ECLI:NL:RBAMS:2015:7187

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
19 oktober 2015
Zaaknummer
C/13/580016 / HA ZA 15-89
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van honorarium en interne fee in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze zaak vordert Breliant B.V. betaling van Clansman B.V. op basis van een overeenkomst van opdracht die in april 2013 is gesloten. Breliant heeft Clansman bijgestaan in de verkoop van haar onderneming. De overeenkomst voorzag in een maandelijkse retainer en een transactiefee bij succesvolle verkoop. Na beëindiging van de overeenkomst vorderde Breliant een bedrag van € 140.761,20, bestaande uit een vergoeding voor gewerkte uren en een interne fee, omdat binnen zes maanden na beëindiging aandelen tussen aandeelhouders onderling zijn verkocht. Clansman betwist de vordering en stelt dat de overeenkomst van rechtswege is geëindigd na vier maanden en dat de interne fee niet verschuldigd is. De rechtbank oordeelt dat de overeenkomst niet is geëindigd en dat de interne fee verschuldigd is, omdat de aandelenverkoop als een verkoop tussen aandeelhouders kan worden aangemerkt. De rechtbank laat Breliant toe om bewijs te leveren van de gewerkte uren en wijst de vordering tot betaling van de interne fee toe, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/580016 / HA ZA 15-89
Vonnis van 28 oktober 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRELIANT B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. D.M. Veerman te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CLANSMAN B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.A.I. Witlox te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Breliant en Clansman genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 januari 2015 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • het tussenvonnis van 25 maart 2015 waarbij een comparitie van partijen is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie, gehouden op 1 juli 2015, en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De aandelen Clansman werden tot mei 2014 gehouden door Shoreside Beheer B.V. van [naam 2] (66,72%), QinC B.V. van [naam 1] (20,78%) en Windracht 8 Management en Participaties B.V. van [naam 3] (12,5%). Via hun vennootschappen waren [naam 1] en [naam 3] de bestuurders van Clansman.
2.2.
Breliant (aanvankelijk genaamd De Strategie Compagnie B.V.; DSC) houdt zich bezig met het adviseren en begeleiden van (rechts)personen die hun onderneming willen verkopen. [naam 4] is (indirect) aandeelhouder en bestuurder van Breliant.
2.3.
Clansman drijft een onderneming die zich bezig houdt met “online performance based marketing”.
2.4.
Clansman heeft Breliant in maart 2013 gevraagd ondersteuning te verlenen bij het verkopen van de door haar gedreven onderneming.
2.5.
In april 2013 hebben Clansman en Breliant hiertoe een overeenkomst van opdracht gesloten (hierna: de overeenkomst). De overeenkomst is op 16 april 2013 namens Clansman ondertekend door [naam 3] .
In de overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“ACHTERGROND
De aandeelhouders van Clansman hebben besloten een volledige verkoop van de Onderneming na te streven. In dat kader heeft U (“U” of “Opdrachtgever”) De Strategie Compagnie B.V. (“DSC”) gevraagd ondersteuning te verlenen bij het verkopen van de aandelen en/of de ondernemingsactiviteiten van Clansman (hierna: “de Transactie”).
(…)
HONORERING
De honorering van de werkzaamheden geschiedt op basis van onvoorwaardelijke en niet-crediteerbare maandelijkse retainers en een Transactiefee bij het realiseren van de Transactie.
1. De maandelijkse retainer van EUR 5000,- zal starten per april 2013 en is gemaximeerd op een totaal van 4 maanden, zijnde EUR 20.000,- in totaal.
2. De Transactiefee bedraagt 2% van de middels de Transactie gerealiseerde ondernemingswaarde (…) met een minimum van EUR 200.000,- (…).
(…) Indien binnen 6 maanden na afloop van de Opdracht een verkoop van aandelen Clansman tussen aandeelhouders onderling plaatsvind, dan is in afwijking op hetgeen beschreven onder punt 2 een fee verschuldigd van EUR 50.000,- (“Interne fee”). (…)
(…) Bij een tussentijdse beëindiging van de Opdracht worden alle in het kader van de Transactiefee verrichte werkzaamheden in rekening gebracht (na verrekening van de retainers) op basis van bestede tijd tegen onze gebruikelijke uurtarieven.
ALGEMENE VOORWAARDEN
Op deze Opdracht zijn de Algemene Voorwaarden van DSC van toepassing welke zijn bijgevoegd in bijlage en voor zover daarvan niet is afgeweken in deze opdrachtbevestiging.
(…)”.
2.6.
Artikel 11 van de algemene voorwaarden van Breliant luidt, voor zover van belang, als volgt:
“5. Betaling door Opdrachtgever dient, zonder aftrek, korting of verrekening, te geschieden binnen vijftien (15) dagen na de factuurdatum. Indien Opdrachtgever niet binnen deze betalingstermijn heeft betaald, is De Strategie Compagnie gerechtigd, zonder nadere ingebrekestelling en onverminderd de overige rechten van De Strategie Compagnie, vanaf de vervaldag Opdrachtgever de wettelijke handelsrente (als bedoeld in artikel 6:119a BW) in rekening te brengen tot op de datum van algehele voldoening.”
2.7.
Na ondertekening van de overeenkomst is Breliant (in de persoon van [naam 4] ) aangevangen met de overeengekomen werkzaamheden. De maandelijkse retainers voor de eerste vier maanden (ten bedrage van € 20.000,- in totaal) zijn door Clansman aan Breliant betaald.
2.8.
Bij brief van 1 augustus 2013 heeft [naam 2] aan [naam 3] het volgende geschreven:
“Door onze activiteiten in de afgelopen tijd met betrekking tot de verkoop van Clansman is bij een aantal partijen in de markt bekend geworden, dat de aandeelhouders voornemens zijn een geheel of gedeeltelijke verkoop van de onderneming na te streven.
Ik ben, waarschijnlijk als gevolg hiervan benaderd door een tweetal partijen (Private Equity) die mij uitgenodigd hebben om de mogelijkheden te bezien van een mogelijke overname c.q. gedeeltelijke overname van mijn belang.
Ik denk dat hier kansen liggen, gezien de wijze van benaderen en de kwaliteit van de desbetreffende partijen, en dus lijkt het mij verstandig ook deze route te onderzoeken. Daarnaast wachten we de lopende gesprekken met partijen natuurlijk ook even af.
Ik heb inmiddels contact gehad met [naam 4] en hem gevraagd in het licht van bovenstaande een lijstje te maken van partijen vanuit de private equity/investeerdershoek die mogelijk interesse zouden kunnen hebben, zodat deze benaderd kunnen worden. Daarnaast heb ik [naam 4] gevraagd het informatiememorandum te updaten met de laatste cijfers. [naam 4] heeft voorgesteld, voor dit extra werk, zijn maandelijkse retainer gedurende deze opdracht te laten voortduren, hier heb ik mijn akkoord op gegeven.
Ik ga ervan uit dat [naam 4] even afstemming zoekt met jou hoe dit proces verder het beste in te richten.”
2.9.
Op 10 september 2013 heeft Breliant ( [naam 4] ) aan Clansman ( [naam 3] ) per e-mail de retainers voor de maanden augustus en september 2013 toegestuurd met het volgende begeleidende bericht:
“Bijgaand doe ik je conform de afspraak met [naam 2] , rb] onze retainers voor de maanden augustus en september toekomen. Ik heb inmiddels van Qmulus en Soestdijk capital een bieding binnen. De basis van beide biedingen (…) is een bedrag voor het pakket van [naam 2] van EUR 6,5 mln. [naam 2] heeft aangegeven dat hij met deze ondergrens akkoord kan gaan.”
Ook deze retainers zijn door Clansman betaald.
2.10.
Op 11 september 2011 heeft [naam 3] als volgt aan Breliant ( [naam 4] ) geantwoord:
“Prima. Kun je me de biedingen per mail toesturen.
En is het handig om di om 12.00 af te spreken en de story-line goed af te stemmen (anders gezegd: wat voor verhaal wil je dat we vertellen?)”.
2.11.
Op 13 november 2013 heeft [naam 3] aan Breliant ( [naam 4] ) een e-mail met, voor zover van belang, de volgende tekst gestuurd:
“(…) Ik snap dat ze zekerheid willen over onze betrokkenheid, maar laten we vasthouden aan de afspraken die we gemaakt hebben: als ze oprecht geïnteresseerd zijn dan wil ik daar iets van ‘zien’.
(…)
Als zij in staat zijn om vrijdag op 1 A4 een outline te beschrijven van hetgeen zij voor ogen hebben, dan praten we komende maandag verder.
Met andere woorden: werk aan de winkel voor jou.
;)”.
2.12.
Op 22 november 2013 heeft Breliant ( [naam 4] ) per e-mail het volgende aan [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] bericht:
“ [naam 1] , [naam 2] , [naam 4] ,
(…) Besproken is hoe de opbrengst te verdelen tussen [naam 1] , [naam 2] en [naam 4] indien [naam 6] Clansman koopt. (…)
Hierover hebben aandeelhouders afgesproken dat [naam 2] EUR 4,5 mln + 15% van de aandelen in [naam 6] zal ontvangen en [naam 4] & [naam 1] gezamenlijk 2 mln + 55% van de aandelen in [naam 6] zullen ontvangen. (…)”.
Op deze e-mail heeft [naam 3] als volgt geantwoord:
“Beste [naam 2] , [naam 4] , [naam 1] ,
De afspraken rondom het traject met [naam 6] / [naam 5] zijn prima weergegeven. Mochten de trajecten met [naam 6] of [naam 5] niet leiden tot een transactie, dan zullen we in januari 2014 opnieuw moeten kijken naar volgende stappen. Daarbij zullen we aan de hand van de actuele situatie nieuwe afspraken met elkaar maken.
Vooralsnog gaan we wat mij betreft in volle vaart aan de slag om te kijken of we tot iets kunnen komen met de [naam 6] of [naam 5] . (…) => als het over de cijfers gaat verwijzen wij ze dan naar [naam 4] (IJzer smeden als het heet is!)”.
2.13.
Op 11 december 2013 heeft [naam 3] een e-mail met als onderwerp: “een hele belangrijke potentiele investeerder vergeten” aan Breliant ( [naam 4] ) gestuurd:
“(…) is een mooie springplank voor onze internationale uitrol!
Ik denk dat het de moeite waarde is dat jij ze even belt.
Pak jij deze vandaag of morgen nog even op (anders doe ik het zelf:-)”.
2.14.
Op 27 januari 2014 heeft [naam 3] de volgende e-mail aan een venture capitalist gestuurd:
“You can contact [naam 4] . He is representing the shareholders of Clansman. (…)”.
2.15.
Op 6 februari 2014 heeft [naam 3] een e-mail gestuurd aan een zekere [naam 7] dat hij aanneemt dat Main informatie wil over potentiële participatiemogelijkheden, en waarin hij voorts schrijft:
“ [naam 8] of [naam 9] kunnen contact opnemen met [naam 4] (…)”.
2.16.
Op 7 maart 2014 heeft Breliant ( [naam 4] ) aan [naam 3] , [naam 1] en [naam 2] een e-mail gestuurd met de volgende tekst:
“In aanvulling op onderstaand is afgesproken tussen partijen dat de nabetaling van EUR 300k gedragen zal worden door [naam 6] /Clansman. Hierdoor betalen [naam 4] en [naam 1] feitelijk EUR 80k (…) mee aan de nabetaling. Afgesproken is dat er op closing door [naam 2] voor deze EUR 80k zal worden gecompenseerd. (…).”.
Bij e-mail aan Breliant ( [naam 4] ) van dezelfde dag heeft [naam 3] hierop als volgt op gereageerd:
“Perfect, mooi en duidelijk!”.
2.17.
Op 26 maart 2014 heeft [naam 3] aan [naam 4] een e-mail gestuurd met de volgende tekst:
“Zoals reeds telefonisch gesproken bevestig ik je bij deze dat de vertegenwoordiging van de vennootschap Clansman door De Strategie Compagnie (DSG) per heden is beëindigd.
De reden voor de beëindiging is gelegen in het feit dat de aandeelhouders van de vennootschap in eerste instantie onderling met elkaar in overleg gaan en zich zullen beraden over wenselijke stappen voor Clansman.
Persoonlijk kan ik aangeven dat we, los van het resultaat, ‘met scherpte’ prettig en bevredigend hebben samengewerkt. Dat is zeer gewaardeerd.”
2.18.
Op 2 mei 2014 heeft [naam 4] (Breliant) per e-mail het volgende aan [naam 2] bericht:
“(…) Zoals besproken heb ik recentelijk gesprekken gevoerd met de mannen van Cumulus (…) Per saldo is deze transactie met [naam 12] voor [naam 4] en [naam 1] gunstiger dan de deal die met de mannen [naam 10] en [naam 11] op de tafel lag. (…). Uiteraard moet zoiets zich altijd bewijzen, maar gezien de track record van [naam 12] lijkt me dit voor [naam 4] en [naam 1] wel degelijk van toegevoegde waarde.
Wat mij betreft gaan we snel met [naam 12] om tafel, om te bespreken. Ik hoor graag.”
2.19.
Op 16 mei 2014 heeft Clansman alle aandelen die Shoreside Beheer B.V. hield in het kapitaal van Clansman ingekocht alsmede een deel van de door QinC B.V. gehouden aandelen. Op 30 mei 2014 heeft de levering van de aandelen plaatsgevonden. Resultaat van deze transactie was dat vanaf dat moment Shoreside Beheer B.V. ( [naam 2] ) geen aandeelhouder meer was van Clansman en dat QinC B.V. ( [naam 1] ) en Windkracht & Management Participaties B.V. ( [naam 3] ) vanaf dat moment ieder 50% van de aandelen in Clansman hielden.
2.20.
In een e-mail van 19 augustus 2014 heeft Breliant ( [naam 4] ) het volgende aan Clansman ( [naam 3] ) geschreven:
“Goed om je weer even gesproken te hebben. Bijgaand doe ik je, zoals besproken, de getekende opdrachtbevestiging toekomen. Omdat ik niks meer had gehoord, was ik al bang dat de gemaakte afspraak wellicht aan de aandacht was ontsnapt. Onderaan pagina 6 (vanaf “indien binnen 6…”) staat denk ik helder omschreven hoe er omgegaan moet worden met de situatie waarin aandeelhouders onderling tot een overeenkomst komen. Ik zal je in de loop van de volgende week dan ook, conform deze afspraak, een factuur sturen. (…)”.
2.21.
Op 28 augustus 2014 heeft Clansman ( [naam 3] ) Breliant per e-mail bericht dat er geen sprake is van een “situatie” en dat Clansman een eventuele factuur niet zal betalen.
2.22.
Op 1 september 2014 heeft Breliant aan Clansman een factuur gestuurd voor de in de overeenkomst opgenomen Interne fee van € 50.000,-, vermeerderd met € 10.500,- btw.
2.23.
Bij brief van 15 december 2014 heeft (de advocaat van) Breliant Clansman in gebreke gesteld aangaande de Interne fee en vergoeding van schade van Breliant als gevolg van het beëindigen van de overeenkomst gevorderd, in de vorm van 405 uren werk van [naam 4] à € 225,- vermeerderd met btw.

3.Het geschil

3.1.
Breliant vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Clansman veroordeelt tot betaling aan Breliant van een bedrag van € 140.761,20, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (als bedoeld in artikel 6:119a BW) vanaf 26 maart 2014, althans 15 september 2014, tot aan de dag van algehele voldoening en met een bedrag van € 6.050,- aan buitengerechtelijke incassokosten, met veroordeling van Clansman in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente bij niet-tijdige betaling.
3.2.
Breliant legt aan haar vordering het volgende ten grondslag. Zij heeft op grond van de overeenkomst recht op betaling van de volgende twee bedragen: een bedrag van € 80.261,20 en een bedrag van € 60.500,-. Het bedrag van € 80.261,20 betreft de vergoeding van de door [naam 4] in het kader van de overeenkomst gewerkte 405 uur tegen het gebruikelijke uurtarief van € 225,- exclusief btw, verminderd met de reeds betaalde retainers, waarop Breliant recht heeft omdat de overeenkomst tussentijds is beëindigd. Het bedrag van € 60.500,- betreft de Interne fee (vermeerderd met btw) waarop Breliant recht heeft omdat binnen zes maanden na beëindiging van de overeenkomst aandelen Clansman tussen de aandeelhouders onderling zijn verkocht.
3.3.
Clansman betwist dat zij gehouden is de gevorderde bedragen te betalen en voert daartoe – kort weergegeven – de volgende verweren:
  • de overeenkomst is na vier maanden van rechtswege geëindigd;
  • de overeenkomst is onbevoegd door [naam 2] verlengd, althans na vier maanden was er sprake van een (nieuwe) opdracht van [naam 2] aan Breliant;
  • de Interne fee is niet verschuldigd want er is geen sprake van een verkoop tussen aandeelhouders onderling;
  • Breliant heeft in ieder geval geen recht op zowel de Interne fee als een vergoeding voor de gewerkte uren.
Ten slotte betwist Clansman de hoogte van de gevorderde vergoeding voor gewerkte uren.
3.4.
Hetgeen partijen over en weer hebben aangevoerd, wordt – voor zover voor de beoordeling van belang – hierna nader besproken.

4.De beoordeling

Overeenkomst van rechtswege geëindigd?

4.1.
Clansman stelt dat de overeenkomst is aangegaan voor de duur van vier maanden en op 31 juli 2013 van rechtswege is geëindigd. Van tussentijdse beëindiging is dus geen sprake geweest en de aandelenverkoop heeft pas ruim negen maanden nadat de overeenkomst was geëindigd plaatsgevonden. Na 31 juli 2013 heeft Clansman, in de persoon van [naam 3] , wel contact met gehad [naam 4] en twee extra retainers betaald, maar dat was om [naam 2] ter wille te zijn. Vanaf toen liepen de belangen van de drie aandeelhouders van Clansman namelijk niet meer parallel en kon Breliant dus ook niet meer in opdracht van de vennootschap handelen. [naam 2] wilde ook financiële investeerders voor Clansman zoeken, de beide andere aandeelhouders alleen strategische investeerders. De werkzaamheden die Breliant ( [naam 4] ) na juli 2013 heeft verricht, geschiedden dan ook in opdracht van alleen [naam 2] . [naam 2] was geen bestuurder van Clansman en ook anderszins niet bevoegd haar te vertegenwoordigen, aldus Clansman.
4.2.
Breliant stelt zich op het standpunt dat de overeenkomst niet is aangegaan voor bepaalde tijd. Breliant ( [naam 4] ) is ook in augustus/september 2013 op basis van de overeenkomst voor Clansman blijven werken en [naam 4] is ook gewoon aan de aandeelhouders van Clansman blijven rapporteren. Partijen zijn overeengekomen dat Clansman twee extra retainers zou betalen voor extra werkzaamheden die Breliant iin het kader van de overeenkomst zou verrichten en deze zijn ook door Clansman betaald.
4.3.
In geschil is onder meer de overeengekomen looptijd van de overeenkomst. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. De rechtbank overweegt als volgt.
4.4.
In de tekst van de overeenkomst staat niet de duur van de overeenkomst vermeld. Daarin is alleen bepaald dat Clansman maximaal vier maanden retainers verschuldigd zal zijn. Met Breliant is de rechtbank van oordeel dat een open einddatum past bij het doel van de overeenkomst, te weten het bereiken van een “Transactie”.
4.4.1.
Daar komt bij dat uit het feitelijk verloop en de inhoud van de contacten tussen [naam 2] en [naam 3] enerzijds en [naam 4] anderzijds (zie hiervoor onder 2.8 t/m 2.16) blijkt dat [naam 4] in augustus 2013 conform hun bedoeling werkte ten behoeve van alle aandeelhouders van Clansman, en dat [naam 3] pas per e-mail van 26 maart 2014 (zie hiervoor onder 2.17) de overeenkomst heeft beëindigd. Clansman heeft aangevoerd dat middels dit bericht slechts de vertegenwoordiging van Clansman door [naam 4] wordt beëindigd, in die zin dat laatstgenoemde voortaan geen vertrouwelijke informatie aangaande Clansman met derden meer mag delen. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is deze uitleg evenwel in het licht van alle omstandigheden van het geval niet aannemelijk en deze wordt dan ook niet gevolgd.
4.4.2.
Uit de e-mail van [naam 4] van 2 mei 2014 aan [naam 2] (zie hiervoor onder 2.18) kan, anders dan Clansman betoogt, niet méér worden afgeleid dan dat [naam 4] probeerde binnen zes maanden na beëindiging van de opdracht alsnog een Transactie tot stand te laten komen. Hij had daarbij belang, want hij zou dan alsnog aanspraak kunnen maken op de Transactiefee van € 200.000,-. De stelling van Clansman dat uit dit bericht blijkt dat [naam 4] sinds augustus 2013 op basis van alleen een overeenkomst met [naam 2] werkte, zoals Clansman betoogt, wordt niet gevolgd.
4.4.3.
Ook als Clansman zou worden gevolgd in haar verweer dat de overeenkomst na vier maanden kennelijk door [naam 2] onbevoegdelijk is verlengd, moet worden vastgesteld dat de overeenkomst is doorgelopen tot 26 maart 2014. Uit de e-mailwisselingen tussen Breliant ( [naam 4] ) en [naam 3] (zie hiervoor onder 2.8 t/m 2.16) blijkt dat [naam 3] , voor zover nodig, de verlenging namens Clansman heeft bekrachtigd, althans dat Breliant daarop heeft mogen vertrouwen. Zo heeft [naam 3] onder meer op eigen initiatief [naam 4] verzoeken gedaan en opdrachten gegeven en Clansman heeft de op haar naam gestelde extra retainers betaald.
Interne fee
4.5.
Clansman betwist dat zij de Interne fee is verschuldigd. De Interne fee is alleen verschuldigd als aandelen Clansman worden verkocht tussen de aandeelhouders onderling en daarvan is geen sprake. Volgens Breliant echter is de transactie die tot stand is gekomen door inkoop van eigen aandelen door Clansman waardoor uiteindelijk twee aandeelhouders zijn overgebleven en één aandeelhouder is uitgekocht aan te merken als een in de overeenkomst bedoelde verkoop tussen de aandeelhouders onderling. Partijen verschillen ook op dit punt van mening over de vraag hoe de overeenkomst moet worden uitgelegd. Voor de beantwoording van die vraag komt het wederom aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.5.1.
Doel van de overeenkomst was de verkoop van aandelen of de onderneming van Clansman en als dat doel bereikt zou zijn, zou Breliant een fee krijgen. Vaststaat dat er aandelen Breliant zijn verkocht. Naar de letter van de overeenkomst is een inkoop van eigen aandelen inderdaad niet “een verkoop tussen aandeelhouders” onderling. Met Breliant is de rechtbank evenwel van oordeel dat met deze inkoop van aandelen hetzelfde is bereikt als met “een verkoop tussen aandeelhouders onderling”; het resultaat van deze transactie is immers dat [naam 2] niet langer aandeelhouder is en dat vanaf het moment van de transactie [naam 3] en [naam 1] (indirect) ieder de helft van de aandelen in Clansman houden. Dat dit resultaat is bereikt middels een inkoop van eigen aandelen en niet door een verkoop van aandelen door [naam 2] aan de andere twee aandeelhouders doet hier niet aan af. Dat Clansman aanvoert dat de zittende aandeelhouders geen financieel voordeel hebben gehad bij deze transactie (wat daar ook van zij), maakt dit evenmin anders.
Recht op Interne fee naast vergoeding voor gewerkte uren?
4.6.
Clansman voert voorts aan dat de Interne fee in ieder geval moet worden verrekend met de gevorderde vergoeding voor gewerkte uren omdat het niet zo kan zijn dat zij beide bedragen moet betalen. Volgens Clansman volgt dit uit de volgende bepaling in de overeenkomst:
“Indien binnen 6 maanden na afloop van de Opdracht een verkoop van aandelen Clansman tussen aandeelhouders onderling plaatsvindt, dan is in afwijking op hetgeen beschreven is onder punt 2 [waar is bepaald dat in bepaalde gevallen van verkoop aan een derde een Transactiefee is verschuldigd, rb] een fee verschuldigd van EUR 50.000,- (“Interne fee”). Komt er binnen anderhalf jaar na aflopen van de Opdracht alsnog een Transactie tot stand met een derde (…), dan zal er alsnog een verrekening plaatsvinden van de Transactiefee (…) onder aftrek van de Interne fee.”
Aan dit verweer wordt voorbij gegaan omdat deze situatie, anders dan Clansman betoogt, eenvoudigweg niet aan de orde is; Breliant vordert geen betaling van de Transactiefee en een inkoop van eigen aandelen is in het kader van de overeenkomst, zoals hiervoor is overwogen, niet aan te merken als een verkoop aan een derde.
Tussenconclusie
4.7.
Dit alles betekent dat Clansman is gehouden de Interne fee, vermeerderd met btw, aan Breliant te betalen en dat de vordering in zoverre zal worden toegewezen. Op grond van de algemene voorwaarden van Breliant geldt dit ook voor de gevorderde wettelijke handelsrente over het bedrag van € 60.500,- vanaf 15 september 2014, te weten de vervaldatum van de factuur van 1 september 2014.
Hoogte vergoeding gewerkte uren
4.8.
Clansman betwist op verschillende manieren dat zij het gevorderde bedrag aan vergoeding voor gewerkte uren volledig is verschuldigd.
4.8.1.
Allereerst zou het volgens Clansman in strijd met de redelijkheid en billijkheid zijn als zij zowel de Interne fee als een vergoeding voor gewerkte uren zou moeten betalen. Waarom in dit geval hetgeen in de overeenkomst is overeengekomen achteraf onredelijk zou zijn, heeft Clansman echter niet toegelicht. Breliant heeft op haar beurt wel toegelicht dat en waarom een dergelijke constructie in haar branche gebruikelijk is, zodat dit verweer wordt verworpen.
4.8.2.
Bovendien, zo begrijpt de rechtbank, zou Clansman volgens haar geen vergoeding voor aan de uitvoering van de overeenkomst bestede uren hoeven te betalen omdat geen uurtarief is overeengekomen. Breliant stelt hier terecht tegenover dat partijen weliswaar geen exact bedrag hebben vastgelegd maar dat wel is overeengekomen dat “een gebruikelijk” uurtarief moet worden vergoed, en zij heeft ook toegelicht dat het door haar gehanteerde tarief gebruikelijk is in haar branche. Zonder motivering en zonder te stellen wat dan wel een gebruikelijk tarief zou zijn, heeft Clansman betwist dat € 225,- exclusief btw in de branche van Breliant en bij dit soort overeenkomsten gebruikelijk is. Clansman heeft haar verweer derhalve niet (voldoende) onderbouwd zodat de rechtbank bij de verdere beoordeling dan ook van dit uurtarief zal uitgaan.
4.8.3.
Het verweer dat Clansman gedurende de looptijd van de overeenkomst de door Breliant ( [naam 4] ) gewerkte uren niet heeft geaccordeerd, doet niet ter zake want accordering is geen overeengekomen voorwaarde voor de verschuldigdheid van de urenvergoeding. Dat Clansman het urenoverzicht niet kende voordat de dagvaarding werd betekend, is ook niet van belang voor de verschuldigdheid van de urenvergoeding, nog daargelaten dat zij erom had kunnen vragen toen Breliant voor het eerst aanspraak maakte op betaling.
4.9.
Voorts betwist Clansman het aantal in rekening gebrachte uren. Daarbij is het volgende van belang.
4.9.1.
Breliant heeft gesteld dat [naam 4] ter uitvoering van de overeenkomst onder meer de volgende werkzaamheden heeft verricht: het opstellen en bijhouden van een informatiememorandum, het opstellen van een door geïnteresseerde partijen te ondertekenen geheimhoudingsverklaring en van een procesbrief voor de potentiële kopers, het benaderen van en contact onderhouden met potentiële kopers en het onderhouden van contacten met vertegenwoordigers van Clansman. Clansman heeft dit niet betwist dan met de niet toegelichte opmerking dat “in zijn algemeenheid het aantal uur dat in rekening wordt gebracht niet als redelijk voor[komt, rb]” en heeft evenmin betwist dat de werkzaamheden van [naam 4] bijna hebben geleid tot een Transactie. In het navolgende wordt er dan ook – als onvoldoende betwist – vanuit gegaan dat Breliant ( [naam 4] ) de in het urenoverzicht opgenomen uren heeft besteed aan de uitvoering van de overeenkomst, behalve voor zover de uren gemotiveerd zijn betwist.
4.9.2.
Dat Breliant geen vergoeding kan vorderen voor tijd die is besteed voordat overeenstemming was bereikt over de inhoud van de overeenkomst, is juist en dit is door Breliant ( [naam 4] ) ter comparitie ook erkend. Dit betekent dat 7 uren op het totaal in rekening gebrachte uren in mindering zal worden gebracht.
4.9.3.
Ook het verweer dat de 5 uur die vanaf 27 mei 2013 zijn besteed aan contacten met RTL en TMG niet door Clansman hoeven te worden betaald, treft doel. Clansman heeft erop gewezen dat [naam 3] in zijn mail van 10 mei 2013 expliciet heeft aangegeven dat met deze partijen geen contact moest worden opgenomen, hetgeen niet is weersproken door Breliant.
4.9.4.
Clansman betwist voorts gemotiveerd dat [naam 4] op 18 en 19 maart 2013 4 uur heeft besteed (en redelijkerwijze heeft kunnen besteden) aan een informatieverzoeklijst van maar één A4-tje. Breliant zal, zoals hij heeft aangeboden, worden toegelaten tot het leveren van bewijs dat deze uren aan de uitvoering van de overeenkomst zijn besteed.
4.9.5.
Naar de rechtbank begrijpt, betwist Clansman niet dat de “calls” die in het urenoverzicht zijn genoteerd tussen 4 april en 26 juni 2013 hebben plaatsgevonden in het kader van de overeenkomst, maar treft de betwisting wel de “meer dan dertig” uur aan calls die daarna zijn geschreven zonder dat is gespecificeerd met wie is gesproken. Breliant zal worden toegelaten tot het bewijs dat deze (de rechtbank begrijpt:) 31 uur aan ongespecificeerde calls plaats hadden in het kader van de uitvoering van de overeenkomst.
4.9.6.
Naar aanleiding van het urenoverzicht merkt Clansman tot slot op dat het vreemd is dat tot en met juni 2013 meer dan 150 uur is geschreven waarvan nul uur voor administratie, terwijl er vanaf juli 2013 op 4 verschillende data in totaal 6 uren aan “admin” worden opgevoerd. De rechtbank begrijpt dat Breliant hiermee die laatstbedoelde 6 uur bedoelt te betwisten. Breliant zal worden toegelaten te bewijzen dat de 6 uur administratie die zijn geboekt vanaf juli 2013 zijn gewerkt in het kader van de uitvoering van de overeenkomst.
Tussenconclusie
4.10.
Met betrekking tot gewerkte uren is de voorlopige conclusie dat op het aantal van 405 uur die in het urenoverzicht zijn opgenomen in elk geval 12 uur (7 + 5) in mindering moet worden gebracht. Voor de 4 uur voor een informatiesheet, de 31 uur aan ongespecificeerde calls vanaf 27 juni 2013 en de 6 uur aan admin(istratie) vanaf juni 2013 (in totaal 41 uur) geldt dat Breliant mag bewijzen dat deze werkzaamheden zijn verricht ter uitvoering van de overeenkomst.
Slaagt Breliant niet in het bewijs, of maakt zij van de bewijsgelegenheid geen gebruik, dan kan de primaire vordering worden toegewezen voor 352 uur (405 - 12 - 41) à € 225,-, te vermeerderen met btw. Als Breliant wel bewijs wil bijbrengen, dan zal het toewijsbare bedrag inzake gewerkte uren toenemen voor zover Breliant in het bewijs slaagt.
Wettelijke handelsrente
4.11.
Clansman stelt geen wettelijke handelsrente te zijn verschuldigd en in ieder geval niet vanaf de datum van “opzegging” (26 maart 2014). Breliant heeft geen aanspraak gemaakt op betaling en Clansman heeft nimmer een factuur ontvangen. Met Clansman is de rechtbank van oordeel dat in dit geval een factuur en een betalingstermijn nodig zijn om aanspraak op wettelijke rente over de urenvergoeding te laten ontstaan. Op 15 december 2014 is aan Clansman de conceptdagvaarding toegestuurd, met een begeleidende brief die ter zake de gewerkte uren als factuur kan worden beschouwd. Clansman heeft niet binnen 15 dagen na ontvangst van de brief betaald en evenmin om toelichting in bijvoorbeeld de vorm van een urenstaat gevraagd. Op grond van de algemene voorwaarden van Breliant is de wettelijke handelsrente over de urenvergoeding dan ook toewijsbaar vanaf 31 december 2014.
BIK
4.12.
Tot slot wordt, vooruitlopend op een eindvonnis, overwogen dat het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. Clansman heeft gemotiveerd betwist dat Breliant dergelijke kosten heeft gemaakt. Haar advocaat heeft de dagvaarding weliswaar eerst in concept aan Clansman toegestuurd, maar de daarmee gemoeide uren zijn feitelijk besteed aan de voorbereiding van deze procedure. Breliant heeft niet gesteld welke (andere) buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht.
4.13.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
laat Breliant toe te bewijzen dat de opgevoerde 4 uur voor een informatiesheet, de 31 uur aan ongespecificeerde calls vanaf 27 juni 2013 en de 6 uur aan admin(istratie) vanaf juni 2013 (in totaal 41 uur) werkzaamheden betreffen ter uitvoering van de overeenkomst,
5.2.
bepaalt dat de zaak wordt verwezen naar de rol van
25 november 2015opdat Breliant kan aangeven
of zij bewijs willen leveren en, zo ja, op welke wijze: door het overleggen van bewijsstukken en/of door het horen van getuigen en/of door een ander bewijsmiddel,
5.3.
bepaalt dat Breliant, indien zij geen bewijs wil leveren door getuigen, maar wel
bewijsstukkenwil overleggen, zij die stukken direct (op de rolzitting van 25 november 2015) in het geding moeten brengen,
5.4.
bepaalt dat Breliant, indien zij (ook) bewijs wil leveren door het
horen van getuigen, opgave dient te doen van de getuigen die zij wenst te doen horen en de
verhinderdatavan alle betrokkenen voor de maanden januari, februari, maart en april 2015, waarna een dag voor getuigenverhoor zal worden bepaald,
5.5.
bepaalt dat dit verhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van
mr. R.A. Dudok van Heel in het gerechtsgebouw aan de Parnassusweg 220 te Amsterdam,
5.6.
bepaalt dat Breliant uiterlijk twee weken voor het getuigenverhoor alle
beschikbare bewijsstukkenaan de rechtbank en de wederpartij moet toesturen,
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2015. [1]

Voetnoten

1.*