ECLI:NL:RBAMS:2015:6785

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 april 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
HA RK 88.2015
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens gebrek aan objectieve gronden voor vooringenomenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 8 april 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verdachte, dat was ingediend tijdens de behandeling van zijn strafzaak. Het verzoek tot wraking was gedaan op de zitting van 18 maart 2015, waarbij de verdachte vroeg of de rechters joods waren, met de onderbouwing dat dit invloed zou kunnen hebben op hun onpartijdigheid. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat het geen gronden bevatte waaruit vooringenomenheid van de rechters of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor konden worden afgeleid. De rechtbank benadrukte dat rechters uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, ongeacht hun godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras of geslacht. De rechtbank stelde vast dat de enkele vraag van de verdachte over de religieuze achtergrond van de rechters niet voldoende was om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechtbank oordeelde dat de rechters niet verplicht zijn om vragen over hun achtergrond te beantwoorden en dat het ontbreken van een antwoord op de vraag van de verdachte geen zwaarwegende aanwijzingen voor vrees voor vooringenomenheid oplevert. Daarom werd het wrakingsverzoek als kennelijk ongegrond afgewezen, en de mondelinge behandeling kon achterwege blijven. De beslissing werd genomen door de rechters N.C.H. Blankevoort, A.W.J. Ros en A.W.H. Vink, en er werd opgemerkt dat tegen deze beslissing geen voorziening openstaat op grond van artikel 5:15 lid 5 Sv.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Beslissing op het ter zitting van 18 maart 2015 mondeling gedane en onder rekestnummer C/15/584095 HA RK 88.2015 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. R. A. Overbosch, C.C.M. Oude Hengel en H.E. Spruit, leden van de strafkamer belast met de behandeling van de strafzaak van verzoeker, hierna: de rechters.

1.Verloop van de procedure

1.1
Verzoeker is gedagvaard om als verdachte te verschijnen op woensdag 18 maart 2015 ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer in het arrondissement Amsterdam (parketnummer [ ]).
1.2
De behandeling heeft plaatsgevonden op 18 maart 2015 ten overstaan van de rechters. Tijdens de behandeling heeft verzoeker een mondeling verzoek tot wraking gedaan waarna de behandeling van de strafzaak is geschorst totdat op de bij de wet voorgeschreven wijze op het verzoek is beslist.

2.De beoordeling van het verzoek

2.1
Wraking van een rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
2.2
Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.3
Uit de wet (artikel 512 en 513 Sv) en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit blijkt dat de rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
2.4
Volgens het van de behandeling opgemaakte proces-verbaal bevat het verzoek voor zover van belang de navolgende gronden voor de wraking:
“Verdachte vraagt daarop de voorzitter en bijzitters van de rechtbank of zij joods zijn. De voorzitter geeft aan dat op die vraag geen antwoord zal worden gegeven.
Verdachte deelt mee dat hij in dat geval alle leden van de rechtbank wraakt. Verdachte voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan:
Ik wil weten of de leden van de meervoudige kamer van de rechtbank joods zijn, omdat mijn zaak door onafhankelijke rechters beoordeeld moet worden. Indien u joods bent, dan bent u bevooroordeeld.
De voorzitter deelt mee dat de rechtbank zich kort zal terugtrekken voor onderling overleg.
Bij terugkomst in de rechtszaal deelt de voorzitter van de rechtbank aan verdachte het volgende mee, zakelijk weergegeven:
Er zal geen antwoord worden gegeven op uw vraag of een van ons joods is. De rechtbank vindt dat niet relevant. Rechters zijn erop geselecteerd onafhankelijk te zijn. U moet erop vertrouwen dat de rechtbank niet vooringenomen is, ongeacht de (godsdienstige) achtergrond van haar leden. Door rechters wordt tijdens rechtszaken geen antwoord gegeven op vragen over hun achtergrond. U mag wel onze namen weten als u dat wilt.
Verdachte deelt vervolgens mee, zakelijk weergegeven:
Met uw namen weet ik nog niet of u joods bent of niet. Ik handhaaf mijn wrakingsverzoek.”
2.5
Naar het oordeel van de Rechtbank bevat het verzoek geen gronden waaruit vooringenomenheid van de rechters of zwaarwegende aanwijzingen voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor, is/zijn af te leiden. Zoals hiervoor overwogen wordt de rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit geldt ongeacht diens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras of geslacht. Nog daargelaten dat de rechter niet gehouden is de vraag van verzoeker te beantwoorden, geldt derhalve dat de (objectief gerechtvaardigde schijn van) vooringenomenheid van de rechters niet kan worden afgeleid uit hun godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras of geslacht, zodat het enkele feit dat geen antwoord is gegeven op de vraag van verzoeker, geen zwaarwegende aanwijzingen voor de objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid kan opleveren. Het verzoek dient daarom aanstonds als zijnde kennelijk ongegrond te worden afgewezen. De mondelinge behandeling kan daarom achterwege blijven.
3. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
 wijst af het verzoek tot wraking.
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort voorzitter, A.W.J. Ros en A.W.H. Vink, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 april 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 5:15 lid 5 Sv geen voorziening open.