

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2015 in de zaak tussen

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Living Capital B.V.te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: mr. L.H.W.M. Koenen),
en
de rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van stadsdeel Centrum van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. L.C. van Elewoud).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd en ingevorderd van € 24.000, - wegens het overtreden van artikel 30, eerste lid, onder a van de Huisvestingswet.
Bij besluit van 6 maart 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2014. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Ter zitting heeft de rechtbank de behandeling van het onderzoek met toepassing van artikel 8:64, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst. Bij brief van 22 december 2014 heeft verweerder aanvullende stukken ingebracht. Bij brief van 24 december 2014 heeft eiseres aanvullende stukken ingebracht.
Het beroep is opnieuw behandeld ter zitting van 6 januari 2015. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1
Eiseres is een bedrijf dat zich volgens de inschrijving in de Kamer van Koophandel bezighoudt met het beheren en bemiddelen bij de aankoop, de verkoop en de verhuur van woon- en bedrijfsruimten. Enig aandeelhouder van de dochtervennootschap van eiseres is [naam 1] ([naam 1]).[naam 2] ([naam 2]) is de eigenaar van de pand aan de [adres 1] en de [adres 2] te [woonplaats].
1.2
Op 1 juli 2013 hebben toezichthouders van de Dienst Wonen, Zorg en Samenleven van de gemeente [woonplaats], naar aanleiding van een melding dat wellicht sprake is van een illegaal hotel, op het adres [adres 1] en[adres 2] een huisbezoek verricht. De toezichthouders hebben op het adres [adres 1] [naam 3]uit Cyprus aangetroffen. Deze man heeft verklaard dat hij drie nachten samen met een vriend in de woning verbleef, dat hij hiervoor € 72,- per dag en een borg heeft betaald en dat hij dit contant aan een agentschap op de[adres 3] heeft betaald. Op dit adres hebben de toeristen ook ingecheckt en de sleutels van de woning ontvangen. De toezichthouders hebben op de [adres 2] [naam 4] uit Italië aangetroffen. Deze man heeft verklaard dat negen personen de nacht in deze woning hebben doorgebracht. Voorts is [naam 5] aangetroffen die heeft verklaard dat waarschijnlijk acht personen in de woning hebben geslapen en dat de huur contant is voldaan bij het agentschap [naam 6] en dat zij drie stel sleutels hebben ontvangen bij dit agentschap en dat het agentschap het verblijf op deze woning hebben geregeld.
1.3
Op 1 juli 2013 heeft [naam 1] volgens een door hem ondertekende verklaring onder meer verklaard dat hij het pand aan de [adres 1] kent en dat hij een overeenkomst heeft met [naam 2]. In de verklaring is vermeld dat [naam 1] in antwoord op de vraag hoe toeristen op dit adres zijn terechtgekomen heeft verklaard dat hij een servicebedrijf heeft voor eigenaren met woningen. Eiseres verzorgt de check-in en de schoonmaakwerkzaamheden en geeft na betaling de sleutels aan de personen die daar verblijven. Ook verricht eiseres de textiel-lease. In de verklaring staat dat hij een paar keer vrij makkelijk is geweest met het aannemen van verhuur door eigenaren van woningen.
1.4
Op 5 juli 2013 heeft [naam 2] volgens het hiervan door een toezichthouder opgemaakte rapport verklaard dat hij het vreemd vindt dat er toeristen in de woning zijn aangetroffen. Hij heeft de sleutels van de woning aan [naam 1] gegeven met het verzoek om de woning in te richten. Op 5 juli 2013 heeft [naam 1] volgens een hiervan opgemaakt rapport verklaard dat [naam 2] op de hoogte is van het feit dat de woningen [adres 1], [adres 2] en C verhuurd zouden worden aan toeristen.
1.5
Naar aanleiding van een voornemen tot opleggen van een boete heeft eiseres bij berichten van 23 en 29 augustus 2013 een zienswijze ingediend. Hierin is onder meer vermeld dat eiseres op verzoek van [naam 2] alvast het pand heeft ingericht. In de zienswijze staat verder onder meer dat op 27 en 28 juni 2013 de stagiaire van eiseres is benaderd door twee verschillende bemiddelaars met een groep wanhopige toeristen die geen plek hadden. [naam 1] heeft hiervan niets meegekregen. De stagiaire heeft aangenomen dat eiseres voor de toekomst dit pand in opdracht van [naam 2] zouden exploiteren en hij heeft vervolgens deze toeristen voor één weekend in de nieuw gemeubileerde woningen geplaatst. In de zienswijze staat ook dat [naam 1] geen opdracht had gekregen om het pand alvast te exploiteren terwijl de oplevering feitelijk nog niet heeft plaatsgevonden en er een communicatieve stoornis heeft plaatsgevonden.
1.6.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres op grond van artikel 30, eerste lid, onder a, van de Huisvestingswet in samenhang met artikel 59, eerste lid, van de Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 (de Huisvestingsverordening) een bestuurlijke boete opgelegd van € 24.000, - en deze boete ingevorderd, wegens het onttrekken van woonruimten zonder vergunningen. In het besluit staat dat de woningen aan de [adres 1] en [adres 4] worden gebruikt voor hoteldoeleinden, terwijl deze woningen de bestemming wonen hebben.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder onder verwijzing naar het advies van 11 februari 2014 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en zich op het standpunt gesteld dat eiseres als dader van de overtreding kan worden aangemerkt. Het is de verantwoordelijkheid van eiseres om, alvorens een woning in gebruik te geven na te gaan of de voorschriften van de Huisvestingswet worden nageleefd. Door de woning door een stagiaire aan toeristen te verhuren zonder de vereiste vergunning heeft eiseres het risico genomen dat zij in strijd met artikel 30 van de Huisvestingswet zou handelen. Het had volgens verweerder op de weg van eiseres gelegen om haar personeel goed te instrueren. Het feit dat [naam 1] ten tijde van de controle in Malta verbleef maakt dat niet anders. Daarnaast stond de woning [adres 1] op 20 juli 2013 te huur op internet. Het was wel degelijk de bedoeling om dat de appartementen te verhuren. De hoogte van de van de boete is in overeenstemming met Bijlage 5 bij de Huisvestingsverordening en door eiseres zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die aanleiding geven tot matiging van de boete of in te trekken.
3. Eiseres heeft het bestreden besluit in beroep gemotiveerd bestreden.
4.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van het volgende juridisch kader.
4.1
Op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, van de Huisvestingswet is het verboden een woonruimte die behoort tot een door de gemeenteraad in de huisvestingsverordening daartoe met het oog op het behoud of de samenstelling van de woonruimtevoorraad aangewezen categorie, zonder vergunning van de burgemeester en wethouders aan de bestemming tot bewoning te onttrekken, of voor een zodanig gedeelte aan die bestemming te onttrekken, dat die woonruimte daardoor niet langer geschikt is voor bewoning door een huishouden van dezelfde omvang als waarvoor deze zonder zodanige onttrekking geschikt is.
Op grond van artikel 85a, eerste lid, kan de gemeenteraad bij verordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van artikel 30, eerste lid. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete. Op grond van het tweede lid, aanhef en onder c, kan de bestuurlijke boete niet hoger zijn dan € 18.500,00 voor overtreding van artikel 30, eerste lid. Op grond van het derde lid stelt de gemeenteraad bij verordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
4.2
Op grond van artikel 26, derde lid, van de Huisvestingsverordening wordt als woonruimte als bedoeld in artikel 30 van de Huisvestingswet in de gemeente Amsterdam aangewezen alle woonruimte ongeacht huur- of koopprijs met uitzondering van
a. tweede woning huur en tweede woning koop zoals bedoeld in artikel 1 onder w en x; en
b. door burgemeester en wethouders aangewezen woonruimte voor huisvesting van studenten die staan ingeschreven bij een universiteit, een hogere beroepsopleiding of een middelbare beroepsopleiding gevestigd in het gebied van de Stadsregio Amsterdam, alsmede voor promovendi verbonden aan deze instellingen, waarbij sprake is van omzetting van zelfstandige en onzelfstandige woonruimte.
Op grond van artikel 27 van de Huisvestingsverordening is het verboden om woonruimte als bedoeld in artikel 26, derde tot en met het zesde lid, zonder vergunning aan bestemming tot bewoning te onttrekken, met andere woonruimte samen te voegen of van zelfstandig in onzelfstandige woonruimte om te zetten.
Op grond van artikel 59, eerste lid, van de Huisvestingsverordening kan het college een bestuurlijke boete opleggen bij overtreding van artikel 30 van de Huisvestingswet. Volgens tabel 5 behorende bij dit artikel bedraagt de boete voor onttrekking € 12.000,00 per overtreding.
5.1
Eiseres voert ten eerste aan dat geen sprake is van onttrekking van woonruimte. Eiseres voert hiertoe – samengevat – aan dat het pand in de periode in geding nog niet was opgeleverd en aldus geen sprake is van een woning die tot de woningmarkt behoort.
5.2
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan van onttrekking aan de woonruimtevoorraad in de zin van de Huisvestingswet slechts sprake zijn, indien het desbetreffende gebouw op enig moment is bestemd voor permanente bewoning. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 10 juli 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:196). De rechtbank stelt vast dat volgens het huisnummerbesluit van 20 maart 2003 de woning aan de [adres 1] op dat moment stond geregistreerd als bestemming wonen. Voorts blijkt uit de door verweerder ingebrachte uitdraai van de gemeentelijke basisadministratie dat de woning aan de[adres 1] in het verleden steeds bewoond is geweest. Eiseres heeft niet betwist dat de [adres 1] tot de verbouwing de bestemming wonen heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank brengt de enkele omstandigheid dat de woning gedurende een periode is verbouwd nog niet mee dat de woning de bestemming voor bewoning heeft verloren. Het voorgaande betekent dat de woning was bestemd voor bewoning door een huishouden en behoorde tot de woonruimtevoorraad. Dat betekent dat voor het onttrekken aan de bestemming tot bewoning een vergunning is vereist.
6.1
Eiseres voert verder aan dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. Zij wijst erop dat sprake is van een valselijk opgemaakt stuk. Verweerder heeft verwezen naar een internetuitdraai van 20 juni 2013 zonder de pagina’s bij te voegen van de op de internetuitdraai vermelde links. Verder stelt eiseres onder verwijzing naar het bezwaarschrift dat ook toeristen bescherming verdienen op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In bezwaar voert eiseres in dit verband aan dat niet is gebleken dat de tijdelijke bewoners van de woning nadrukkelijk toestemming hebben verleend voor het binnentreden.
6.2
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat gelet op de afgelegde verklaringen vast staat dat eiseres het pand aan toeristen ter verhuur heeft aangeboden. In het bestreden besluit is volgens verweerder bij wijze van steunbewijs weliswaar verwezen naar een internetuitdraai omdat hieruit zou blijken dat eiseres de woning aan de Stromarkt 4 op 20 juni 2012 te huur heeft aangeboden, maar dat ook zonder deze uitdraai de overtreding vast staat.
6.3
De rechtbank stelt voorop dat uit het rapport van bevindingen van 1 juli 2013 in voldoende mate blijkt dat de toezichthouders zich hebben gelegitimeerd, het doel van het bezoek hebben uitgelegd en dat de toen aangetroffen persoon de toegang heeft verschaft. Onder die omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat die toestemming niet was gebaseerd op volledige, verstrekte informatie en daarmee niet voldeed aan artikel 8 van het EVRM. De rechtbank laat daarom de door verweerder opgeworpen vraag in hoeverre de toeristen een huisrecht toekomt in het midden. Uit de onderzoeksbevindingen is verder naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate gebleken dat sprake is van hotelmatige verhuur. Daarbij wijst de rechtbank op de bevindingen van het huisbezoek, de daarbij afgelegde verklaringen van twee aangetroffen toeristen en de nadien afgelegde verklaringen van [naam 1]. Zowel in de zienswijze als in bezwaar heeft eiseres bovendien erkend dat zij de woningen eenmalig aan toeristen heeft verhuurd. Door de woning voor toeristische doeleinden te verhuren, heeft eiseres naar het oordeel van de rechtbank de woning onttrokken aan de woonbestemming, als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder a, van de Huisvestingswet. Voor zover eiseres betoogt dat bij verhuur van een woning geen sprake kan zijn van onttrekking aan de woonvoorraad en daarbij heeft verwezen naar de situatie van short stay, kan dat niet slagen. Immers, ook bij short stay is sprake van (tijdelijke) onttrekking aan de bestemming tot bewoning en is op grond van artikel 38, eerste lid, van de Huisvestingsverordening een vergunning vereist. Op zich heeft eiseres terecht naar voren gebracht dat onduidelijk is wat er op de op de internetuitdraai vermelde links te zien is geweest, aangezien dergelijke informatie niet bij de uitdraai is gevoegd. Verweerder heeft echter reeds op grond van hiervoor genoemde bevindingen – dus los van de internetuitdraai –kunnen concluderen dat artikel 30, eerste lid, aanhef onder a, van de Huisvestingswet is overtreden. De stelling van eiseres dat de internetuitdraai valselijk is opgemaakt, kan eiseres daarom niet baten. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding tot een nadere door eiseres ter zitting bepleite bewijsopdracht omtrent de vraag of de woning via internet te huur werd aangeboden. De rechtbank ziet evenmin aanleiding de ambtenaar die betreffende uitdraai van het internet heeft gehaald onder ede te horen.
6.4
Gelet op het voorgaande was verweerder op grond van artikel 85a, eerste lid, van de Huisvestingswet en artikel 59, eerste lid, van de Huisvestingsverordening bevoegd een bestuurlijke boete aan eiseres op te leggen.
7.1
Eiseres voert voorts aan dat de boete onevenredig is. Daartoe voert eiseres aan dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de aangevoerde feiten en omstandigheden in bezwaar niet tot matiging van de boete kunnen leiden. Eiseres had niet de intentie om in strijd met de Huisvestingswet de woning te verhuren en de woning langdurig te onttrekken aan de woningvoorraad. In bezwaar is daarbij gewezen op het feit dat sprake is geweest van een eenmalige vergissing.
7.2
De rechtbank stelt vast dat verweerde de hoogte van de boete in overeenstemming met Bijlage 5 bij de Huisvestingsverordening heeft vastgesteld op € 12.000,- per overtreding. Het betreft een gefixeerd boetestelsel, zodat de evenredigheidsnormen reeds zijn verdisconteerd. Bijlage 5 van de Huisvestingsverordening is immers met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel tot stand gekomen. Artikel 5:46, derde lid, van de Awb bepaalt dat in het geval dat de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, het bestuursorgaan niettemin een lagere boete oplegt indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat de door eiseres opgevoerde omstandigheden, in hun samenhang bezien, geen reden vormen om de boete te matigen. De gestelde omstandigheid dat eiseres niet de intentie had om de Huisvestingswet te overtreden heeft verweerder niet als bijzonder hoeven aanmerken. Hoewel de inrichting van de woning gelet op de door verweerder ingebrachte foto’s erop duidt dat de intentie bestond om de woning voor langere tijd te verhuren, kan uit de Huisvestingsverordening worden afgeleid dat ook een eerste of eenmalige overtreding dient te worden beboet. Van een motiveringsgebrek is de rechtbank niet gebleken.
8. Het betoog van eiseres dat het bestreden besluit in strijd is met de Beleidsnotitie bestuurlijke Huisvestingswet kan niet slagen, nu eiseres dit betoog niet nader heeft gemotiveerd.
9. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. In hetgeen eiseres voor het overige nog heeft aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Bakker, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. El Markai, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
16 februari 2015.
de griffier
de rechter
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Afschrift verzonden op:
D: B
SB