Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 3],
[gedaagde 4],
[gedaagde 5],
[gedaagde 6],
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 3],
[gedaagde 4],
[gedaagde 5],
[gedaagde 6],
1.De procedure
- het vonnis in incident van 10 juli 2013 waarbij de beide zaken zijn gevoegd;
- het vonnis in incident van 30 oktober 2013;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende (incidentele) vorderingen in reconventie, met producties van [gedaagden 1 en 3 gezamenlijk] en Cadenza;
- de conclusie van antwoord, tevens incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, tevens eis in reconventie, met producties van [gedaagden 4 en 5 gezamenlijk] ;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties van [gedaagde 6] ;
- de conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie, met producties van Fairstar en Dockwise,
- de conclusie van dupliek in conventie, conclusie van repliek in reconventie, met producties van [gedaagden 1 en 3 gezamenlijk] en Cadenza;
- de conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie, met producties van [gedaagden 4 en 5 gezamenlijk] ;
- de conclusie van dupliek in conventie en conclusie van repliek in reconventie en akte wijziging van eis met producties van [gedaagde 6] ;
- de conclusie van dupliek in reconventie van Fairstar en Dockwise;
- het verzoek om pleidooi van Fairstar en Dockwise;
- de antwoordakte uitlating pleidooi van [gedaagden 4 en 5 gezamenlijk] ;
- de akte uitlating verzoek pleidooi, wijziging/vermeerdering van eis van [gedaagde 6] ;
- de akte bezwaar tegen eiswijziging van Fairstar en Dockwise;
- de rolbeslissing van 20 augustus 2014 waarbij pleidooi wordt toegestaan;
- de akte n.a.v. bezwaren eisers tegen eiswijziging/vermeerdering van [gedaagde 6] ;
- de rolbeslissing van 3 september 2014 waarbij de eiswijziging van [gedaagde 6] wordt toegelaten;
- de op 9 februari 2015 gehouden pleidooien en het daarvan opgemaakte proces-verbaal met de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
Meet GSI for FATHOM contract finalization.
option payment[onderstreping rb]” goed te keuren:
“Totally unacceptable. Not worth any further discussion.”.
- I)
- II)
the appointment of [naam 16] and [naam 17] as new members of the Management Boad and [naam 15] , [naam 18] and [naam 3] as new members of the Supervisory Board;
(acknowledgement of) the resignation of the current members of the Supervisory Board;
adoption of the annual accounts regarding 2011;
discharge of the Supervisory Board members for their supervision in respect of the financial year 2011; and
the application for delisting of the Shares from the Oslo Stock Exchange.
overeenkomstig artikel 3.2 van de Combination Agreement,aan [gedaagde 3] de vergoeding op grond van de Settlement Agreement uitbetaald (zie hiervoor onder 2.129 en 2.159.
3.Het geschil in de zaak 13-97
in conventie
4.Het geschil in de zaak 13-319
in conventie
5.De beoordeling in beide zaken (in conventie en in reconventie)
“Prior to 28th May 2012 (…) Buyer [Fairstar, rb] had no default”en
“Prior to 28th May, 2012, financially, the only financial obligation due to be paid by the Buyer was 2 million USD which was already received by the Seller in the year of 2011”, die zijdens [gedaagden 1 en 3 gezamenlijk] ter gelegenheid van het pleidooi in het geding is gebracht, noopt niet tot een heroverweging van dit oordeel. Gesteld noch gebleken is dat deze [naam 20] enige bemoeienis heeft gehad met de totstandkoming en/of uitvoering van de afspraken tussen partijen over de FATHOM, dat wil zeggen het Shipbuilding Contract en de volgens [gedaagden 1 en 3 gezamenlijk] daarnaast gemaakte daarvan afwijkende afspraken. De belangrijkste contactpersonen bij GSI/CSTC voor [gedaagden 1 en 3 gezamenlijk] waren immers [naam 9] , [naam 8] en (op de achtergrond) [naam 10] . Andere namen die in correspondentie van de zijde van GSI/CSTC voorkomen zijn: [naam 21] , [naam 22] , [naam 23] . De naam [naam 20] komt in de correspondentie tussen partijen in het geheel niet voor.
“a binding agreement with GSI for the FATHOM”(zie hiervoor onder 2.112). Aan nadere bewijslevering van stellingen die op geen enkele manier steun vinden in de feiten wordt onder deze omstandigheden niet meer toegekomen.
6.De beoordeling van de vorderingen in de zaak 13-97 (Fairstar)
in conventie
- de raad van commissarissen wilde in mei 2011 (en de daarop volgende vergaderingen van de raad van commissarissen) alleen goedkeuring aan de bouw van een vijfde schip geven onder voorwaarde dat eerst financiering zou worden geregeld;
- KPMG stond erop dat de “going concern paragraaf” in het Annual Report 2011 werd opgenomen, terwijl zij op dat moment nog niet eens op de hoogte was van het bestaan van het Shipbuilding Contract en de daaruit voor Fairstar voortvloeiende financiële verplichtingen ten aanzien van de FATHOM;
- vaststaat dat Fairstar telkens niet aan de betalingsverplichtingen op grond van het Shipbuilding Contract kon voldoen: [gedaagde 1] heeft GSI immers meermaals om uitstel van betaling voor de verplichtingen van Fairstar moeten vragen (en gekregen); dit gold zelfs voor de Down Payment ten bedrage van USD 2 miljoen; de 1st en 2nd Installment zijn onder het bewind van [gedaagde 1] en [gedaagde 3] nimmer betaald.
- de “full and final” passage in Schedule B bij de Combination Agreement;
- een e-mail van 14 juli 2012 die binnen de board van Dockwise werd verzonden met daaraan gehecht de finale versie van de Combination Agreement; in die e-mail werd de Combination Agreement aangeduid als een “contract of settlement”en de onderhandelingen over de Combination Agreement werden als volgt beschreven:
bedrog)”. Dit alles betekent dat niet valt in te zien hoe de Combination Agreement – indien en voor zover daarin of in het gezamenlijke persbericht van 15 juli 2012 Dockwise en Fairstar
elkaaral finale kwijting hebben verleend – in de weg zou staan aan de vorderingen van Dockwise en/of Fairstar jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 3] . Dat Dockwise in de gegeven omstandigheden niet bereid was [gedaagde 1] en [gedaagde 3] zonder meer vrij uit te laten gaan – zoals [naam 3] en [naam 4] als getuige ook hebben verklaard en toegelicht – is begrijpelijk en niets duidt erop dat [gedaagde 1] en [gedaagde 3] op grond van (de onderhandelingen die hebben geleid tot) de Combination Agreement en het persbericht redelijkerwijs erop hebben mogen vertrouwen dat aan hen persoonlijk finale kwijting werd verleend.
not amusedwaren dat tijdens die vergadering zowel de CEO, [gedaagde 1] , als de COO, [gedaagde 3] afwezig waren. [gedaagde 6] kon ook geen heldere uitleg geven en [gedaagde 4] moest roeien met de riemen die hij had om te proberen de vergadering in zo goed mogelijke banen te leiden”.
Dat [gedaagde 4] ook zelf besefte dat zijn handelen de toets der kritiek niet zou kunnen doorstaan blijkt bovendien uit de e-mails die hij op 19 juni 2012 stuurde aan mr. Jansen (zie hiervoor onder 2.149). Dat voorzienbaar was dat Fairstar door dit gebrek aan optreden benadeeld kon worden is – in ieder geval ten aanzien van de ondertekening van het Memorandum of Agreement – evident. Met deze overeenkomst ging de vennootschap immers opnieuw verplichtingen aan die zij niet kon dragen.
clearancevan Baker McKenzie” had gekregen, disculpeert hem niet. Ook hier geldt dat uit zijn eigen e-mail van 19 juni 2012 aan mr. Jansen blijkt dat hij zeer wel wist dat het niet voor zich sprak dat de in deze overeenkomsten vastgelegde toezeggingen op dat moment aan [gedaagde 1] en [gedaagde 3] werden gedaan (zie hiervoor onder 2.149).
- [gedaagde 6] heeft het bestaan van het Shipbuilding Contract voor KPMG verborgen gehouden en hij instrueerde zijn medewerkers bewust om KPMG onjuist in te lichten over het Shipbuilding Contract. Fairstar wijst hiertoe naar de e-mailcorrespondentie naar aanleiding van het verzoek van Brocaar van KPMG om hem het Shipbuilding Contract te sturen (zie hiervoor onder 2.92);
- [gedaagde 6] boekte de betaling ten bedrage van USD 2 miljoen in november 2011 bewust en ten onrechte in de boeken van Fairstar als “option fee”, terwijl hij aan GSI expliciet de betaling van de Down Payment als zodanig bevestigde (zie hiervoor onder 2.83);
- [gedaagde 6] ondertekende de Letter of Representation namens Fairstar in de volle wetenschap dat KPMG materiële informatie over de toestand van Fairstar was onthouden;
- [gedaagde 6] heeft nagelaten om ING bij de totstandkoming van de ING Faciliteit volledig over de FATHOM te informeren;
- hij was actief betrokken bij de voorbereidingen van de bond issue terwijl hij wist dat de bond issue op basis van misleidende informatie in de markt zou worden gezet;
- hij was op de hoogte dat binnen Fairstar arbeidsovereenkomsten werden geantedateerd en heeft erop aangedrongen om zijn eigen arbeidsovereenkomst te laten aanpassen.
- [gedaagde 6] rapporteerde aanvankelijk aan de CFO ( [naam 24] ) en na diens vertrek aan [gedaagde 1] ;
- hij had geen mandaat, volmacht of besluitvormende of beleidsbepalende bevoegdheid;
- hij had uitsluitend tekenbevoegdheid om gezamenlijk met een andere tekenbevoegde persoon en
- hij was niet betrokken bij de onderhandelingen over het contract voor de FATHOM;
De rechtbank stelt vast dat hetgeen Fairstar heeft aangevoerd, tegenover de gemotiveerde betwisting door [gedaagde 6] , onvoldoende is om tot het oordeel te kunnen komen dat [gedaagde 6] als feitelijk bestuurder van Fairstar moet worden aangemerkt. Met name kan niet worden vastsgetseld dat [gedaagde 6] op enig moment zelfstandig, dat wil zeggen onafhankelijk van [gedaagde 3] en [gedaagde 1] , handelingen heeft verricht en opdrachten of aanwijzingen heeft gegeven en aldus mede het beleid van de vennootschap bepaalde. Dit betekent dat het handelen van [gedaagde 6] moet worden beoordeeld naar de maatstaf die van toepassing is op het handelen van een werknemer van Fairstar en dat hij derhalve alleen aansprakelijk kan zijn indien komt vast te staan dat ter zake van het hierna te bespreken handelen sprake is geweest van opzet of bewuste roekeloosheid.
“Het gevraagde contract is nog niet afgerond”en aan zijn medewerker [naam 25] :
“De combinatie contract en fathom bestaat niet”. De rechtbank acht echter de verklaring van [gedaagde 6] dat [gedaagde 1] hem had geïnstrueerd het contract niet aan KPMG te overhandigen en dat hij het daarom niet heeft gedaan geloofwaardig. Evenzeer aannemelijk is dat [gedaagde 1] [gedaagde 6] heeft doen geloven – zoals hij ook de raad van commissarissen heeft doen geloven en ook thans nog volhoudt – dat er al die tijd geen opeisbare verplichtingen voor Fairstar uit het Shipbuilding Contract voortvloeiden. Fairstar heeft ook niet concreet aangegeven wanneer [gedaagde 6] (door [gedaagde 1] of [gedaagde 3] ) zou zijn geïnformeerd dat het Shipbuilding Contract onvoorwaardelijk was geworden. Onder die omstandigheden is niet onbegrijpelijk dat [gedaagde 6] het Shipbuilding Contract niet aan KPMG heeft gegeven, de betaling ten bedrage van USD 2 miljoen in november 2011 in de boeken van Fairstar als “option fee” heeft verwerkt, geen verplichtingen ten aanzien van de FATHOM in het Annual Report 2011 heeft vermeld, de Letter of Representation heeft ondertekend en ING en Imperial niet meer informatie heeft gegeven over de FATHOM. Van opzet of bewuste roekeloosheid is dan geen sprake.
“change of control”bepalingen in die overeenkomsten) treft geen doel, aangezien in de stellingen van Fairstar zelf reeds ligt besloten dat van opzet of bewuste roekeloosheid van [gedaagde 6] geen sprake was. Fairstar stelt immers dat dit “in opdracht van” [gedaagde 1] en [gedaagde 3] en “met medeweten van” [gedaagde 6] heeft plaatsgevonden.
“change of control” bepalingen zich op een Termination Event als bedoeld in de Service Agreements hebben ingeroepen om zo enerzijds de zeer aanzienlijke vertrekvergoedingen uit de Service Agreements te doen uitbetalen (terwijl zij geenszins van plan waren vrijwillig te vertrekken) en vervolgens, in plaats van op te stappen, voor zichzelf nieuwe managementovereenkomsten in de vorm van de Settlement en Addendum Agreements, met daarin fors hogere managementvergoedingen dan in de Cadenza Services Agreement en de [Agreement] waren overeengekomen en een vrijwaring ter zake van eventuele aansprakelijkheden, waaronder, voor Cadenza, ook de belastingclaim, overeen te kunnen komen. Fairstar betoogt dat de Settlement en Addendum Agreements onder de gegeven omstandigheden als strijdig met de goede zeden nietig zijn, althans vernietigbaar op grond van doeloverschrijding, althans dat de vrijwaringen een kwijtingsafspraken in strijd met redelijkheid en billijkheid zijn. Daarnaast voert Fairstar aan dat zij niet aan de de Setlement en Addendum Agreements is gebonden nu partijen wisten dat daarbij telkens sprake was van een tegenstrijdig belang en Fairstar steeds is [gedaagde 3] door [gedaagde 4] , zonder dat de algemene vergadering van aandeelhouders van Fairstar in de gelegenheid is gesteld een vertegenwoordiger aan te wijzen.
Dit betekent dat de vordering van Fairstar onder f ter zake van de Indemnification Agreements zal worden toegewezen.
7.De beoordeling van de vorderingen in de zaak 13-319 (Dockwise)
in conventie
8.De beoordeling van de vorderingen in reconventie in beide zaken
[gedaagden 1 en 3 gezamenlijk]
9.(Proces)kosten
in conventie
- [gedaagde 4] 78,34
- [gedaagde 5] 105,00
- [gedaagde 4] 78,34
- [gedaagde 5] 238,46
16.055,00(5 punten * tarief VIII)
12.844,00(4 punten * tarief VIII)