ECLI:NL:RBAMS:2015:6799
Rechtbank Amsterdam
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve gronden voor vooringenomenheid
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 juni 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, die zich benadeeld voelde door de rechtbank. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechtbank, door te weigeren het onderzoek ter zitting te heropenen, verzoeker hinderde in de uitoefening van zijn rechten die voortvloeien uit het gemeenschapsrecht. Verzoeker stelde dat volgens de wet het beroep na terugverwijzing door de hoger beroepsrechter opnieuw behandeld diende te worden. De rechtbank oordeelde echter dat rechterlijke beslissingen, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, geen grond opleveren voor het oordeel dat een rechter vooringenomen is jegens een procespartij. In dit geval zijn er geen aanknopingspunten gevonden voor dergelijke uitzonderlijke omstandigheden.
De procedure begon met een wrakingsverzoek dat op 3 oktober 2013 was ingediend, maar dat niet verder in behandeling werd genomen na een uitspraak van de rechtbank op 8 oktober 2013. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 november 2014 de beslissing van de rechtbank vernietigd en de zaken terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft vervolgens het wrakingsverzoek behandeld op 6 februari 2015, maar dit werd afgewezen op 13 februari 2015.
Verzoeker heeft daarna de rechtbank verzocht om het onderzoek ter zitting te heropenen, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden waren voor de vrees van vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en dat de mondelinge behandeling achterwege kon blijven. De rechtbank heeft het verzoek dan ook afgewezen, met de mededeling dat tegen deze beslissing geen voorziening openstaat op grond van de Awb.