ECLI:NL:RBAMS:2015:6810

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
HA RK 181.2015
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechters in een civiele procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 31 juli 2015 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door een verzoeker die gedaagde was in een procedure tegen woningbouwvereniging Stadgenoot. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de rechters mr. P.B. Martens, mr. M.G. Tarlavski – Reurslag en mr. A.W.C.M. van Emmerik, die de behandeling van het wrakingsverzoek op zich namen. De verzoeker stelde dat mr. Martens hem van de wijs probeerde te brengen tijdens de mondelinge behandeling en dat er geen proces-verbaal van de zitting zou worden opgemaakt, wat volgens hem een schending van de wettelijke plicht inhield. De wrakingskamer oordeelde dat uit de opname van de mondelinge behandeling niet bleek dat de voorzitter, mr. Martens, de verzoeker van de wijs probeerde te brengen. De voorzitter had de verzoeker juist de gelegenheid gegeven om zijn gronden naar voren te brengen. Ook werd vastgesteld dat er geen wettelijke verplichting bestond om een proces-verbaal op te maken in wrakingsprocedures, in tegenstelling tot reguliere civiele procedures. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor partijdigheid van de rechters en wees het verzoek tot wraking af.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
afdeling privaatrecht
wrakingskamer
Beschikking op het op 15 juni 2015 gedane en onder rekestnummer
HA RK 181.2015 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. P.B. Martens, mr. M.G. Tarlavski – Reurslag en mr. A.W.C.M. van Emmerik (hierna: de rechters), leden van de wrakingskamer belast met het behandelen van het wrakingsverzoek dat is gericht tegen mr. C.L.J.M. de Waal en door Van den Ham is ingediend.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • een op 15 juni 2015 gedateerd wrakingsverzoek, waarin verzoeker de rechters wraakt;
  • een proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 12 juni 2015 van het wrakingsverzoek dat is gericht tegen mr. De Waal;
  • de reactie van mr. Martens namens de rechters van 14 juli 2015 op het wrakingsverzoek dat is gericht tegen de rechters.
De rechters hebben medegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 juli 2015, alwaar verzoeker in persoon is verschenen. De rechters zijn niet verschenen. Verzoeker is gehoord en heeft een pleitnota overgelegd. Van de mondelinge behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
Vervolgens is een datum voor de beslissing bepaald.

1.De feiten

Uitgegaan wordt van het volgende:
Verzoeker is gedaagde in een procedure die is aangebracht door woningbouwvereniging Stadgenoot. De behandelend rechter in die procedure is mr. C.L.J.M. de Waal.
Verzoeker heeft een wrakingsverzoek ingediend gericht tegen mr. De Waal. Het wrakingsverzoek is behandeld ter terechtzitting van 12 juni 2015. Van de behandeling zijn na voorafgaande toestemming door of namens verzoeker camerabeelden (hierna ook de opname) gemaakt.
Na de mondelinge behandeling heeft verzoeker de rechters die belast zijn met het behandelen van het onder b. bedoelde wrakingsverzoek gewraakt.
Van het verhandelde ter zitting op 12 juni 2015 is vervolgens proces-verbaal opgemaakt.
De leden van de wrakingskamer die het onderhavige verzoek behandelen hebben kennis genomen van de opname die van de mondelinge behandeling op 12 juni 2015 is gemaakt.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Het verzoek is, samengevat en zakelijk weergegeven, gebaseerd op twee wrakingsgronden. De eerste grond betreft dat mr. Martens trachtte verzoeker telkens van de wijs te brengen met betrekking tot de wrakingsgronden die verzoeker aanvoerde. Verzoeker heeft daarbij geconstateerd dat mr. Martens één van de belangrijkste gronden niet heeft opgeschreven, waarbij de andere rechters niet ingrepen. De tweede grond betreft de weigering van mr. Martens om verzoeker een proces-verbaal van de zitting te doen toekomen, terwijl daartoe een wettelijke plicht bestaat. Ook hier grepen de twee andere rechters niet in.

3.De reactie van de rechters

Mr. Martens heeft - mede namens de andere rechters - naar voren gebracht dat hij ter zitting geprobeerd heeft structuur aan te brengen in het betoog van verzoeker om te voorkomen dat hij verzoeker niet goed zou begrijpen. Mr. Martens verwijst daarbij naar de opname die van de zitting is gemaakt.
Toen verzoeker om een proces-verbaal van de zitting vroeg heeft mr. Martens medegedeeld dat verzoeker dat niet zou ontvangen. Het uitgangspunt is dat van de zitting geen proces-verbaal wordt opgemaakt tenzij daartoe een gemotiveerd verzoek wordt gedaan. Het verzoek van verzoeker was niet gemotiveerd en de relevantie van het proces-verbaal leek mr. Martens minder pregnant nu twee camera’s registreerden wat zich ter zitting heeft afgespeeld. Overigens zien de rechters geen verband tussen het niet verstrekken van een proces-verbaal en (schijnbare) vooringenomenheid.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dient in een wrakingprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2.
Daarbij staat voorop dat rechters uit hoofde van hun aanstelling moeten worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat rechters jegens een procespartij partijdig zijn, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
4.3.
De wrakingskamer oordeelt enkel over het verzoek tot wraking dat is gericht tegen de leden van wrakingskamer die het wrakingsverzoek dat is gericht tegen mr. De Waal behandelen. Voor zover verzoeker ter zitting feiten en/of omstandigheden naar voren heeft gebracht die op het onderhavige verzoek geen betrekking hebben, wordt daaraan voorbij gegaan. Daar gaat de wrakingskamer immers niet over.
4.4.
Ten aanzien van de eerste wrakingsgrond geldt het volgende. Anders dan verzoeker heeft betoogd, valt naar het oordeel van de wrakingskamer uit de opname van de mondelinge behandeling op 12 juni 2015 niet af te leiden dat mr. Martens heeft getracht om verzoeker van de wijs te brengen. Uit de opname blijkt dat mr. Martens aan verzoeker gelegenheid geeft om wrakingsgronden naar voren te brengen en dat hij probeert duidelijk over het voetlicht te krijgen wat die gronden zijn. Verzoeker heeft niet toegelicht welke wrakingsgrond mr. Martens in dit verband heeft geweigerd op te schrijven. Dat er wordt medegedeeld hoeveel tijd er voor de zitting is ingepland dient ter informatie en is niet ongebruikelijk. Enige rechterlijke partijdigheid kan daaruit in ieder geval niet worden afgeleid. Deze wrakingsgrond treft dan ook geen doel.
4.5.
Ten aanzien van de tweede grond overweegt de wrakingskamer als volgt. Voor wat betreft de mondelinge behandeling van wrakingsverzoeken bestaat weliswaar de mogelijkheid, maar - anders dan verzoeker stelt - geen wettelijke verplichting tot het opmaken van een proces-verbaal van het verhandelde van de zitting (zie artikelen 36 tot en met 39 Rv). Dit is anders dan in de “gewone” civiele procedures waar een verplichting in de artikelen 88 lid 3 (voor de dagvaardingsprocedure) en 279 lid 4 (voor de verzoekschriftprocedure) Rv wettelijk is vastgelegd. Uit de mededeling aan verzoeker dat hij van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek geen proces-verbaal zou ontvangen omdat dit in wrakingsprocedures niet gebruikelijk is kan op zichzelf geen objectieve (schijn van) vooringenomenheid van de rechters worden afgeleid. Verzoeker heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel moeten leiden. Die omstandigheden zijn ook niet gebleken. Voor zover verzoeker nog heeft aangevoerd dat het proces-verbaal onjuist is, is niet duidelijk gemaakt waarom de rechters om die reden partijdig zouden zijn. Ook deze grond slaagt derhalve niet.
4.6.
Hetgeen verzoeker overigens nog heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.
4.7.
Het voorgaande betekent dat het verzoek tot wraking als ongegrond wordt afgewezen.
B E S L I S S I N G :
De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, voorzitter, mrs. H.C. Hoogeveen en C.W.M. Giesen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Nieuwenhuijs, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 juli 2015.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.