In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 22 april 2015 uitspraak gedaan op de wrakingsverzoeken van twee verzoekers, die verdachten zijn in een strafzaak. De verzoekers hebben de wraking ingediend tegen de rechters J.A.A.G. de Vries, R.H.C. Jongeneel en N.A.J. Purcell, naar aanleiding van een ordemaatregel die door de voorzitter van de rechtbank was getroffen. De verzoekers stelden dat de ordemaatregel, die inhield dat zij onder begeleiding van de parketpolitie moesten blijven tijdens een onderbreking van de zitting, onrechtmatig was en dat de beslissing tot opheffing van hun voorlopige hechtenis onbegrijpelijk was. De rechtbank oordeelde dat de voorzitter van de rechtbank op grond van artikel 272 Sv de leiding van het onderzoek ter zitting heeft en de nodige bevelen kan geven, en dat de maatregel niet in strijd was met de wet. De rechtbank concludeerde dat de verzoeken tot wraking niet gegrond waren, omdat er geen sprake was van vooringenomenheid of onbegrijpelijkheid in de beslissingen van de rechters. De wrakingsverzoeken werden afgewezen, en de rechtbank benadrukte dat de beslissing tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis een afweging is die aan de rechtbank toekomt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoekers ontvankelijk zijn in hun wrakingsverzoeken, maar dat de gronden voor wraking niet zijn aangetoond. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.