ECLI:NL:RBAMS:2015:6764

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
13/995008-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor de invoer van 436 kilo cocaïne met vrijspraak voor deelname aan een criminele drugsorganisatie

Op 6 oktober 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van de invoer van 436 kilo cocaïne in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer en de voorbereiding van deze grote partij cocaïne, die via een container met bananen uit Colombia naar Nederland was gebracht. De verdachte werd op 27 maart 2014 samen met medeverdachten aangehouden in een loods in Rucphen. Tijdens de zittingen op 16, 17, 21 en 22 september 2015 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie, mr. A.M.F. van Veghel, en de verdediging van de verdachte, mr. E.G.C. Groenendaal, gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk de cocaïne had ingevoerd en dat hij vanaf 6 december 2013 als medepleger betrokken was bij de voorbereiding van het cocaïnetransport. De rechtbank heeft echter niet voldoende bewijs gevonden voor de deelname aan een criminele drugsorganisatie, waardoor de verdachte op dat punt werd vrijgesproken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 5 jaren en 6 maanden, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in het geheel. De rechtbank heeft ook de in beslag genomen voorwerpen, waaronder geld en een Rolex-horloge, behandeld en bepaald dat deze aan de verdachte worden teruggegeven, terwijl de cocaïne en kogelpatronen aan het verkeer worden onttrokken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/995008-14 (Promis)
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 16, 17, 21 en 22 september 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M.F. van Veghel en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. E.G.C. Groenendaal naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
medeplegen van het invoeren in Nederland van 436 kilo cocaïne;
medeplegen van het voorbereiden/bevorderen van het invoeren in Nederland van 436 kilo cocaïne;
deelname aan een criminele drugsorganisatie.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw acht ten aanzien van feit 1 slechts de invoer van de – naar de rechtbank begrijpt – 18 gram cocaïne die van Antwerpen naar Nederland is vervoerd bewezen. Ten aanzien van feit 2 acht de raadsvrouw slechts een periode vanaf begin maart 2014 bewezen. De raadsvrouw acht niet bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Het containertraject
Inleiding
De tenlastegelegde (voorbereiding van de) invoer van ruim 436 kilo cocaïne heeft – kort gezegd – betrekking op het volgende. Naar aanleiding van een controle op 24 maart 2014 in de haven van Antwerpen (België) werd in een container met bananen ( [nummer 1] ) een partij cocaïne aangetroffen met een brutogewicht inclusief verpakkingsmateriaal van 436,1 kilo cocaïne. Deze container was afkomstig uit Santa Marta (Colombia) en is per schip onder andere via de haven van Rotterdam (waar op 18 maart is aangemeerd) en vervolgens via de Westerschelde in Antwerpen aangekomen. De container was bestemd voor het fruitimportbedrijf van medeverdachte [medeverdachte 1] . Op 27 maart 2014 is een vervangende container, met daarin de bananen en een monster van 18 gram cocaïne, vrijgegeven en in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 1] vervoerd naar een loods in Rucphen. In die loods zijn vervolgens de verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aangehouden. Medeverdachte [medeverdachte 3] is toen ook aangehouden, terwijl hij zich in een auto in de directe omgeving van de loods bevond. Tijdens het vervolgonderzoek is ook medeverdachte [medeverdachte 4] in beeld gekomen. Hij is op 17 september 2014 aangehouden als verdachte van onder meer zijn betrokkenheid bij de invoer van deze container.
Dit feitencomplex is ten laste gelegd als het invoeren in Nederland van 436 kilo cocaïne en als het voorbereiden/bevorderen van die invoer. De centrale vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte bij dit cocaïnetransport betrokken is geweest en zo ja, in welke mate.
Verklaring [medeverdachte 1]
Omtrent zijn eigen rol en de rol van anderen, waaronder een aantal van zijn medeverdachten heeft [medeverdachte 1] verklaringen afgelegd.
De rechtbank zal deze verklaringen slechts voor het bewijs gebruiken indien en voor zover de betreffende onderdelen worden ondersteund door ander bewijs. Hiervoor is redengevend dat de rechtbank niet aanneemt dat [medeverdachte 1] , zoals hij heeft verklaard, is gedwongen om mee te werken aan het drugstransport.
Opzet
Vast staat dat de onderhavige container, met daarin de cocaïne, op 18 maart 2014 in de haven van Rotterdam en op 22 maart 2014 op de Westerschelde op weg naar Antwerpen is ingevoerd in Nederland.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte geen opzet had op de invoer van cocaïne op 18 maart 2014, omdat hij niet wist dat het schip dat de container vervoerde, de [schip] , via Rotterdam (en vervolgens Hamburg) zou varen naar Antwerpen. Evenmin kan opzet bewezen worden ten aanzien van de invoer op 23 maart 2014 in Nederland toen het schip over de Westerschelde voer, nu verdachte toen geen beschikkingsmacht had over die cocaïne, aldus de raadsvrouw.
De rechtbank overweegt het volgende.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte al vóór de aankomst in Rotterdam opzet had op de invoer van de partij cocaïne in Nederland, via een container die per schip vanuit Zuid-Amerika naar Antwerpen werd vervoerd en vervolgens naar Nederland zou worden gebracht. Hij heeft daarmee het aanmerkelijke risico aanvaard dat het schip alvorens Antwerpen te bereiken eerst andere havens zou aandoen, zoals die van Rotterdam, of via Nederlands vaarwater naar Antwerpen zou varen. Daarmee acht de rechtbank het (voorwaardelijk) opzet op de invoer niet alleen op de Westerschelde, maar daaraan voorafgaand ook in Rotterdam bewezen.
De stelling van de raadsvrouw dat de container buiten de directe beschikkingsmacht van verdachte was tijdens het vervoer over de Westerschelde, is op zichzelf juist, maar voor het plegen van opzettelijke invoer van drugs is niet vereist dat de pleger steeds onmiddellijk over de drugs kan beschikken. Het verweer wordt daarom verworpen.
Betrokkenheid bij de voorbereiding
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij betrokken is geweest bij de invoer van de container met bananen en dat hij vanaf begin maart wel begreep dat het “geen zuivere koffie was”.
Uit de inhoud van het OVC-gesprek in de loods en uit de inhoud van de berichten in de PGP-telefoon blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte in maart 2014 volledig betrokken was bij het voorbereiden en invoeren van een grote partij cocaïne. Anders dan de raadsvrouw acht de rechtbank bewezen dat verdachte vanaf het begin bewust betrokken is geweest bij de voorbereiding van het cocaïnetransport. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte de PGP telefoon in bezit had waarmee over het cocaïnetransport is gecommuniceerd, en dat hij deze op 6 december 2013 in gebruik heeft genomen. Niet aannemelijk is dat verdachte deze telefoon, waarmee versleutelde berichten worden verstuurd, om een andere reden is gaan gebruiken dan in het kader van zijn bewuste betrokkenheid bij de voorbereiding van het cocaïnetransport.
Voorbereidingsperiode
Hoewel uit het dossier naar voren komt dat verschillende verdachten vanaf september 2013 contacten hadden, bevat het dossier onvoldoende bewijs dat die contacten betrekking hadden op het voorbereiden van dit transport. Dit is anders vanaf 6 december 2013, omdat, zoals overwogen, op die dag de PGP-telefoon in gebruik is genomen. Uit de inhoud van de berichten op deze telefoon volgt dat deze telefoon is gebruikt bij het voorbereiden van het transport.
Daarmee acht de rechtbank bewezen dat verdachte in de periode vanaf 6 december 2013 als medepleger het cocaïnetransport heeft voorbereid
4.3.2.
Deelname aan een criminele drugsorganisatie
Bij het beantwoorden van de vraag of sprake is van een criminele drugsorganisatie wordt vooropgesteld dat de enkele omstandigheid dat bewezen zal worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (de voorbereiding van) de invoer van een grote partij cocaïne – feiten die een min of meer intensieve samenwerking impliceren – niet zonder meer betekent dat ook sprake is geweest van een criminele drugsorganisatie. Voor een criminele organisatie is vereist dat sprake is van een gestructureerd samenwerkingsverband, waarbij de duur van de samenwerking en de mate van structuur van belang zijn.
Ten aanzien van de duur van de samenwerking kan de rechtbank vaststellen dat van een samenwerking (kennelijk) in elk geval sprake was vanaf 6 december 2013, de datum waarop de PGP-telefoon in gebruik is genomen en dat deze samenwerking is geëindigd met de aanhouding van vier van de verdachten op 27 maart 2014. De verklaringen over de periode vanaf 1 september 2013 tot aan 6 december 2013 zijn wisselend en hebben bovendien ook betrekking op ontmoetingen tussen mensen die elkaar al langere tijd kennen, zodat de rechtbank ten aanzien van die eerste periode niet met voldoende zekerheid kan vaststellen dat reeds sprake was van een samenwerking tussen verdachten, die was gericht op het invoeren van cocaïne. Gerekend vanaf 6 december 2013 heeft de samenwerking nog geen vier maanden geduurd, terwijl niet is gebleken dat die samenwerking in het teken stond van het medeplegen van de invoer van meer dan één cocaïnetransport.
Op zichzelf betekent een korte samenwerking niet dat geen sprake kan zijn van een criminele organisatie, maar dan dient de korte tijdsperiode gecompenseerd te worden door een grotere mate van structuur binnen die organisatie. Uit het dossier en in het bijzonder uit de door de officier van justitie aangehaalde elementen blijkt wel dat sprake is geweest van enige mate van structuur, maar niet zodanig dat daarmee voldoende tegenwicht wordt geboden aan de relatief korte duur van de samenwerking. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende gebleken van een criminele drugsorganisatie als bedoeld in – het huidige – artikel 11b van de Opiumwet. Gelet daarop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II bij dit vonnis vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
op tijdstippen in de periode van 18 maart 2014 tot en met 27 maart 2014, in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, een handelshoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne;
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
in de periode van 6 december 2013 tot en met 27 maart 2014, in Nederland en in België, tezamen en in vereniging met anderen,
om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van een aanzienlijke handelshoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, voor te bereiden, zich en anderen gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit heeft trachten te verschaffen,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders tezamen en in vereniging met elkaar, toen en daar telkens opzettelijk,
  • een persoon benaderd in verband met de aankomst van de containers met fruit, bananen, dienende als deklading van voornoemde handelshoeveelheid cocaïne en
  • telefonische contacten gehad met betrekking tot het invoeren van een handelshoeveelheid cocaïne en
  • afspraken gemaakt met personen met betrekking tot het invoeren van een handelshoeveelheid cocaïne en
ontmoetingen gehad met personen met betrekking tot het invoeren van een handelshoeveelheid cocaïne.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om het onvoorwaardelijke strafdeel de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis niet te laten overstijgen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden van de invoer en de daadwerkelijke invoer van cocaïne met een brutogewicht van 436,1 kilo. Hoewel de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen wat het nettogewicht van de cocaïne is geweest, is in elk geval sprake geweest van een partij cocaïne van enkele honderden kilo’s. Het is een feit van algemene bekendheid dat harddrugs ernstige schade kunnen berokkenen aan de gebruikers ervan en kunnen leiden tot ernstige verslavingsproblematiek. Bovendien gaat de handel in en het gebruik van harddrugs veelal gepaard met diverse vormen van overlastgevende (verwervings-)criminaliteit.
Daarnaast vertegenwoordigen enkele honderden kilo’s cocaïne een zeer grote straatwaarde. Het op de illegale markt komen van dergelijke partijen faciliteert de financiering van de georganiseerde misdaad en heeft een corrumperend effect op het financiële en economische verkeer. Deze omstandigheden maken dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een zeer ernstig vergrijp en het kan niet anders dan dat hierop wordt gereageerd met een forse gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf neemt de rechtbank voor het (mede)plegen van het invoeren van een dergelijke partij cocaïne een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren als uitgangspunt.
Vervolgens heeft de rechtbank ook gekeken naar de rol die verdachte bij de invoer heeft gehad.
Verdachte was als uitvoerder betrokken bij de voorbereiding en bij de invoer van de container en onderhield contacten met de andere betrokkenen. Doordat verdachte zowel de Nederlandse als de Spaanse taal sprak, fungeerde verdachte ook als vertaler tussen verschillende andere betrokkenen. Daarmee heeft verdachte een volwaardige en belangrijke rol gespeeld bij de ten laste gelegde feiten. De rechtbank ziet in de rol van verdachte geen aanleiding om ten gunste van verdachte van voornoemd uitgangspunt af te wijken.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en in het bijzonder op een verdachte betreffend uittreksel van justitiële documentatie van 19 augustus 2015. Hieruit komt naar voren dat verdachte niet eerder is veroordeeld in het kader van de Opiumwet.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op de omstandigheid dat verdachte ter terechtzitting een verklaring heeft afgelegd waarin hij betrokkenheid bij (de voorbereiding van) de invoer van de cocaïne erkende en ervan blijk gaf het verwijtbare van zijn handelen in te zien. Hoewel verdachte deze verklaring pas in een laat stadium heeft afgelegd en hij slechts tot op zekere hoogte zijn verantwoordelijkheid heeft genomen, ziet de rechtbank hierin wel aanleiding om in beperkte mate ten voordele van verdachte af te wijken van voornoemd uitgangspunt.
Alles overwegend ziet de rechtbank aanleiding om de door de officier van justitie gevorderde straf de matigen. De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden gepast en zal die aan verdachte opleggen.
8.4.
Beslag
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen: € 8.500,-, € 621,80, cocaïne, een Rolex-horloge, 2 kogelpatronen en een baken.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de € 8.500,- en het Rolex-horloge worden verbeurd verklaard, omdat het gelet op de inhoud van het dossier niet anders kan zijn dan dat dit geld afkomstig is van en het horloge is bekostigd met de opbrengsten die de deelname aan de criminele drugsorganisatie (feit 3) met zich brachten. Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat de cocaïne en de kogelpatronen aan het verkeer worden onttrokken. Het baken en de € 621,80 kunnen aan verdachte worden teruggegeven.
De verdediging heeft verzocht om het horloge en de beide geldbedragen aan verdachte terug te geven. De Rolex heeft niets met deze zaak te maken en uit het dossier is niet gebleken dat sprake is geweest van opbrengsten uit deze of andere strafbare feiten, aldus de raadsvrouw.
Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat uit het dossier niet blijkt dat de geldbedragen afkomstig zijn van de thans bewezen feiten of dat het Rolex-horloge met opbrengsten uit die feiten is gefinancierd. Daarvoor is van belang dat de rechtbank de deelname aan de criminele drugsorganisatie niet bewezen acht. De geldbedragen en het Rolex-horloge zullen daarom, samen met het baken, aan verdachte worden teruggegeven.
De cocaïne en de kogelpatronen worden onttrokken aan het verkeer, nu deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
8.5.
Verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis
De verdediging heeft verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis – die loopt tot aan de einduitspraak – ook na de einduitspraak te laten voortduren, gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen een hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank wijst het verzoek tot een (hernieuwde) schorsing af. Uit de overige inhoud van dit vonnis volgt dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan een zeer ernstig vergrijp. Verdachte zal tot een lange gevangenisstraf worden veroordeeld, waarvan hij nog een aanzienlijk deel moet uitzitten. Gelet daarop moet het maatschappelijk belang thans prevaleren boven de persoonlijke belangen van verdachte en zijn belang bij het in vrijheid afwachten van een eventueel hoger beroep.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 47 en 56 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde
Voortgezette handeling van
-
medeplegen van een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden door zich en een ander gelegenheid en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen,
en
-
medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
3 1.00 STK Drugs Kl: wit
Cocaïne
[nummer 2] Doorzichtig zakje met wit poeder
5 2.00 STK Patroon
[nummer 3] Kogelpatronen
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. Geld Euro 8.500,00
[nummer 4]
2 Geld Euro 621,80
[nummer 5]
4 1.00 STK Horloge
Rolex
[nummer 6]
6 1.00 STK Zendapparatuur
Baken
[nummer 7] Baken
Wijst af het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en M.E.B. Nyman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 oktober 2015.