5.2.In de Memorie van Toelichting bij de Wet BIG (Tweede Kamer, vergaderjaar 1985-1986, 19522, nr. 3, blz. 150) is vermeld dat de woorden ‘bij het verrichten van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg’ als bedoeld in artikel 109 (thans: artikel 96) ruim dienen te worden opgevat. Zij omvatten het gehele ‘doen en laten’ van de zorgverlener ten opzichte van de patiënt, waaronder begrepen de advisering. Ook indien dit doen en laten meebrengt dat een noodzakelijke verrichting op het gebied van de individuele gezondheidszorg, door de zorgverlener zelf of door een andere, (meer) gekwalificeerde te geven,
achterwege blijft(cursivering door rechtbank) en daaruit schade voor de gezondheid van de patiënt voortvloeit, betekent dit dat deze handelwijze onder de strafbepaling van artikel 109 (thans: artikel 96) valt, aldus de Memorie van Toelichting. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat ook een nalaten onder de werking van artikel 96 van de Wet BIG valt. Deze beroepsgrond van eiser slaagt evenmin.
6. Uit de gedingstukken blijkt dat de IGZ eiser bij brief van 26 juli 2012 heeft verzocht de medische dossiers over te dragen en ervoor zorg te dragen dat de [patiënten] zouden worden opgeroepen door een [functie] voor controle of zodanig zouden worden geïnformeerd dat zij wisten van de dringende noodzaak om een afspraak te maken voor controle bij een [functie] . Eiser heeft de dossiers van de [patiënten] vervolgens op enig moment verzonden naar zijn collega [functie] [betrokkene] ( [betrokkene] ). Uit e-mailwisselingen tussen eiser en [betrokkene] blijkt echter dat [betrokkene] niet de zorg voor en de controle van de [patiënten] van eiser had overgenomen, maar dat hij de dossiers alleen had opgeslagen. In februari 2013 heeft [betrokkene] de dossiers aan eiser geretourneerd. Eiser heeft de dossiers vervolgens eerst in oktober 2013, nadat hij het voornemen voor het opleggen van de boete had ontvangen, aan een [functie] van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) overgedragen. Vast staat dan ook dat eiser in ieder geval van februari 2013 tot oktober 2013 de dossiers van de [patiënten] onder zich heeft gehouden, waardoor geen controle van deze patiënten kon plaatsvinden.
7. Naar het oordeel van de rechtbank wist eiser of had hij ernstige reden om te vermoeden dat hij door het onder zich houden van de dossiers van de [patiënten] , terwijl hij geen bevoegdheid meer had hen medische bijstand of advies te geven, een aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van de [patiënten] veroorzaakte. Vast staat immers dat de [het produkt] in 2007 van de markt zijn gehaald nadat bekend werd dat zich bij [het produkt] ernstige complicaties konden voordoen in de vorm van het verlies van endotheelcellen van het hoornvlies, wat kan leiden tot zichtverlies of zelfs blindheid. In een e-mail van 13 januari 2012, gericht aan [betrokkene] , heeft eiser zelf meegedeeld dat hij het idee had dat 20% van zijn [patiënten] een endotheel probleem had of had gehad. Verder heeft eiser in een brief, waarvan hij stelt dat hij deze aan de [patiënten] heeft verzonden, aangegeven dat bij 20% van de [patiënten] sprake was van een onverklaarbare daling van de cellen van de binnenlaag van het hoornvlies. Eiser heeft niet betwist dat bij de [patiënten] bij wie deze problemen zich voordeden, sprake was van een aanmerkelijke kans op schade aan het hoornvlies en dat hij hiervan op de hoogte was. Eiser heeft wel betwist dat (een halfjaarlijkse) controle van de [patiënten] na 17 juli 2012 noodzakelijk was om te voorkomen dat dergelijke schade bij de [patiënten] zou ontstaan of zou verergeren. Ter zitting heeft eiser in dit verband verklaard dat in de Consensus refractiechirurgie (de Consensus), waarin de maatstaven voor professioneel handelen van oogartsen zijn neergelegd, is vermeld dat bij lensimplantaten na een jaar geen controle meer nodig is. Indien bij [het produkt] elk half jaar controle noodzakelijk was, had dat in de Consensus moeten staan, aldus eiser. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Eiser heeft ter zitting zelf verklaard dat een Franse [functie] op een congres in 2007 heeft gezegd dat patiënten bij wie [het produkt] waren ingebracht, halfjaarlijks moesten worden gecontroleerd. Verder is ook in het manuscript “Long Term Follow Up With I-care Phacic IOLs” van de Universiteit van Graz, dat in 2010 is gepubliceerd in de British Journal of Ophthalmology, vermeld dat [patiënten] tenminste elke zes maanden moesten worden gecontroleerd. Nu eiser de enige [functie] in Nederland was die de [het produkt] bij patiënten heeft geïmplanteerd, was hij voor informatie over de ervaringen met de [het produkt] en de nazorg voor [patiënten] aangewezen op informatie uit het buitenland, met name Frankrijk, en heeft hij zich niet uitsluitend mogen baseren op de Consensus. Aangezien eiser bekend was met deze in het buitenland gesignaleerde noodzaak van een halfjaarlijkse controle van [patiënten] , valt het hem aan te rekenen dat hij desondanks de dossiers van zijn voormalige [patiënten] onder zich heeft gehouden, terwijl hij door de IGZ bij herhaling is gewezen op de noodzaak deze tijdig over te dragen om die noodzakelijk geachte nazorg te kunnen blijven bieden.
8. Uit het voorgaande volgt dat eisers optreden of nalaten naar het oordeel van de rechtbank valt binnen de reikwijdte van artikel 96, tweede lid, van de Wet BIG. Gelet op het bepaalde in artikel 100 van de Wet BIG was verweerder dan ook bevoegd eiser een bestuurlijke boete op te leggen.
9. Eiser heeft aangevoerd dat hij voldoende inspanningen heeft geleverd om de dossiers van de [patiënten] over te dragen. Hij heeft de dossiers immers overgedragen aan [betrokkene] met het verzoek aan [betrokkene] om de controle van de [patiënten] over te nemen. Het was uitdrukkelijk niet eisers bedoeling de dossiers alleen voor opslag bij [betrokkene] onder te brengen. Door druk van de zijde van de IGZ en van het Nederlands [bedrijf] (NOG) zijn nacontroles door [betrokkene] echter gefrustreerd. [betrokkene] zag op tegen de privacy-gerelateerde gevaren en zag daardoor af van het verrichten van nacontroles, aldus eiser. Verder heeft eiser aangevoerd dat hij, nadat [betrokkene] de dossiers van de [patiënten] naar hem had teruggestuurd, nog een tweetal brieven naar de [patiënten] heeft verzonden om hen te informeren over de noodzaak van nacontroles en waarin hij hen heeft geadviseerd hiervoor contact op te nemen met [betrokkene] of met een andere [functie] .