ECLI:NL:RBAMS:2015:6779

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 maart 2015
Publicatiedatum
7 oktober 2015
Zaaknummer
HA RK 29.2015 HA RK 30.2015
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan behandelend rechter

In deze zaak hebben verzoekers, wonende te [woonplaats], een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. H.B. van Gijn, die zij veronderstelden als behandelend rechter in hun zaken. De verzoekers hadden eerder beroep ingesteld tegen besluiten van de Raad voor de Rechtsbijstand en dienden op 20 januari 2015 twee gelijkluidende wrakingsverzoeken in. De rechtbank Amsterdam heeft vastgesteld dat er op dat moment nog geen rechter aan de zaken van verzoekers was gekoppeld, wat betekent dat de verzoeken niet ontvankelijk zijn. De rechtbank baseert deze beslissing op artikel 8:16 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb), dat bepaalt dat een wrakingsverzoek alleen kan worden ingediend tegen een rechter die daadwerkelijk een zaak behandelt.

De rechtbank heeft verder opgemerkt dat de verzoekers in het verleden al meerdere wrakingsverzoeken hebben ingediend in verschillende procedures, wat leidt tot de conclusie dat hun verzoeken misbruik van recht vormen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een mondelinge behandeling, aangezien de verzoeken niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank heeft ook gewezen op de inhoud en toon van de verzoekschriften, die als ongegrond en frustrerend zijn beoordeeld.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat verzoekers niet-ontvankelijk worden verklaard in hun verzoek tot wraking en dat toekomstige wrakingsverzoeken tegen rechters belast met de behandeling van hun zaken niet in behandeling zullen worden genomen. Deze uitspraak is gedaan op 10 maart 2015 door de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam, en tegen deze beslissing staat geen voorziening open volgens artikel 8:18, vijfde lid, Awb.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer

Beslissing op de onder rekestnummers C/15/580495/ HARK 29.2015 en C/15/580498 / HA RK 30.2015 en ingeschreven verzoeken van:
[verzoeker 1] EN [verzoeker 2] ,
verzoekers,
wonende te [woonplaats] ,
welk verzoeken strekken tot wraking van mr. H.B. van Gijn, hierna: de rechter.
1. De ontvankelijkheid van de verzoeken
2.1
Verzoekers hebben bij de rechtbank afzonderlijk beroep ingesteld tegen twee op 9 en 19 juli 2013 door de Raad voor de Rechtsbijstand genomen besluiten. Deze zaken staan bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer [ ] en [ ]. Bij brieven van 20 januari 2015 hebben verzoekers twee gelijkluidende verzoeken tot wraking van de rechter gedaan.
2.2.
In artikel 8:16 van de Algemene Wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt, op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit dit artikel volgt dat een wrakingsverzoek slechts een rechter kan betreffen en alleen die rechter die een zaak van de betrokken partij in behandeling heeft. Dit brengt mee dat geen wrakingsverzoek kan worden gedaan tegen medewerkers van de rechtbank en evenmin tegen een rechter die geen zaken van verzoekers in behandeling heeft.
2.3
Gelet op het feit dat de verzoeken zijn gericht tegen een met naam genoemde rechter en naar aanleiding van een mededeling van de rechter dat zij geen zaken van verzoekers in behandeling heeft, is onderzoek gedaan naar de vraag of de zaken van verzoekers wel of niet aan de rechter waren toebedeeld. Een griffier van de afdeling Publiekrecht, team bestuursrecht heeft medegedeeld dat aan de zaken van verzoekers nog geen behandelend rechter was gekoppeld. Dat verzoekers in de veronderstelling verkeerden dat mr. Van Gijn de behandelend rechter in beide zaken was, komt omdat een griffiemedewerkster dit aan verzoekers in een met hen gehouden telefoongesprek heeft medegedeeld. De griffier heeft dit, nadat hij het telefoongesprek van de medewerkster over had genomen, onmiddellijk tegengesproken. Er bestond op dat moment nog geen aanleiding een rechter aan de zaken van verzoekers te koppelen omdat het vooronderzoek nog liep.
2.4
Het voorgaande leidt ertoe verzoekers, nu er nog geen rechter is die de zaken van verzoekers in behandeling heeft, niet in hun verzoeken kunnen worden ontvangen. Voor een mondelinge behandeling als bedoeld in artikel 8:18 Awb bestaat geen aanleiding. Het in deze bepaling als vanzelfsprekend opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek. Aan dat onderzoek komt de rechtbank niet toe omdat de verzoeken verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
2.5
De rechtbank overweegt verder als volgt. Naast allerlei verwijten en aantijgingen tegen mr. Van Gijn waarop niet behoeft te worden ingegaan, bestrijden verzoekers de bevoegdheid van de rechtbank in de procedures waarin zij het wrakingsverzoek hebben gedaan en ook bestrijden verzoekers de bevoegdheid van de wrakingskamer. In beide verzoekschriften verwijzen verzoekers naar eerdere door hen gevoerde procedures waarin zij de bevoegdheid van de rechtbank hebben bestreden. Tevens wordt gewag gemaakt van procedures die verzoekers in het verleden hebben gevoerd en waarin zij, naar zij menen, ten onrechte in het ongelijk zijn gesteld. Verder word door verzoekers verwezen naar een rapport van de Universiteit Leiden op grond waarvan verzoekers aangifte hebben gedaan tegen de Nederlandse rechtbanken en naar door hen geëntameerde procedures op grond van artikel 12 van het Wetboek van strafvordering. Ook wijzen verzoekers erop dat zaken bij de rechtbank volgens hen veel te lang duren terwijl op grond van artikel 6 EVRM iedereen het recht heeft op toegang tot het recht een snelle afhandeling van zijn rechtszaak. Ook klagen verzoekers erover dat de namen van rechter in een rechtszaak niet vanaf de start van de zaak kenbaar worden gemaakt waaraan zij de conclusie verbinden dat er geen sprake is van enige democratie met betrekking tot het Nederlandse rechtssysteem.
2.6
Gelet op het voorgaande en dan met name de inhoud van de verzoekschriften en de toon waarin die zijn gezet, in onderling verband en samenhang bezien met het gebrek aan steekhoudende gronden, het feit dat verzoekers in een groot aantal procedures waarin zij de afgelopen 14 jaar betrokken zijn telkens een of meerdere wrakingsverzoeken hebben gedaan, is de rechtbank van oordeel dat verzoekers hun bevoegdheid de rechter te wraken uitsluitend aanwenden ter frustratie. Dat is misbruik van recht.
2.7
Nu verzoekers misbruik maken van hun bevoegdheid de rechter te wraken geeft dit aanleiding te bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van verzoekers tegen rechters belast met de behandeling van de zaken met nummer [ ] en [ ] niet in behandeling zullen worden genomen.
3. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De rechtbank:
 verklaart verzoekers niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking;
 bepaalt dat een volgend verzoek van verzoekers tot wraking van rechters belast met de behandeling van de zaken met nummer [ ] en [ ] niet in behandeling zullen worden genomen.
Aldus gegeven door mrs. A.W.H. Vink, voorzitter, M.J. Diemer en M.G. Tarlavski-Reurslag, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 maart 2015 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 8:18, vijfde lid, Awb, geen voorziening open.