ECLI:NL:RBAMS:2015:7125

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 oktober 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
C/13/530772 / HA ZA 12-1405
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. Biller
  • C. Kraak
  • B. van Berge Henegouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in vrijwaring inzake non-conformiteit van de kerk door Stichting Ymere tegen de Rooms-Katholieke Parochie van de H. Drie-Eenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 21 oktober 2015 een vonnis gewezen in een vrijwaringsprocedure tussen Stichting Ymere en de Rooms-Katholieke Parochie van de H. Drie-Eenheid. De zaak betreft de non-conformiteit van een kerk die door Stichting Ymere is aangekocht met het doel deze te verbouwen. De rechtbank oordeelt dat de Parochie aansprakelijk is voor de schade die Stichting Ymere lijdt als gevolg van de gebreken aan de begane grondvloer van de kerk, die niet geschikt was voor normaal gebruik. De rechtbank stelt vast dat de Parochie niet heeft onderbouwd dat de vloer zou worden gesloopt, en dat Stichting Ymere mocht verwachten dat de vloer de eigenschappen bezat die voor normaal gebruik nodig zijn. De rechtbank wijst op de rapportages die aantonen dat de vloer in slechte staat verkeerde ten tijde van de levering aan Stichting Ymere in 2007. De rechtbank oordeelt dat de Parochie verplicht is de schade te vergoeden die Stichting Ymere lijdt door deze non-conformiteit. De zaak wordt verder behandeld met betrekking tot de hoogte van de schadevergoeding, waarbij deskundigen worden ingeschakeld om de noodzakelijke kosten te beoordelen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan in afwachting van de uitkomsten van het deskundigenonderzoek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/530772 / HA ZA 12-1405
Vonnis in vrijwaring van 21 oktober 2015
in de zaak van
de stichting
STICHTING YMERE,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. drs. E. Goemans te Amsterdam,
tegen
het rechtspersoonlijkheid bezittende kerkgenootschap
DE ROOMS-KATHOLIEKE PAROCHIE VAN DE H. DRIE-EENHEID,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. C.C. Horrevorts te Haarlem.
Partijen zullen hierna Stichting Ymere en de Parochie genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 31 december 2014 (hierna: het tussenvonnis),
  • de akte ter onderbouwing van de schade in conventie van 25 februari 2015, met producties,
  • de antwoordakte in conventie van 22 april 2015, met productie,
  • de akte uitlating productie in conventie van 17 juni 2015,
  • de akte uitlating productie in conventie van 15 juli 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, als volgt geoordeeld:
“(…)
5.15
Tussen partijen is niet in geschil dat Stichting Ymere de kerk heeft gekocht met het doel deze grootscheeps te verbouwen. Dit volgt ook uit artikel 6d van koopovereenkomst I (rov. 3.8). Stichting Ymere heeft gemotiveerd weersproken dat bij die plannen - zoals de Parochie heeft aangevoerd - uitgangspunt was dat de begane grondvloer zou worden gesloopt. Stichting Ymere heeft in dit kader bij gelegenheid van de comparitie aangevoerd dat zij in grote lijnen dezelfde plannen had als Balkissoon, waarbij binnen de kerk een nieuwe, zelfstandige constructie zou worden gerealiseerd, echter met behoud van de bestaande vloer. Ook uit het behoud- en variantenprogramma met randvoorwaarden, waarnaar artikel 6d van koopovereenkomst I verwijst, of uit de daaraan vooraf gegane behoudvarianten (allemaal door Rooms-Katholieke Parochie van de H. Drie-Eenheid in het geding gebracht), volgt niet dat de begane grondvloer van de kerk zou worden gesloopt. Het had in dat verband op de weg van de Parochie gelegen om nader te onderbouwen waaruit blijkt dat sloop van de begane grondvloer uitgangspunt is geweest bij de verbouwplannen van Stichting Ymere. Nu zij dat heeft nagelaten, gaat de rechtbank uit van de juistheid van het standpunt van Stichting Ymere dat de begane grondvloer in alle verbouwvarianten (die blijkens de stellingen van de Parochie bij haar bekend waren) behouden zou blijven.
5.16
Op grond van 7:17 lid 2 BW beantwoordt een zaak niet aan de overeenkomst als zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten. Het artikellid bepaalt voorts dat de koper (in elk geval) mag verwachten dat de zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik daarvan nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet behoefde te betwijfelen. Zoals hiervoor overwogen had Rooms-Katholieke Parochie van de H. Drie-Eenheid weliswaar verbouwplannen, maar hielden deze in dat de begane grondvloer behouden zou blijven. Rooms-Katholieke Parochie van de H. Drie-Eenheid mocht dan ook verwachten dat de vloer de eigenschappen heeft die voor normaal gebruik van de kerk nodig zijn (en daarmee ook geschikt was voor haar verbouwplannen).
5.17
Op grond van de rapportages van [naam 1] en [naam 2] (rov. 3.11 en 3.12) alsmede op grond van de brief van het stadsdeel (rov. 3.10), in onderlinge samenhang beschouwd, staat naar het oordeel van de rechtbank als onvoldoende gemotiveerd betwist vast dat de begane grondvloer van de kerk als gevolg van betonrot ten tijde van het onderzoek in dermate slechte conditie verkeerde dat hij niet geschikt was voor normaal gebruik van de kerk - en daarmee ook niet voor de uitvoering van de plannen van Rooms-Katholieke Parochie van de H. Drie-Eenheid. Uit de rapportage van [naam 2] blijkt bovendien dat de betonrot het gevolg is van een jarenlang proces van corrosie, zodat tevens met voldoende mate van zekerheid vaststaat dat de gebreken aan de vloer reeds bestonden ten tijde van de levering van de kerk aan Stichting Ymere in 2007. De bevindingen van [naam 3] waarop de Parochie een beroep doet, zijn gelet op de wijze en het moment waarop de rapportage tot stand is gekomen - de begane grondvloer van de kerk was toen al grotendeels verwijderd - van onvoldoende gewicht om de conclusies van [naam 1] en [naam 2] gemotiveerd in twijfel te trekken.
5.18
Stichting Ymere had ook geen reden om erop bedacht te zijn dat de vloer voor normaal gebruik van de kerk - en daarmee voor de uitvoering van haar plannen - mogelijk niet geschikt was. Er zijn immers onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat Stichting Ymere bij afwezigheid van zichtbare aanwijzingen die op een mogelijk probleem op dit punt duidden, de aanwezigheid van een deugdelijke begane grondvloer redelijkerwijs had moeten betwijfelen. Voor Stichting Ymere gold dan ook geen onderzoeksplicht. De omstandigheid dat Stichting Ymere een professionele partij is en werd bijgestaan door deskundigen leidt niet tot een ander oordeel, aangezien ook de Parochie in deze kwestie moet worden aangemerkt als een professionele partij. De Parochie participeerde immers voorafgaand aan de verkoop van de kerk aan Stichting Ymere al jarenlang in een samenwerking met Stichting Ymere en het stadsdeel De Baarsjes om te komen tot commerciële herontwikkeling van de kerk. Bovendien behoort de Parochie tot het Bisdom Haarlem dat, blijkens de stellingen van de Parochie, beschikt over een bouwbureau dat wordt geconsulteerd ten aanzien van bouwkundige kwesties.
5.19
De slotsom van het voorgaande is dan ook dat de kerk bij levering niet de eigenschappen bezat die Rooms-Katholieke Parochie van de H. Drie-Eenheid op grond van de overeenkomst mocht verwachten, terwijl Stichting Ymere dit ook niet behoefde te betwijfelen. Daarmee is sprake van non-conformiteit in de zin van artikel 7:17 BW. (…)”.
2.2.
Vervolgens heeft de rechtbank in het tussenvonnis overwogen dat de Parochie verplicht is de schade die Stichting Ymere door de non-conformiteit lijdt te vergoeden en heeft zij partijen in de gelegenheid gesteld zich over de hoogte van de schade uit te laten. Na wijziging eis, zoals verwoord in de akte van 25 februari 2015, vordert Stichting Ymere dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat de Parochie gehouden is Stichting Ymere te vrijwaren voor hetgeen waartoe zij in de hoofdzaak jegens Balkissoon mocht worden veroordeeld;
de Parochie veroordeelt om aan Stichting Ymere te betalen hetgeen waartoe zij in de hoofdzaak jegens Balkissoon veroordeeld mocht worden;
de Parochie veroordeelt om aan Stichting Ymere te betalen een bedrag van € 117.628,34, respectievelijk een in goede justitie door de rechtbank te bepalen bedrag,
de Parochie veroordeelt in de koste van de procedure inclusief nakosten en de wettelijke rente.
Nu de Parochie tegen de wijziging van eis geen bezwaar heeft gemaakt, wordt in de verdere beoordeling daarvan uitgegaan.
2.3.
Ter onderbouwing van de door haar gestelde schade heeft Stichting Ymere – kort gezegd - het volgende aangevoerd. Na verkoop van de kerk door Stichting Ymere aan Balkissoon bleek van de slechte staat van de begane grondvloer en de vloerdragende balken. Gelet op de staat van de vloer en de balken, heeft Balkissoon deze moeten vervangen. Om dat mogelijk te maken, heeft Balkissoon om technische redenen damwanden in de kerk moeten aanbrengen. Als gevolg van de vervanging van de betonvloer moest ook een deel van de daarop rustende onderdelen van de kerk (zoals de absis, de wanden, deuren, installaties en de gang tussen de kerk en de pastorie) worden gesloopt en opnieuw worden opgebouwd. De kosten van al deze werkzaamheden hebben Balkissoon en Stichting Ymere in onderling overleg vastgesteld op € 1.350.000,--. Bij de onderhandelingen met Balkissoon over de hoogte van de te vergoeden schade is uitsluitend gelet op het behoud van de huidige functie (naar de rechtbank begrijpt zoals die was voorafgaand aan de functieverandering door Balkissoon). De werkelijke schade is veel hoger blijkens het door Balkissoon in zijn inleidende dagvaarding gevorderde bedrag van € 2.423.821,07. Ter onderbouwing van de schade beroept Stichting Ymere zich op een door haar opgesteld overzicht van kostenposten (productie 11). Uit dat overzicht blijken onder meer de bedragen waar partijen het na uitvoerig overleg, waarin Stichting Ymere werd bijgestaan door een kostendeskundige, over eens zijn geworden, met een maximum bedrag van € 1.350.000,--. Verder heeft Stichting Ymere aan Balkissoon een bedrag van € 500.000,-- aan vertragingsschade moeten vergoeden en maakt Stichting Ymere aanspraak op vergoeding van door haar gemaakte kosten voor het inschakelen van eigen medewerkers, advocaten en deskundigen, omdat Stichting Ymere als gevolg van de non-conformiteit genoodzaakt was tegen Balkissoon onderzoek te verrichten, verweer te voeren en de Parochie in rechte te betrekken, aldus steeds Stichting Ymere.
2.4.
De Parochie voert verweer.
2.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Kosten medewerkers Stichting Ymere, en door haar ingeschakelde advocaat en deskundigen
2.6.
De door Stichting Ymere gevorderde kosten van haar medewerkers, alsmede de door haar ingeschakelde advocaat en deskundigen komen volgens de Parochie niet voor vergoeding in aanmerking. Voor wat betreft de advocaatkosten geldt dat deze kosten zijn gemaakt ter instructie van de zaak en voorbereiding van de gedingstukken en bovendien deels betrekking hebben op de reconventionele vordering van de Parochie. De kosten van medewerkers van Stichting Ymere zijn niet inzichtelijk gemaakt en bovendien is niet duidelijk gemaakt dat deze kosten voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets. De kosten van door Stichting Ymere ingeschakelde deskundigen betreffen geen kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, maar kosten ter afwering van de vordering van Balkissoon, zodat deze op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW niet voor vergoeding in aanmerking komen, aldus steeds de Parochie.
2.7.
De rechtbank is van oordeel dat de kosten van de medewerkers van Stichting Ymere niet toewijsbaar zijn. Stichting Ymere heeft - zoals de Parochie terecht heeft aangevoerd - niet inzichtelijk gemaakt hoe deze kosten tot stand zijn gekomen en waarop deze kosten betrekking hebben. Het enkele noemen van uren en uurtarief is daarvoor onvoldoende. Stichting Ymere heeft bovendien niet onderbouwd dat zij schade heeft geleden als gevolg van het feit dat deze medewerkers hun uren anders hadden kunnen invullen.
De gevorderde vergoeding voor advocaatkosten die zijn gemaakt in het kader van deze vrijwaringsprocedure worden eveneens afgewezen. Op grond van artikel 6:96 lid 3 BW en artikel 241 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komen deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking voor zover daarop de regels over de proceskosten van toepassing zijn, te weten als sprake is van kosten ter voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak. Dat de door Stichting Ymere gevorderde kosten in deze vrijwaringsprocedure andere kosten betreffen en derhalve niet onder de proceskostenveroordeling dienen te worden begrepen, heeft Stichting Ymere in het geheel niet onderbouwd.
Voorgaande regels gelden evenwel niet voor de advocaatkosten die Stichting Ymere heeft gemaakt om verweer te voeren toen zij door Balkissoon werd aangesproken wegens de gebreken aan de vloer van de kerk. Zonder de hiervoor onder 2.1 beschreven aan de Parochie toerekenbare tekortkoming zou die situatie zich niet hebben voorgedaan. De in de procedure tegen Balkissoon gemaakte advocaatkosten vallen dan weliswaar niet onder de kosten van artikel 6:96 lid 2 sub b BW, maar zij zijn wel aan te merken als overige vermogensschade van Stichting Ymere. Nu de Parochie de hoogte van deze kosten verder niet heeft betwist, zullen deze worden toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 23.576,-- (1/3 x € 70.728,--). Op de dezelfde voet zijn ook de door Stichting Ymere gevorderde kosten van de door haar, ter afwering van de vordering van Balkissoon, ingeschakelde constructeur en kostendeskundigeter grootte van € 18.393,-- toewijsbaar. De vergelijking met het door de Parochie aangehaalde arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 3 december 2013 gaat niet op, omdat in deze zaak de aansprakelijkheid van de Parochie vaststaat en omdat zij daarmee in beginsel gehouden is alle vermogensschade die Stichting Ymere als gevolg daarvan lijdt te vergoeden, waaronder, maar niet beperkt tot, de in artikel 6:96 lid 2 BW genoemde kosten.
Vertragingsschade
2.8.
Tegen de door Stichting Ymere gevorderde vertragingsschade ter grootte van € 500.000,-- heeft de Parochie geen verweer gevoerd, zodat ook deze schadepost zal worden toegewezen.
Schade als gevolg van vervanging van de betonnen keldervloer
2.9.
Balkissoon heeft de betonvloer en de vloerdragende betonbalken, en als gevolg daarvan de absis, vervangen. Als gesteld en onvoldoende gemotiveerd betwist, staat ook in deze procedure vast dat de betonvloer en de vloerdragende betonbalken, en als gevolg daarvan de absis, moesten worden vervangen om ervoor te zorgen dat de vloer weer de eigenschappen zou verkrijgen die voor normaal gebruik van de kerk (en daarmee ook voor de uitvoering van de verbouwplannen van Stichting Ymere) nodig zijn en dat deze kosten hebben geleid tot vermogensschade van Stichting Ymere.
2.10.
De Parochie heeft echter de omvang van de door Stichting Ymere gestelde vermogensschade gemotiveerd betwist door overlegging van de in haar opdracht door [bedrijf 1] opgestelde rapportage. Uit die rapportage blijkt volgens de Parochie dat vervanging van de begane grondvloer van de kerk voor aanzienlijk minder kosten (dan € 1.350.000,--) had kunnen plaatsvinden (te weten voor € 371.992,80) als zou zijn uitgegaan van het vervangen van de vloer met behoud van de oude functie. Een groot deel van de door Stichting Ymere aan Balkissoon vergoede kosten heeft echter betrekking op werkzaamheden die zijn uitgevoerd met het oog op het nieuwe gebruik van de kerk door Balkissoon, aldus de Parochie. In essentie zit het verschil tussen de oplossing van Stichting Ymere en het alternatief van de Parochie in de volgende drie punten:
Door Balkissoon is een geheel nieuwe paalfundering geplaatst, terwijl volgens [bedrijf 1] de oude palen konden worden gebruikt;
Voor de vervanging van de vloer is gekozen voor een volledig gesloten bouwput met damwand, terwijl volgens [bedrijf 1] het plaatsen van een damwand alleen noodzakelijk was omdat door Balkissoon een ondergrondse constructie werd aangelegd;
Stichting Ymere meent dat de spatkracht moest worden opgevangen door middel van een damwand, terwijl volgens [bedrijf 1] dat niet geëigend en noodzakelijk is. De vloer had gefaseerd kunnen worden vervangen, waarbij voor de opvang van spatkrachten tijdelijk (stalen) trekbanden zouden kunnen worden aangebracht, aldus nog steeds de Parochie.
De Parochie betwist verder dat de door Stichting Ymere genoemde wanden, deuren, installaties en gang tussen de kerk en de pastorie) moesten worden gesloopt en vervangen als gevolg van het herstel van de vloer. De Parochie doet ook een beroep op artikel 6:100 BW, in die zin dat een aftrek nieuw voor oud moet worden toegepast en dat rekening moet worden gehouden met het feit dat Balkissoon door de vernieuwing - waardoor een kelder is gerealiseerd die niet was voorzien in het oude plan - een aanzienlijk grotere ruimte heeft verkregen dan eerst was voorzien waarmee een hogere omzet kan worden verkregen. Uit het schadeoverzicht van Stichting Ymere blijkt niet dat met deze omstandigheden rekening is gehouden. De Parochie verzoekt de rechtbank om een deskundige aan te stellen die kan vaststellen welke kosten van Balkissoon noodzakelijk waren en daadwerkelijk betrekking hebben op de vervanging van de vloer. Deze deskundige kan zich dan tevens uitlaten over de hoogte van de aftrek nieuw voor oud, aldus steeds de Parochie.
2.11.
De rechtbank stelt voorop dat voor het vaststellen van de omvang van de te vergoeden schade als uitgangspunt geldt dat Stichting Ymere zo veel mogelijk in de toestand wordt gebracht waarin zij zou hebben verkeerd als de tekortkoming van de Parochie achterwege was gebleven. De omvang van de schade wordt bepaald door een vergelijking van de toestand zoals deze in werkelijkheid is met de toestand zoals die (vermoedelijk) zou zijn geweest als de tekortkoming niet zou hebben plaatsgevonden. Dat betekent dat Stichting Ymere in beginsel aanspraak kan maken op volledige vergoeding van de werkelijk geleden schade. Anders dan Stichting Ymere lijkt te veronderstellen, kan die schade niet, althans niet zonder meer, gelijk worden gesteld met de door haar aan Balkissoon vergoede kosten. Hetgeen de rechtbank in de hoofdzaak vaststelt, staat immers nog niet vast in de vrijwaringszaak, aangezien de hoofdzaak en de vrijwaringszaak zelfstandige procedures zijn die niet tussen dezelfde procespartijen spelen. Dat uitgangspunt geldt in dit geval in het bijzonder omdat de hoogte van de schade van Balkissoon tussen Stichting Ymere en Balkissoon in onderling overleg is vastgesteld waarbij de Parochie, zoals zij onweersproken heeft aangevoerd, niet betrokken is geweest. De rechtbank moet derhalve de schade van Stichting Ymere ingevolge artikel 6:95 BW begroten. De rechtbank is van oordeel dat de schade moet worden begroot op de redelijke kosten die noodzakelijk zijn geweest om de betonvloer, de vloerdragende betonbalken en de absis te vervangen (zie hiervoor 2.9), zodanig dat deze daarna weer voor normaal gebruik van Stichting Ymere (en daarmee ook voor de uitvoering van haar verbouwplannen) geschikt waren, en op de daarmee verband houdende noodzakelijke kosten. Gelet op de gemotiveerde betwisting door de Parochie is de rechtbank thans niet in staat te beoordelen of de door Stichting Ymere gestelde kosten redelijk en noodzakelijk zijn geweest. De rechtbank ziet daarom aanleiding om zich hierover door een deskundige te laten voorlichten.
2.12.
De door de Parochie bepleite aftrek van nieuw voor oud komt aan de orde wanneer blijkt dat de waarde van de kerk na vloerherstel groter is dan de waarde van de kerk zonder de beschadigde vloer. Voor het toepassen van voordeelverrekening bestaat pas ruimte als sprake is van voordeel dat daadwerkelijk is, of naar redelijke verwachting, daadwerkelijk zal worden genoten en als het in rekening brengen daarvan redelijk is. Stichting Ymere heeft aangevoerd dat bij het vaststellen van de aan Balkissoon vergoede kosten hiermee rekening is gehouden en weersproken dat Balkissoon door de uitgevoerde sloop- en herstelwerkzaamheden in een betere positie is gebracht. De te benoemen deskundige zal worden opgedragen zich ook over dit punt uit te laten.
Deskundige
2.13.
De rechtbank acht het – gelet op het hetgeen hiervoor is overwogen – voorshands nodig een deskundigenbericht in te winnen. De rechtbank is voorlopig van oordeel dat kan worden volstaan met de benoeming van één deskundige op het gebied van bouw- en funderingskosten. De rechtbank is voornemens om de heer
R.J. van Drie, senior adviseur bij Arcadis Nederland B.V. te Rotterdam,als deskundige te benoemen (hierna Van Drie).Van Drie heeft zich jegens de griffier bereid verklaard als zodanig op te treden en te kennen gegeven geen binding met partijen te hebben.
2.14.
De rechtbank is voornemens aan de deskundige de volgende vragen voor te leggen.
Zijn de kosten uit het overzicht dat Stichting Ymere (productie 11 bij de akte ter onderbouwing van de schade) aan te merken als kosten die noodzakelijk zijn geweest om de betonvloer, de vloerdragende betonbalken en de absis te vervangen, zodanig dat deze daarna weer geschikt waren voor normaal gebruik (en daarmee ook voor de uitvoering van de verbouwplannen van Stichting Ymere - waarvoor artikel 6d van koopovereenkomst I, het besluit van het Staddeel de Baarsjes van 27 maart 2007, dat naar een behoud- en variantenprogramma verwijst, en de daaraan voorgaf gegane behoudvarianten richtinggevend zijn, zie in dit verband de hiervoor onder 2.1. geciteerde rechtsoverweging 5.15 van het tussenvonnis) of als daarmee verband houdende kosten? Indien dat niet voor alle op het overzicht opgevoerde kosten zou gelden, kunt u de beantwoording dan splitsen per kostenpost?
Was het voor het slopen en vervangen van de betonvloer, de vloerdragende betonbalken en de absis noodzakelijk dat damwanden in de kerk werden aangebracht?
Als vraag 2 ontkennend wordt beantwoord, kunt u dan kenbaar maken welke kosten van het overzicht daarop betrekking hebben, of er alternatieve maatregelen daarvoor getroffen hadden moeten worden en zo ja welke (voorzien van een kostenbegroting)?
Was het voor de vervanging van de betonvloer, de vloerdragende betonbalken en de absis noodzakelijk dat er wanden, deuren, installaties en de gang tussen de kerk en de pastorie (punt 6 e.v. van de akte ter onderbouwing van schade) werden gesloopt en opnieuw werden opgebouwd?
Als vraag 4 ontkennend wordt beantwoord, kunt u dan kenbaar maken welke kosten van het overzicht daarop betrekking hebben?
Voor zover de vragen 1, 2 en 4 bevestigend worden beantwoord, zijn deze kosten dan, mede gelet op het rapport van [bedrijf 1] (productie 1 bij antwoordakte in conventie), aan te merken als redelijk?
Zijn ten aanzien van de betonvloer, de vloerdragende betonbalken en de absis werkzaamheden verricht of onderdelen aangebracht die uitsluitend zijn gericht op het door Balkissoon voorgenomen gebruik als dansschool/muziekschool/theater? Zo ja, wat zijn de kosten van deze werkzaamheden en/of onderdelen?
Hebben de vervanging van de betonvloer, de vloerdragende betonbalken en de absis en/of de daarmee verband houdende kosten geleid tot meer dan opheffing van de opgetreden benadeling, zodat er een aftrek ‘nieuw voor oud’ moet worden toegepast?
Wat is in de visie van de deskundige, in het kader van een juiste schadebegroting, verder nog van belang?
2.15.
Voordat tot benoeming van Van Drie wordt overgegaan, zal de rechtbank partijen in de gelegenheid stellen zich uit te laten over het voornemen van de rechtbank om Van Drie als deskundige te benoemen en over de hiervoor geformuleerde vragen. Indien partijen het niet eens zijn met benoeming van Van Drie als deskundige, dienen zij dit in de door hen te nemen akte te motiveren en eveneens een (bij voorkeur eenstemmig) voorstel te doen voor een andere te benoemen deskundige. De rechtbank zal de zaak hiertoe naar de rol verwijzen.
2.16.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt van de wet, dat het voorschot op de kosten van de deskundige in beginsel door de eisende partij moet worden gedeponeerd. Dit voorschot zal daarom door Stichting Ymere moeten worden betaald.
2.17.
In afwachting van het voorgaande, zal iedere beslissing worden aangehouden.
2.18.
De beslissingen in rechtsoverweging 2.7 zullen om proceseconomische redenen pas bij eindvonnis in het dictum worden opgenomen.
in reconventie
2.19.
Iedere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verwijst de zaak naar de rol van 4 november 2015 voor akte aan de zijde van partijen zoals bedoeld in rechtsoverweging 2.15 van dit vonnis,
3.2.
houdt iedere verdere beslissing aan,
in reconventie
3.3.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Biller, mr. C. Kraak en mr. B. van Berge Henegouwen en in het openbaar uitgesproken op 21 oktober 2015. [1]

Voetnoten

1.type: