ECLI:NL:RBAMS:2015:6795

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 mei 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
HA RK 135.2015
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 mei 2015 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker, vertegenwoordigd door gemachtigde S. Brown. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. A.J. Bongers-Scheide, bestuursrechter te Amsterdam, en was ingediend naar aanleiding van een mondelinge behandeling op 7 mei 2015. Tijdens deze zitting had de verzoeker de rechter beschuldigd van partijdigheid en leugens, wat leidde tot de wrakingsprocedure. De rechtbank oordeelde dat de vermaning van de rechter aan de gemachtigde van verzoeker om te stoppen met het beschuldigen van de gemachtigde van verweerder als leugenaar, geen uitzonderlijke omstandigheid vormde die zou wijzen op vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er zwaarwegende aanwijzingen zijn voor het tegendeel. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond was en dat er geen gronden waren voor de veronderstelling dat de rechter partijdig was. De rechtbank besloot dat een volgend wrakingsverzoek in deze procedure niet in behandeling zou worden genomen, gezien de lichtzinnige wijze waarop het verzoek was ingediend. De beslissing werd uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de griffier aanwezig was. Tegen deze beslissing staat geen voorziening open op grond van de Awb.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 7 mei 2015 mondeling ter zitting gedane en onder rekestnummer
C/15/586353 / HA RK 135.2015 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
verzoeker,
gemachtigde S. Brown,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. A.J. Bongers-Scheide, bestuursrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
Verzoeker is partij in een bij de rechtbank aanhangige en onder zaaknummer [ ] geregistreerde procedure. De procedure betreft een verzoek om een voorlopige voorziening.
1.2
Op 7 mei 2015 heeft in deze zaak een mondelinge behandeling plaatsgevonden ten overstaan van de rechter. Tijdens de behandeling heeft verzoeker een tot de rechter gericht verzoek tot wraking gedaan. Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt. Dat proces-verbaal is in handen gesteld van de wrakingskamer.
1.3
Bij aan de president van de rechtbank gerichte brief van 10 mei 2015, ingekomen op 12 mei 2015, heeft (de gemachtigde van) verzoeker nog een nadere toelichting gegeven. Ook die brief is in handen van de wrakingskamer gesteld.

2.De beoordeling van het verzoek

2.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
2.2
Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.3
Uit de wet (8:15 en 8:16 Awb) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen. Om die reden wordt de hiervoor onder 1.3 genoemde brief niet in behandeling genomen.
2.4
Het verzoekt houdt blijkens het proces-verbaal van de zitting van 7 mei 2015 het volgende in:
“De wederpartij maakt zich schuldig aan permanente leugens. Verweerder
is een absolute leugenaar. Ik hoor u zeggen dat het u duidelijk is dat ik vind dat het niet klopt, maar ook dat ik mij moet inhouden en dat ik moet stoppen om de gemachtigde van verweerder een leugenaar te noemen. Als u dat zegt dan bent u vooringenomen. Ik mag de waarheid niet zeggen. U bent partijdig. Ik kan het bewijzen. Het bewijs ligt hier voor me. Ik wraak u. Ik hoor u zeggen dat u nu uw pen neerlegt en dat ik nu de redenen voor de wraking kan noemen. Ik wraak u omdat ik heb geconstateerd dat de wederpartij liegt en dat ik dat ook kan bewijzen. Ik wens niet te worden gezegd dat ik dat niet mag benoemen. U belet mij dit te doen. U hebt die bewijzen en dus de stukken duidelijk niet goed gelezen. Ook een reden om u te wraken. Het is een schande. U bent een schande. Hoe is uw naam? Ik zet het in de krant”.
2.5
Naar het oordeel van de Rechtbank bevat het verzoek geen gronden waaruit vooringenomenheid van de rechter of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, is/zijn af te leiden.
2.6
Het verzoek tot wraking berust op de stelling dat de rechter partijdig is omdat zij de gemachtigde van verzoeker heeft gezegd dat hij moet stoppen om de gemachtigde van verweerder een leugenaar te noemen. Het verzoek bevat daarnaast het verwijt dat de rechter de stukken niet goed heeft gelezen.
2.7
Het is aan de rechter om de orde ter zitting te bewaren en de vermaning richting de gemachtigde van verzoeker dat hij moet stoppen om de gemachtigde van verweerder een leugenaar te noemen valt daaronder. Dit is geen uitzonderlijke omstandigheid die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, maar een ingreep die ertoe dient de zitting ordelijk te laten verlopen. Uit het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de rechter aan een inhoudelijke behandeling van de stukken niet is toegekomen. Het enkele verwijt dat de rechter het dossier niet goed heeft gelezen wijst, wat daar verder ook van zij, niet op vooringenomenheid jegens een partij.
2.8
Op grond van het voorgaande dient het verzoek aanstonds als zijnde kennelijk ongegrond te worden afgewezen. De mondelinge behandeling kan daarom achterwege blijven. Voorts zal toepassing worden gegeven aan het bepaalde in artikel 8:18 lid 4 AWB, vanwege de lichtzinnige wijze waarop verzoeker tot wraking is overgegaan. Er zal dan ook worden bepaald dat een volgend wrakingsverzoek in deze procedure niet in behandeling zal worden genomen.
2.9
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
 wijst het verzoek als zijnde kennelijk ongegrond af;
 bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking in het kader van deze procedure niet in behandeling wordt genomen.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort voorzitter, M.J. Diemer en A.W.J. Ros, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 8:18, vijfde lid, Awb, geen voorziening open.