Uitspraak
wrakingskamer
advocaat: mr. C.J.B. Rijser,
- een proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter op 29 juni 2015 met daarin opgenomen het wrakingsverzoek;
- een schriftelijke reactie van de rechter d.d. 11 september 2015;
- een mailbericht d.d. 14 september 2015 met daarin de reactie van mr. Rijser op het proces-verbaal.
1.De feiten
“ De politierechter gaat er in dit stadium veronderstellenderwijs vanuit dat de bedreigingen jegens de raadsman door [naam 1] zijn gepleegd. Die bedreigingen zijn dan aan te merken als uitlatingen van woede richting de raadsman dan wel zijn kantoor, en mogelijk ook richting de verdachte(verzoeker, wrkskmr)
. De politierechter is het echter met de officier van justitie eens dat die bedreigingen op zichzelf niet rechtstreeks iets zeggen over de betrouwbaarheid van [naam 1] als aangever. Gelet daarop ziet de politierechter geen noodzaak de stukken omtrent die bedreigingen te doen voegen.”
“ Naar mijn oordeel is er sprake van vooringenomenheid en vrees voor onobjectiviteit. (…) Ik wijs in het bijzonder op uw formulering dat de officier van justitie terecht stelt dat de woede die aangever [naam 1] mogelijk tegenover mijn cliënt en mogelijk ook tegenover mij en mijn kantoor heeft, nog niets zegt over de betrouwbaarheid van [naam 1] . Ik vind het vreemd dat in uw motivering de bedreigingen van de raadsman in zijn geheel worden buitengelaten, terwijl de koppeling met dit feit het sterkst is. U kunt daarover niet oordelen zonder kennis te hebben genomen van de stukken want dan geldt het noodzaakscriterium. (…).”