ECLI:NL:RBAMS:2015:6799

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
161.2015
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve gronden voor vooringenomenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 juni 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, die zich benadeeld voelde door de rechtbank. Het verzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechtbank, door te weigeren het onderzoek ter zitting te heropenen, verzoeker hinderde in de uitoefening van zijn rechten die voortvloeien uit het gemeenschapsrecht. Verzoeker stelde dat volgens de wet het beroep na terugverwijzing door de hoger beroepsrechter opnieuw behandeld diende te worden. De rechtbank oordeelde echter dat rechterlijke beslissingen, behoudens uitzonderlijke omstandigheden, geen grond opleveren voor het oordeel dat een rechter vooringenomen is jegens een procespartij. In dit geval zijn er geen aanknopingspunten gevonden voor dergelijke uitzonderlijke omstandigheden.

De procedure begon met een wrakingsverzoek dat op 3 oktober 2013 was ingediend, maar dat niet verder in behandeling werd genomen na een uitspraak van de rechtbank op 8 oktober 2013. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 november 2014 de beslissing van de rechtbank vernietigd en de zaken terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam. De rechtbank heeft vervolgens het wrakingsverzoek behandeld op 6 februari 2015, maar dit werd afgewezen op 13 februari 2015.

Verzoeker heeft daarna de rechtbank verzocht om het onderzoek ter zitting te heropenen, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen gronden waren voor de vrees van vooringenomenheid van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek kennelijk ongegrond was en dat de mondelinge behandeling achterwege kon blijven. De rechtbank heeft het verzoek dan ook afgewezen, met de mededeling dat tegen deze beslissing geen voorziening openstaat op grond van de Awb.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer

Beslissing op het op 28 mei 2015 schriftelijk gedane en onder rekestnummer
C/15/587459/ HA RK 161.20155 ingeschreven verzoek van:

[verzoeker] ,

wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. A.M.I. van der Does, H.G. Schoots en I.W. Neleman, bestuursrechters te Amsterdam, hierna: de rechters.
1. Verloop van de procedure
1.1
Verzoeker is partij in twee bij de rechtbank aanhangige en onder zaaknummers [ ] en [ ] geregistreerde beroepschriften. Die zaken zijn behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van 27 augustus 2013. Verzoeker heeft op 3 oktober 2013 een wrakingsverzoek ingediend bij de rechtbank. De rechtbank heeft op 8 oktober 2013 uitspraak gedaan. Op grond daarvan is het wrakingsverzoek niet verder in behandeling genomen. Klager is hiervan bij brief van 18 oktober 2015 op de hoogte geteld. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank van 8 oktober 2013.
1.2
Bij beslissing van 12 november 2014 heeft de Centrale Raad van Beroep de beslissing van de rechtbank vernietigd en beide zaken voor behandeling terugverwezen naar de rechtbank Amsterdam. De Raad heeft daartoe onder meer overwogen: “De rechtbank had bij het blijken van het wrakingsverzoek haar uitspraak wegens schending van fundamentele procedurevoorschriften vervallen moeten verklaren, vervolgens het wrakingsverzoek moeten behandelen en afhankelijk van de beslissing op dat verzoek op de reguliere weg de behandeling van het beroep moeten voortzetten.”
1.3
De door de Centrale Raad naar de rechtbank terugverwezen zaken zijn bij de rechtbank geregistreerd onder nieuwe zaaknummers [ ] en [ ].
1.4
Het op 3 oktober 2013 ingediende verzoek tot wraking is behandeld ter zitting van 6 februari 2015 en bij beslissing van 13 februari 2015 afgewezen.
1.5
Verzoeker heeft bij brief van 23 februari 2015 de rechtbank verzocht het op 27 augustus 2013 gesloten onderzoek ter zitting te heropenen. Bij brief van 1 mei 2015 heeft de rechtbank verzoeker medegedeeld dat zij geen aanleiding zag het onderzoek ter zitting te heropenen en dat op 29 mei 2015 uitspraak zou worden gedaan.
1.6
Bij brief van 20 mei 2015 heeft verzoeker de rechtbank nogmaals om heropening van de zitting verzocht.
2. De beoordeling van het verzoek
2.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
2.2
Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.3
Uit de wet (8:15 en 8:16 Awb) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.4
Het verzoek berust op de gedachte dat de rechtbank, door te weigeren het onderzoek ter zitting te heropenen, verzoeker hindert in de uitoefening van zijn aan het gemeenschapsrecht ontleende rechten. Hierdoor komt verzoeker ten opzichte van de wederpartij in een significant nadeliger positie te verkeren. Voor de gronden van het verzoek verwijst verzoeker naar zijn brief van 20 mei 2015. In die brief voert verzoeker aan dat volgens de wet het beroep na terug verwijzing door de hoger beroepsrechter opnieuw dient te worden behandeld. Deze bepaling is een uitzondering op de hoofdregel om zoveel mogelijk zaken zelf af te doen in hoger beroep. In onderhavige zaken heeft de Centrale Raad besloten de zaken terug te verwijzen op grond van het veronachtzamen van fundamentele procedurevoorschriften door de Rechtbank bij het eerste beroep. Ingeval de Centrale Raad de zaken zelf had afgedaan, had hij aan verzoeker een feitelijke instantie ontnomen en daarmee aan de bestaande inbreuken op fundamenteel procesrecht een nadere inbreuk toegevoegd. Deze overweging ligt kennelijk aan de uitspraak van de Raad van 12 november 2014 ten grondslag. Een hervatting van de zaken in de stand waarin deze zich ten tijde van de schendingen van fundamentele procedure voorschriften bevonden, is met doel en strekking van de uitspraak van de Raad onverenigbaar. Eiser acht een heroverweging van de beslissing het onderzoek ter zitting niet te heropenen op die gronden geboden.
2.5
Naar het oordeel van de Rechtbank bevat het verzoek geen gronden waaruit vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, is/zijn af te leiden. Voor dat oordeel is van belang dat rechterlijke beslissingen – behoudens uitzonderlijke omstandigheden – in zijn algemeenheid geen grond opleveren voor het oordeel dat een rechter vooringenomen is jegens een procespartij. De wrakingskamer heeft in het onderhavige geval geen aanknopingspunten gevonden voor dergelijke uitzonderlijke omstandigheden. Dat de rechtbank geen aanleiding zag het onderzoek ter zitting te heropenen is, gelet op het feit dat de procedure ten tijde van de indiening van het op 3 oktober 2013 ingediende verzoek was afgerond, begrijpelijk en levert geen uitzonderlijke omstandigheid op.
2.8
Op grond van het voorgaande dient het verzoek aanstonds als zijnde kennelijk ongegrond te worden afgewezen. De mondelinge behandeling kan daarom achterwege blijven.
2.9
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De rechtbank:
 wijst het verzoek als zijnde kennelijk ongegrond af;
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort voorzitter, A.W.J. Ros, en A.W.H. Vink leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 8:18, vijfde lid, Awb, geen voorziening open.