ECLI:NL:RBAMS:2015:7114

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 oktober 2015
Publicatiedatum
15 oktober 2015
Zaaknummer
C-13-583042 - HA ZA 15-265
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident vordering tot nietigheid dagvaarding en onbevoegdheid rechtbank in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 14 oktober 2015 een incidentvonnis gewezen in de zaak tussen [eiser] en de gedaagden Braincap Facilities B.V. en Braincap N.V. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.P. Bergers, heeft een vordering ingesteld tegen beide gedaagden. Braincap N.V. heeft in het incident gevorderd dat de inleidende dagvaarding nietig wordt verklaard en dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart om kennis te nemen van de vorderingen van [eiser]. De rechtbank heeft de procedure geschorst op basis van artikel 29 van de Faillissementswet, aangezien Braincap Facilities op 21 april 2015 failliet is verklaard.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de dagvaarding aan Braincap N.V. op 20 februari 2015 is betekend, en dat er geen reden is om de dagvaarding nietig te verklaren. De rechtbank heeft ook overwogen dat er een nauwe band bestaat tussen de vorderingen tegen de verschillende gedaagden, wat een gezamenlijke behandeling rechtvaardigt. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij bevoegd is om van het geschil kennis te nemen, omdat Braincap Facilities in Amsterdam is gevestigd. De vordering van Braincap N.V. om de rechtbank onbevoegd te verklaren is afgewezen. De rechtbank heeft Braincap N.V. veroordeeld in de proceskosten van het incident, begroot op € 452,00.

Het vonnis is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2015 en de zaak zal op 28 oktober 2015 weer op de rol komen voor beraad over een comparitie.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/583042 / HA ZA 15-265
Vonnis in incident van 14 oktober 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. P.P. Bergers te Barendrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRAINCAP FACILITIES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
procedure geschorst ex artikel 29 Faillissementswet,
2. de naamloze vennootschap naar Belgisch recht,
BRAINCAP N.V.,
gevestigd te Antwerpen, België,
gedaagde,
eiseres in het incident,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] , Braincap Facilities en Braincap N.V. genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 januari 2015, betekend aan Braincap Facilities, met producties;
  • de akte van uitreiking van de dagvaarding aan Braincap N.V. van 20 februari 2015, met producties;
  • de akte betekening van een herstelexploot en de dagvaarding aan Braincap Facilities van 2 april 2015, met producties;
  • de akte van uitreiking van een herstelexploot en de dagvaarding aan Braincap N.V. van 14 april 2015 ten aanzien van, met producties;
  • de akte van [eiser] van 27 mei 2015;
  • de incidentele conclusie houdende een beroep op nietigheid van de dagvaarding ex 45 Rv en exceptie van onbevoegdheid ex 11 Rv, tevens houdende conclusie van antwoord van Braincap N.V., met producties;
  • de incidentele conclusie van antwoord, met producties.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
Braincap N.V. vordert ten eerste dat de inleidende dagvaarding (in de hoofdzaak) nietig wordt verklaard en daarnaast dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart kennis te nemen van vorderingen van [eiser] . [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Nietigheid dagvaarding
2.2.
Braincap N.V. stelt dat er geen datum van betekening staat vermeld in de inleidende dagvaarding, waardoor deze nietig zou zijn. Artikel 120 Rv is niet van toepassing, nu het herstelexploot na de eerste roldatum van 18 maart 2015 is uitgebracht, aldus Braincap N.V.
2.3.
De rechtbank overweegt hierover ten eerste dat – in weerwil van de stelling van Braincap N.V. – op de dagvaarding, op de eerste pagina onder “gedagvaard” bij nummer 2 (handgeschreven) staat dat op “22-01-2015” ten behoeve van Braincap N.V. exploot is gedaan per aangetekende post. Voorts blijkt uit de akte van uitreiking van 20 februari 2015 dat de dagvaarding op 20 februari 2015 is betekend aan Braincap N.V. Hierdoor slaagt reeds bovenstaande stelling van Braincap N.V. niet. Daarnaast heeft Braincap N.V. niet gesteld dat en op welke wijze zij onredelijk is benadeeld door het vermeende ontbreken van de datum van betekening. Hierdoor is tevens om deze reden een nietigverklaring van de dagvaarding niet aan de orde.
Bevoegdheid
2.4.
Braincap N.V. stelt verder dat tussen de vorderingen tegen de onderscheidende gedaagden niet zodanige samenhang bestaat dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen. Braincap Facilities is op 21 april 2015 failliet verklaard en de procedure tussen [eiser] en Braincap Facilities is geschorst en beëindigd. Dat Braincap Facilities betalingen heeft verricht aan [eiser] in het kader van een overeenkomst tussen Braincap N.V. en [eiser] , maakt niet dat Braincap Facilities partij is in het geschil tussen [eiser] en Braincap N.V. Hierdoor heeft de Nederlandse rechter geen rechtsmacht, maar de Belgische, aldus telkens Braincap N.V. Volgens Braincap N.V. is Braincap Facilities alleen maar gedagvaard om rechtsmacht van de Nederlandse rechter te verkrijgen.
2.5.
De rechtbank overweegt als volgt. De beoordeling van de bevoegdheid van de rechtbank Amsterdam dient, nu gelet op de woonplaats van Braincap N.V. sprake is van een grensoverschrijdend geschil, plaats te vinden aan de hand van de (herschikte) EEX-Verordening.
2.6.
Allereerst dient te worden nagegaan of partijen een forumkeuze zijn overeengekomen. Bij incidentele conclusie van antwoord heeft [eiser] gesteld dat partijen zijn overeengekomen dat de rechtbank Amsterdam bevoegd is kennis te nemen van geschillen tussen partijen. Daargelaten dat Braincap N.V. op dit verweer niet meer heeft kunnen antwoorden nu dit eerst bij incidentele conclusie van antwoord is opgeworpen, oordeelt de rechtbank dat dit verweer niet opgaat. [eiser] heeft zijn stelling namelijk onderbouwd met een overeenkomst tussen hem en [naam 1] , terwijl onderhavig geding een geschil betreft tussen hem en Braincap N.V.
2.7.
Nu er sprake is van meer dan één verweerder in de hoofdzaak, kan Braincap N.V. op grond van artikel 8 lid 1 van de (herschikte) EEX-Verordening tevens worden opgeroepen voor het gerecht van de woonplaats van Braincap Facilities, op voorwaarde dat er tussen de vorderingen (jegens gedaagden) een zo nauwe band bestaat dat een goede rechtsbedeling vraagt om hun gelijktijdige behandeling en berechting, teneinde te vermijden dat bij afzonderlijke berechting van de zaken onverenigbare beslissingen worden gegeven.
2.8.
Ten aanzien van het faillissement van Braincap Facilities op 21 april 2015 en de schorsing - niet de beëindiging - van het geding tussen [eiser] en Braincap N.V. overweegt de rechtbank dat het moment van beoordeling van de bevoegdheid van de rechtbank plaatsvindt op het moment waarop de vorderingen zijn ingesteld. Gelet op de datum van betekening van de dagvaarding van [eiser] jegens Braincap N.V., is dit op 20 februari 2015 geweest. Dat is vóór de faillissementsverklaring van Braincap Facilities. De vordering van [eiser] jegens Braincap Facilities was op dat moment reeds ingesteld. Het faillissement van Braincap Facilities en de schorsing van het geding betekenen, op zichzelf bezien, dan ook niet dat artikel 8 lid 1 (herschikte) EEX-Verordening niet van toepassing zou zijn.
2.9.
Aan de verschillende vorderingen is feitelijk en rechtens dezelfde situatie ten grondslag gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voornoemde nauwe band tussen de vorderingen gegeven. Daarenboven wijst het feit dat Braincap Facilities aan [eiser] heeft betaald in het kader van een overeenkomst tussen [eiser] en Braincap N.V. juist op een zekere verwevenheid van de vordering van [eiser] jegens Braincap Facilities met de vordering jegens Braincap N.V.
2.10.
De stelling van Braincap N.V. dat slechts jegens Braincap Facilities is gedagvaard, om rechtsmacht van de Nederlandse rechter te verkrijgen, zal worden gepasseerd, nu deze niet – of in ieder geval onvoldoende – is onderbouwd.
2.11.
Aangezien Braincap Facilities, als één van de verweerders, in Amsterdam is gevestigd, is de rechtbank is bevoegd om van het geschil kennis te nemen. De vordering dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart, wordt derhalve afgewezen.
2.12.
Braincap N.V. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Deze worden aan de zijde van [eiser] begroot op € 452,00 (1 punt, tarief II) aan salaris advocaat.

3.De beslissing

De rechtbank:
In het incident
3.1.
wijst het gevorderde af;
3.2.
veroordeelt Braincap N.V. in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 452,00;
3.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In de hoofdzaak
3.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
28 oktober 2015voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een comparitie.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Kloosterhuis en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2015. [1]

Voetnoten

1.type: