ECLI:NL:RBAMS:2015:6783

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
HA RK 65.2015
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaken met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 maart 2015 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van meerdere verzoekers, die verdachten zijn in aanhangige strafzaken. De verzoekers hebben de wrakingskamer gewraakt, omdat zij van mening zijn dat de rechters partijdig zijn, gezien de betrokkenheid van familieleden bij de rechtbank Den Haag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wrakingsverzoeken zijn ingediend naar aanleiding van een eerdere afwijzing van een verzoek tot verwijzing naar een andere rechtbank. De rechtbank oordeelt dat een procedurele beslissing, zoals de afwijzing van het verwijzingsverzoek, in beginsel niet kan leiden tot wraking, tenzij deze beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze alleen kan worden verklaard uit vooringenomenheid. De rechtbank concludeert dat de enkele omstandigheid dat er familieleden van verzoekers werkzaam zijn bij de rechtbank Den Haag, niet voldoende is om te concluderen dat de rechters vooringenomen zijn. De rechtbank wijst de wrakingsverzoeken af, omdat de verzoekers niet hebben aangetoond dat er sprake is van objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid. De beslissing van de rechtbank is definitief en er staat geen voorziening open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Beschikking op de op 4 maart 2015 ter zitting gedane en onder rekestnummer HA RK 65.2015 ingeschreven verzoeken van:
1. [verzoeker sub 1] ,
wonende te [woonplaats] ,
2. [verzoeker sub 2] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
raadsman voor verzoekers sub 1 en 2: mr. F.G.L. van Ardenne, advocaat te Rotterdam,
3. [verzoeker sub 3] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsvrouw: mr. Ö. Saki, advocaat te Rotterdam,
4. [verzoeker sub 4] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman: mr. R.A. Kaarls, advocaat te Den Haag,
5. [verzoeker sub 5] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman: mr. M.P.K. Ruperti, advocaat te Baarn,
6. [verzoeker sub 6] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman: mr. M.R. Backer, advocaat te Den Haag,
7. [verzoeker sub 7] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman: mr. C.F. Korvinus, advocaat te Amsterdam,
8. [verzoeker sub 8] ,
wonende te [woonplaats] ,
raadsman: mr. B.D.W. Martens, advocaat te Den Haag,
verzoekers,
welke verzoeken strekken tot wraking van mrs. O. van der Burg, voorzitter, J.Th. van Walderveen en K.M. Braun, leden van de wrakingskamer, hierna: de rechters.

1.Verloop van de procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het proces-verbaal van de gezamenlijke behandeling van een zestal wrakingsverzoeken gehouden op 4 maart 2015, waaruit de wrakingsverzoeken blijken. Volgens de noot van de griffier op dit proces-verbaal heeft mr. Martens in de zaak van verzoeker sub 8 zich na afloop van de zitting aangesloten bij de verzoeken tot wraking;
- de brief met producties d.d. 19 maart 2015 van mr. Kaarls,
- de e-mail van de rechtbank Den Haag aan de raadslieden d.d. 6 maart met de kennisgeving dat de verzoeken tot wraking door de rechtbank Amsterdam behandeld zullen worden;
- de schriftelijke reactie van de rechters d.d. 16 maart 2015;
- de pleitnotities van mr. Korvinus met producties,
- de ter zitting door mr. Korvinus overgelegde tenlastelegging in de strafzaak van verzoeker sub 7,
- het ter zitting overgelegde proces-verbaal in het strafonderzoek, bekend onder de naam “Waterstof”, van het getapte gesprek tussen verzoeker sub 4 en een medewerker van de rechtbank Den Haag, haar nicht [ ].
De rechters hebben meegedeeld dat zij niet berusten in het wrakingsverzoek en dat zij niet ter zitting aanwezig zouden zijn.
De verzoeken zijn behandeld ter terechtzitting van 20 maart 2015 waar de raadslieden, verzoekers en de officier van justitie, mr. M.M. Egberts, zijn gehoord. Na afloop van de behandeling is om 16.00 uur mondeling uitspraak gedaan. De uitspraak is direct aansluitend door de griffier van de rechtbank telefonisch meegedeeld aan de raadslieden, de rechters en de officier van justitie. Deze beschikking vormt de uitwerking daarvan.

2.Gronden van de beslissing

Van de volgende feiten wordt uitgegaan:
Verzoekers zijn verdachten in bij de rechtbank aanhangige strafzaken, behandeld door de meervoudige kamer.
Op 4 respectievelijk 11 februari 2015 heeft een regiezitting plaatsgevonden. Tijdens die zitting hebben verzoekers de meervoudige kamer verzocht om de zaak te verwijzen naar een andere rechtbank, omdat was gebleken dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, te weten dat een aantal medewerkers van deze rechtbank in een familierelatie staan met de familie [ ] en dat één van hen in direct verband staat met de strafzaak, omdat zij is aangemerkt als verdachte.
Bij beslissingen van 18 februari 2015 heeft de meervoudige kamer het verzoek tot verwijzing van de strafzaak naar een andere rechtbank afgewezen.
Op 23 februari 2015 hebben verzoekers de meervoudige kamer gewraakt.
Op de terechtzitting van 4 maart 2015 zijn de rechters overgegaan tot de behandeling van deze wrakingsverzoeken. Volgens het proces-verbaal hebben verzoekers de rechters verzocht de behandeling van het wrakingsverzoek te verwijzen naar een andere rechtbank. Zij hebben daarbij een beroep gedaan op artikel 46b van de Wet op de rechterlijke organisatie, op artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, alsmede op artikel 6 van het Zaaksverdelingsreglement van de rechtbank Den Haag. Ook hebben zij verwezen naar artikel 1.2 van het wrakingsprotocol van de gerechtshoven Den Haag en Amsterdam, waarin sprake is van behandeling door een externe wrakingskamer. Het wrakingsprotocol van de Rechtbank Den Haag voorziet ook in de mogelijkheid een wrakingsverzoek door rechters uit een andere rechtbank te laten behandelen. Om elke schijn van partijdigheid te vermijden is het gewenst dat het geen Haagse rechters zijn die over hun Haagse collega’s dienen te beslissen. Indien er ook maar sprake is van enige familierechtelijke relatie tussen een partij en een medewerker van de rechtbank, dient te worden verwezen naar een andere rechtbank, aldus verzoekers.
Na een schorsing van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter van de wrakingskamer meegedeeld dat het verzoek tot verwijzing wordt afgewezen. De enkele omstandigheid dat er familie bij de rechtbank werkzaam is, is onvoldoende om over te gaan tot verwijzing. Ook het bestaan van een pilot “externe wrakingskamer” bij twee gerechtshoven maakt dat niet anders, aldus de voorzitter. Daarop hebben verzoekers de rechters gewraakt, omdat volgens verzoekers deze beslissing zo onbegrijpelijk is, dat daaruit de vooringenomenheid van de rechters blijkt en er geen vertrouwen meer is in de onpartijdigheid van de rechters. Daarbij is verzocht de beslissing op de wrakingsverzoeken te laten nemen door externe rechters.
Op 6 maart 2015 hebben de rechters besloten dat de verzoeken tot wraking door de rechtbank Amsterdam behandeld zullen worden en niet door de rechtbank Rotterdam, zoals eerder was meegedeeld. Als reden wordt genoemd dat het de rechters op 6 maart 2015 was gebleken dat in de tenlasteleggingen van de onderhavige strafzaken melding wordt gemaakt van (poging tot) oplichting van rechters van de rechtbank Rotterdam.

3.De verzoeken en de gronden daarvan

De verzoeken tot wraking van de wrakingskamer zijn onder meer gebaseerd op de navolgende - zakelijk weergegeven - gronden.
3.1
De rechters waren op de hoogte van in ieder geval twee verwijzingsbeslissingen van Haagse rechters in met de strafzaken van verzoekers samenhangende civiele- en belastingzaken. Zij waren ook op de hoogte van de aan die verwijzingen ten grondslag liggende feiten en omstandigheden. Ten onrechte hebben de rechters in hun reactie overwogen dat verzoekers hun verzoek tot verwijzing niet hebben onderbouwd en ten onrechte hebben zij verzuimd de aan die verwijzingsbeslissingen ten grondslag liggende feiten en omstandigheden in de beoordeling te betrekken. Ook dit vormt een zwaarwegende aanwijzing voor het oordeel dat de bij verzoekers bestaande vrees van vooringenomenheid objectief is gerechtvaardigd. De rechters zijn partijdig, omdat zij, gelet op de betrokkenheid van eigen medewerkers, niet zijn overgegaan tot verwijzing van de zaak naar een andere rechtbank.
3.2
Verzoekers zijn van oordeel dat een wrakingskamer niet dient te bestaan uit rechters van de Haagse rechtbank. Meerdere feiten en omstandigheden raken in deze direct de (schijn van) partijdigheid van de Haagse wrakingskamer. Volgens artikel 2 van de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de Rechtspraak zorgt de rechter ervoor geen zaak te behandelen waarbij als procespartij iemand uit de persoonlijke of zakelijke kennissenkring is betrokken. De voorzitter van de gewraakte meervoudige kamer treedt in een groot aantal zaken op als voorzitter van de wrakingskamer van de rechtbank Den Haag en behandelt met regelmaat wrakingsverzoeken samen met de rechters. Bovendien zijn de rechters directe collega’s van de voorzitter van de meervoudige kamer. Een wrakingskamer dient echter zoveel mogelijk te zijn samengesteld uit rechters die afkomstig zijn uit andere werkvelden, dan waarin de gewraakte rechter werkzaam is. Daar komt bij dat de Haagse rechtbank zelf onderdeel van het strafdossier is geworden, omdat verzoekers worden verdacht van heling van gelden die zijn verkregen uit misdrijven (oplichting en valsheid in geschrifte) gericht tegen onder meer de rechtbank Den Haag. Voor de beoordeling van de vraag of de gelden uit misdrijf zijn verkregen, moet de rechtbank dus beoordelen of het misdrijf waar zij zelf het slachtoffer van geworden is, bewezen is. De Haagse rechtbank heeft in diverse met de onderhavige strafzaken van verzoekers samenhangende zaken de behandeling verwezen naar andere rechtbanken met als reden de gestelde betrokkenheid van (ex-)medewerkers van de Haagse rechtbank bij zaken van verzoekers. In het dossier bevinden zich diverse tapgesprekken tussen verzoeker sub 4 en haar nicht die werkzaam is bij de rechtbank Den Haag. Juist nu de rechters zich vastklampen aan voortzetting van de behandeling, terwijl (medewerkers van) de Haagse rechtbank op meerdere fronten onderdeel zijn gaan vormen van de strafdossiers en andere Haagse rechters in samenhangende zaken wel hebben verwezen, bestaan er thans serieuze aanwijzingen dat de rechterlijke onpartijdigheid schade kan lijden indien zij de wraking van de meervoudige kamer moeten beoordelen. Dit blijkt ook uit het feit dat de rechters, nog voor zij kennis hadden genomen van het wrakingsverzoek, de zaak uit eigen beweging vanwege directe belangenverstrengeling naar een andere rechtbank hadden moeten verwijzen dan wel rechters uit een ander gerecht hadden moeten inschakelen, hetgeen zij niet hebben gedaan.

4.De reactie van de rechters

De rechters hebben ten aanzien van de wrakingsverzoeken aangevoerd dat zij niet de schijn hebben gewekt van partijdigheid. De grond die verzoekers hebben aangevoerd voor hun verzoek de behandeling van het wrakingsverzoek te verwijzen naar een wrakingskamer van een andere rechtbank, bestaat erin dat een familielid of familieleden van verzoeker sub 7 werkzaam is of zijn geweest bij de rechtbank Den Haag en dat een onpartijdige behandeling van de wrakingsverzoeken vanwege die reden door wrakingsrechters werkzaam bij dezelfde rechtbank niet mogelijk zou zijn. De rechters hebben dat verzoek ter zitting gemotiveerd afgewezen. De rechters zijn voorts van oordeel dat het enkele feit dat er familieleden van verdachten werkzaam zijn bij de rechtbank Den Haag, geen reden is om (schijn van) vooringenomenheid aanwezig te achten. Genoemde omstandigheid is noch uitzonderlijk in de zin van artikel 6 van het EVRM, noch levert het, zonder nadere toelichting, die ontbreekt, een zwaarwegende aanwijzing op voor de schijn van vooringenomenheid.

5.Het standpunt van de officier van justitie

Volgens de officier van justitie dienen de verzoeken te worden afgewezen. De kern van de wrakingsverzoeken is gelegen in de afwijzing door de rechters van het verzoek tot verwijzing naar een andere rechtbank. Alle andere argumenten, zoals de familierechtelijke relatie tussen verzoekers en familieleden werkzaam bij de rechtbank, die daarna zijn aangevoerd, zijn tardief op grond van artikel 513 lid 1 en 4 Sv, dan wel behoren te worden behandeld bij het verzoek tot wraking van de meervoudige strafkamer.

6.De beoordeling van de verzoeken

6.1
Op grond van het bepaalde in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering dient in een wrakingprocedure te worden beslist of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6.2
Daarbij staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die
een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter jegens een procespartij partijdig is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van verzoekers daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
6.3
Blijkens het proces-verbaal van 4 maart 2015 is aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd de afwijzing van het verzoek tot verwijzing naar een andere rechtbank. Die afwijzing is een procedurele beslissing, hetgeen wil zeggen een beslissing over het verloop van de procedure. Volgens vaste jurisprudentie kan een dergelijke beslissing in beginsel niet tot wraking leiden. Dit is slechts anders indien een beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze alleen kan worden verklaard uit vooringenomenheid jegens de verzoeker. Hiervan is mede gelet op de motivering van de beslissing van de rechters geen sprake. Zonder toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de enkele omstandigheid dat er familie van verzoekers werkzaam is bij de rechtbank Den Haag maakt dat de wrakingskamer van de rechtbank Den Haag (schijnbaar) vooringenomen is jegens verzoekers. Dat andere rechters van de rechtbank Den Haag het gelet op het bepaalde in art. 46b Wet RO gewenst hebben geacht een zaak van verzoekers te verwijzen naar een andere rechtbank, maakt niet dat de wrakingskamer blijk geeft van (de schijn van) vooringenomenheid door geen gebruik te maken van haar verwijzingsbevoegdheid. Art. 46b Wet RO schept immers geen verplichting tot verwijzing, terwijl het oordeel van de ene rechter over de wenselijkheid van verwijzing de andere rechter niet bindt. Daarbij komt nog dat over de wenselijkheid van verwijzing verschillend kan worden geoordeeld, afhankelijk van de vraag of het familielid werkzaam is bij de afdeling van het gerecht waar het geschil behandeld wordt of dat het familielid (in het verleden) werkzaam is geweest bij een afdeling die geen raakvlak heeft met de behandelde zaak.
6.4
De rechtbank heeft kennisgenomen van het beroep van verzoekers op aanbeveling 2 van de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak van de Nederlandse vereniging voor Rechtspraak van januari 2014, inhoudende:
“De rechter zorgt ervoor geen zaak te behandelen waarbij als procespartij iemand uit zijn persoonlijke of zakelijke kennissenkring betrokken is.
Wanneer een overige procesdeelnemer behoort tot de persoonlijke of zakelijke kennissenkring van de rechter, kan dit deze rechter noodzaken tot het niet behandelen van die zaak.”
Verzoekers hebben aangevoerd dat de leden van de wrakingskamer regelmatig zitting hebben gehad in combinaties met de gewraakte strafrechter, mr. Van Rens, en dat zij zich daarom, gelet op de hiervoor aangehaalde aanbeveling, zouden moeten onthouden van de behandeling van het wrakingsverzoek tegen mr. Van Rens.
Ten overvloede, want blijkens het proces-verbaal van 4 maart 2015 niet terstond aan het verzoek tot wraking van de wrakingskamer ten grondslag gelegd, overweegt de rechtbank hieromtrent als volgt. Bij de definities van de Leidraad (paragraaf 1.7) is uitdrukkelijk vermeld dat rechters niet worden beschouwd als procespartij of als overige procesdeelnemer in de zin van de aanbevelingen. Ook in de Aanbevelingen uitvoeringspraktijk wraking van oktober 2012 is bepaald:
“14. De gewraakte rechter is geen partij. Zijn taak bestaat uit het geven van informatie aan de wrakingskamer. Hij behoeft zich niet te verdedigen en onthoudt zich van het geven van een mening over de ontvankelijkheid en gegrondheid van het verzoek”.
In de rechtspraak is geoordeeld dat een rechter niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wraking van een lid van de wrakingskamer, omdat hij geen partij is in de “hoofdzaak” en daarom evenmin in het wrakingsincident (rechtbank Zutphen 1 december 2009; LJN BK4858).
Omdat de gewraakte rechter niet wordt aangemerkt als procespartij (of overige procesdeelnemer in de zin van de Leidraad) kan de (schijn van) vooringenomenheid van een lid van de wrakingskamer derhalve niet worden gegrond op de enkele omstandigheid dat de leden van de strafkamer en de wrakingskamer in het verleden zittingen met elkaar hebben gedaan.
6.5
Of de strafkamer, gelet op hetgeen verzoekers hebben aangevoerd geschikt is voor de behandeling van de strafzaak ligt uitsluitend ter beoordeling voor aan de wrakingskamer die over de eerste wraking moet oordelen. Hetgeen verzoekers in dit verband overigens nog hebben aangevoerd behoort tot het domein van die wrakingskamer en wordt in deze beslissing buiten beschouwing gelaten.
7. Op grond van het voorgaande zullen de wrakingsverzoeken worden afgewezen.
B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- wijst de verzoeken tot wraking af
Aldus gegeven door mrs. N.C.H. Blankevoort, voorzitter, M.V. Ulrici en Th.J.M. Gijsberts, leden, en uitgesproken ter terechtzitting van 20 maart 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 515 lid 5 Sv geen voorziening open.