ECLI:NL:RBAMS:2015:6830

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 augustus 2015
Publicatiedatum
8 oktober 2015
Zaaknummer
HA RK 249.2015
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 augustus 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van verzoeker, die zich in een civiele procedure betrokken voelde bij een vooringenomen rechter. Het wrakingsverzoek was ingediend op 12 augustus 2015, voorafgaand aan een geplande mondelinge behandeling van een kort geding. Verzoeker, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.L. Cohen, stelde dat de rechter, mr. S.P. Pompe, vooringenomen was in eerdere procedures tussen partijen, waarin de rechter ook als voorzieningenrechter had opgetreden. Verzoeker baseerde zijn vrees voor vooringenomenheid op eerdere uitspraken van de rechter in kort geding, waarbij hij meende dat de rechter niet objectief had geoordeeld over de schending van afspraken door eiseres. De rechtbank overwoog dat beslissingen van rechters, ook als deze in het nadeel van een partij uitvallen, in het algemeen geen grond vormen voor de veronderstelling van vooringenomenheid. De rechtbank concludeerde dat het gevoel van verzoeker over de vooringenomenheid van de rechter louter subjectief was en dat er geen objectieve gronden waren voor het wrakingsverzoek. De rechtbank wees het verzoek tot wraking af en bepaalde dat de procedure zou worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
wrakingskamer
Beschikking op het op 12 augustus 2015 gedane en onder rekestnummer HA RK 249.2015 ingeschreven verzoek van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
raadsman: mr. M.L. Cohen,
advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. S.P. Pompe, voorzieningenrechter te Amsterdam (hierna: de rechter).

Verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van het schriftelijke wrakingsverzoek van 12 augustus 2015 met bijlagen en de schriftelijke reactie van de rechter van dezelfde datum.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten. Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 13 augustus 2015. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman en [ ], tolk in de Hebreeuwse taal. De rechter is verschenen. Ook waren ter zitting aanwezig de heer en mevrouw [ ], mr. E. van der Wiel, advocaat van [ ], en de heer [ ].
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. Deze beschikking vormt de schriftelijk weergave daarvan.

Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
- Verzoeker is de gedaagde partij in een door de rechter behandelde zaak in kort geding geregistreerd onder zaaknummer [ ]. Eisers zijn [ ] en [ ](hierna respectievelijk: eiser en eiseres, gezamenlijk: eisers).
- Verzoeker was indirect bestuurder van [ ]. Eiseres is bestuurder van [ ].
- In 2013 heeft de rechter tweemaal een kort geding behandeld tussen voornoemde partijen. De eerste procedure is op 25 januari 2013 geëindigd in een schikking. In de tweede procedure heeft de rechter op 5 juli 2013 vonnis gewezen.
- De mondelinge behandeling van het kort geding met zaaknummer [ ] stond gepland voor 13 augustus 2015.
- Bij brief van 12 augustus 2015 heeft verzoeker zijn verzoek om wraking gedaan.

Het verzoek en de gronden daarvan

2.1.
Verzoeker legt aan het wrakingsverzoek ten grondslag dat in het conflict tussen eisers en verzoeker reeds eerder verschillende kort gedingen hebben plaatsgevonden. Daarbij was telkens de rechter de behandelende voorzieningenrechter.
Op 25 januari 2013 heeft ten overstaan van de rechter tussen partijen een kort geding procedure plaatsgevonden. Ter zitting hebben partijen afspraken gemaakt, waarna het kort geding is ingetrokken. Partijen zijn daarbij overeengekomen dat zij zich, op straffe van een dwangsom, zullen onthouden van smadelijke/lasterlijke uitspraken ten opzichte van elkaar. Vervolgens hebben eisers, of heeft in ieder geval eiseres, op een verjaardagsfeest waar beide partijen aanwezig waren in het openbaar verzoeker uitgemaakt voor leugenaar. Als gevolg daarvan heeft verzoeker eiseres in kort geding gedagvaard en de tussen partijen overeengekomen dwangsom gevorderd wegens schending van de gemaakte afspraken. De behandeling van dat kort geding op 21 juni 2013, was eveneens ten overstaan van de rechter. Ter zitting heeft eiseres de gedane uitspraak op het verjaardagsfeest uitdrukkelijk erkend doch zij heeft daarbij gesteld dat zij de uitspraak in een privégesprek heeft gedaan en dat zulks buiten het bereik van de schikking zou vallen. Ter zitting heeft verzoeker verklaringen overgelegd van de persoon tegenover wie eiseres die uitspraak gedaan had en van andere gasten van het verjaardagsfeest die de betreffende uitspraak van eiseres gehoord hadden. De rechter heeft in haar vonnis van 5 juli 2013 geoordeeld dat op grond van het verweer niet zou kunnen worden vastgesteld of eiseres de in de schikking afgesproken boete verbeurd heeft. De rechter maakte daarbij wel aan eiseres uitdrukkelijk de opmerking dat zij er verstandig aan doet in de toekomst ook dit soort uitspraken achterwege te laten. De tussen partijen gemaakte afspraak was juist tot stand gekomen vanwege vergelijkbare eerdere beschuldigingen en uitspraken. Daarenboven is het evident dat iemand uitmaken voor leugenaar smadelijk of lasterlijk is. Als de rechter het in dit geval bij een waarschuwing aan de zijde van eiseres had willen laten, was een compensatie van de proceskosten ten minste op zijn plaats geweest. Als gevolg van de hiervoor genoemde overwegingen en beslissing van de rechter is verzoeker van mening dat de rechter in het conflict tussen partijen jegens hem vooringenomen is.
2.2.
Ook merkt verzoeker op dat eisers zich bij de aanvraag van het nieuwe kort geding op het standpunt hebben gesteld dat het in het belang van de zaak zou zijn dat de rechter ook deze zaak behandelt omdat zij bekend is met de voorgeschiedenis tussen partijen. Verzoeker vindt dat geenszins van belang. Immers, de aangelegenheid die eerder tussen partijen speelde is beëindigd en daaromtrent is een arbitraal vonnis gewezen. In het nieuwe kort geding gaat het over de executie van het arbitraal vonnis en over een nieuwe aangelegenheid tussen partijen die niet in de eerdere procedures aan bod is gekomen, namelijk om de kwalificatie van geldbedragen die door eisers aan verzoeker verstrekt zijn. Er is derhalve geen enkele noodzaak dat de rechter de behandelend rechter in deze zaak is; eisers wensen slechts de rechter als behandelend rechter omdat zij bij de eerdere procedures het gevoel hadden dat de rechter op hun hand was; een gevoel dat ook heel sterk bij verzoeker bestaat.
2.3.
Verzoeker concludeert op basis van het voorgaande dat de rechter vooringenomen is jegens hem, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

De reactie van de rechter

3.1.
De rechter heeft als reactie op het wrakingsverzoek het volgende standpunt ingenomen. In 2013 heeft zij als voorzieningenrechter tweemaal een kort geding behandeld tussen de partijen [ ] en [ ] BV (waarvan eiseres bestuurder is). De eerste procedure is geëindigd met een op 25 januari 2013 ten overstaan van haar tot stand gekomen schikking. In de tweede procedure heeft de rechter op 5 juli 2013 een vonnis gewezen, waarbij de vorderingen van [ ] in conventie zijn afgewezen en de vordering van [ ] in reconventie deels is toegewezen. Van enige vooringenomenheid van de zijde van de rechter jegens verzoeker is geen sprake. Het vonnis dat in de laatste zaak is gewezen, is gewezen op basis van de stukken en hetgeen ter zitting verder aan de orde is gekomen. Voor zover de rechter bekend is, heeft geen van de partijen hoger beroep tegen het vonnis ingesteld. Evenmin hebben de rechter ter zake van de behandeling van genoemde zaken klachten bereikt. Voorts klopt het dat mr. Van der Wiel bij de aanvraag van onderhavig kort geding om behandeling door de rechter heeft gevraagd. Dit verzoek is met de rechter besproken, maar omdat zij kort na de aanvraag voor langere tijd afwezig zou zijn wegens vakantie en mr. Van der Wiel aandrong op een spoedige behandeling, is de zaak in juli bij een collega van de rechter ingepland. De behandeling in juli is naar de rechter begrijpt op verzoek van verzoekers’ raadsman uitgesteld, waarna de zaak op een zitting van de rechter is gepland, omdat zij inmiddels weer terug was van vakantie.
3.2.
De rechter ziet geen enkel probleem in het feit dat zij tweemaal eerder een zaak waarin verzoeker betrokken was heeft behandeld. Zij heeft in deze eerdere zaken geen oordeel uitgesproken dat aan een onpartijdige behandeling van onderhavig geschil in de weg kan staan. Er is geen noodzaak dat de rechter de zaak behandelt, maar het is wel praktisch dat de rechter bekend is met de voorgeschiedenis tussen [ ] en [ ]. Overigens gaat deze zaak, zoals de advocaat van verzoeker terecht opmerkt, over de executie van een inmiddels gewezen arbitraal vonnis tussen onder meer verzoeker en [ ] enerzijds en [ ] anderzijds en over een geheel nieuwe kwestie die niet in de eerdere procedures aan de orde is geweest.
3.3.
Volgens de rechter is er geen sprake van (schijn van) vooringenomenheid en dient het door verzoeker ingediende wrakingsverzoek te worden afgewezen.

De beoordeling van het verzoek

4.1.
In een wrakingsprocedure dient de rechtbank te onderzoeken of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarbij staat voorop dat een rechter op grond van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend. De rechtbank zal het wrakingsverzoek dan ook aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaf beoordelen.
4.2.
De rechtbank overweegt dat door rechters genomen (proces)beslissingen, ook als deze in het nadeel van een procespartij uitvallen, in het algemeen geen grond vormen om te veronderstellen dat de betrokken rechter jegens een procespartij vooringenomenheid koestert of dat de vrees daartoe objectief gerechtvaardigd is. Dit lijdt slechts uitzondering wanneer er aanleiding bestaat vooringenomenheid te vermoeden, omdat de door hem genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijze daarvoor geen andere verklaring is te geven dan dat beslissing is ingegeven door vooringenomenheid.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is het vonnis in kort geding van de rechter van 5 juli 2013 niet een dergelijke beslissing. Die beslissing is op zichzelf begrijpelijk en voor wat betreft inhoud in ieder geval niet evident onbegrijpelijk, zodat niet geoordeeld kan worden dat de hiervoor genoemde uitzondering zich voordoet. Daarbij is mede van belang dat het vonnis naar zijn aard - omdat het een kortgedingvonnis betreft - geen vaststelling van een rechtstoestand tussen partijen inhoudt, maar een voorlopig oordeel behelst. Voor een nader onderzoek naar de feiten is in een kort geding immers geen plaats. Als bij verzoeker het gevoel is ontstaan dat de rechter jegens hem vooringenomen is, is dat louter subjectief en daarom onvoldoende grond voor inwilliging van het wrakingsverzoek.
4.4.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat voor het oordeel dat de rechter vooringenomen is, dan wel dat de vrees van verzoeker voor vooringenomenheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, geen grond is.
4.5.
Beslist wordt als volgt.

BESLISSING

De rechtbank:
 wijst het verzoek tot wraking af;
 bepaalt dat de procedure geregistreerd onder nummer [ ] wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment dat het wrakingverzoek werd ingediend.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.H. Marcus, voorzitter, mr. C.W.M. Giesen en mr. W.M. de Vries, leden, in aanwezigheid van mr. M. van Looij, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2015.
de griffier de voorzitter

Rechtsmiddel

Tegen deze beslissing staat geen voorziening open.