ECLI:NL:RBAMS:2015:6761

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
6 oktober 2015
Zaaknummer
13/995009-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van invoer en voorbereiding van cocaïne en deelname aan criminele organisatie

Op 6 oktober 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het invoeren van 436 kilo cocaïne, medeplegen van de invoer, medeplichtigheid aan de invoer en deelname aan een criminele drugsorganisatie. De zaak kwam voort uit een controle in de haven van Antwerpen op 24 maart 2014, waar in een container met bananen een grote hoeveelheid cocaïne werd aangetroffen. De verdachte werd op 27 maart 2014 aangehouden in de nabijheid van een loods waar medeverdachten ook werden gearresteerd. Tijdens de rechtszaak heeft de officier van justitie gesteld dat niet bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op de invoer van cocaïne, terwijl de verdediging betoogde dat de verdachte niet betrokken was bij de ten laste gelegde feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte wetenschap had van de cocaïne-invoer. De rechtbank concludeerde dat de verdachte mogelijk als chauffeur werd gebruikt door medeverdachten, maar dat er geen directe aanwijzingen waren dat hij op de hoogte was van de illegale lading. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet had deelgenomen aan de criminele organisatie en sprak hem vrij van alle ten laste gelegde feiten. Daarnaast werden enkele in beslag genomen voorwerpen, waaronder drugs en telefoons, behandeld in de uitspraak. De rechtbank besloot dat de drugs onttrokken zouden worden aan het verkeer, terwijl de telefoons aan de verdachte zouden worden teruggegeven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/995009-14
Datum uitspraak: 6 oktober 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Colombia) op [geboortedag] 1987,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 16, 17 en 22 september 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M.F. van Veghel en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B.W.J. Krämer naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.
primair:medeplegen van het invoeren in Nederland van 436 kilo cocaïne;
subsidiair:medeplichtigheid tot/bij die invoer van 436 kilo cocaïne;
2.
primair:medeplegen van het voorbereiden/bevorderen van het invoeren in Nederland van 436 kilo cocaïne;
subsidiair:medeplichtigheid tot/bij het voorbereiden/bevorderen van die invoer van 436 kilo cocaïne;
3. deelname aan een criminele drugsorganisatie.
2.2.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraak

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde heeft begaan. De officier van justitie acht wel bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat niet bewezen is dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De tenlastegelegde (voorbereiding van de) invoer van ruim 436 kilo cocaïne heeft – kort gezegd – betrekking op het volgende. Naar aanleiding van een controle op 24 maart 2014 in de haven van Antwerpen (België) werd in een container met bananen ( [nummer 1] ) een partij cocaïne aangetroffen met een brutogewicht inclusief verpakkingsmateriaal van 436,1 kilo cocaïne. Deze container was afkomstig uit Santa Marta (Colombia) en is per schip onder andere via de haven van Rotterdam (waar op 18 maart is aangemeerd) en vervolgens via de Westerschelde in Antwerpen aangekomen. De container was bestemd voor het fruitimportbedrijf van medeverdachte [medeverdachte 1] . Op 27 maart 2014 is een vervangende container, met daarin de bananen en een monster van 18 gram cocaïne, vrijgegeven en in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 1] vervoerd naar een loods in Rucphen. In die loods zijn vervolgens de medeverdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aangehouden. Verdachte is toen ook aangehouden, terwijl hij zich in een auto in de directe omgeving van de loods bevond. Tijdens het vervolgonderzoek is ook medeverdachte [medeverdachte 4] in beeld gekomen. Hij is op 17 september 2014 aangehouden als verdachte van onder meer zijn betrokkenheid bij de invoer van deze container.
Dit feitencomplex is ten laste gelegd als het invoeren in Nederland van 436 kilo cocaïne en als het voorbereiden/bevorderen van die invoer. De centrale vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte bij dit cocaïnetransport betrokken is geweest en zo ja, in welke mate.
Wetenschap
De rechtbank kan op basis van het dossier vaststellen dat verdachte op 27 maart 2014 en eerder als chauffeur heeft gefungeerd voor (met name) [medeverdachte 2] , terwijl verdachte ook op 24 maart 2015 al gelijktijdig met [medeverdachte 2] bij de loods in Rucphen is geweest. Dat verdachte op 27 maart 2014 ook bij de loods op de uitkijk heeft gestaan, blijkt onvoldoende uit het dossier.
Verder blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 2] op 26 maart 2014 verdachte een bericht stuurde over het aankomen van het fruit. Ook heeft verdachte voorafgaand aan het chauffeuren op 26 en 27 maart 2014 contact gehad met [medeverdachte 3] . Ook blijkt uit het dossier dat verdachte – nadat [medeverdachte 2] met [medeverdachte 3] is meegegaan – hun allebei het bericht ‘
entonces dentro’ (dan/vervolgens binnen) heeft gestuurd en aan [medeverdachte 2] enkele minuten later nog ‘
?’ Daarnaast bevat het dossier aanwijzingen dat verdachte ook sociaal contact onderhoudt met [medeverdachte 2] . Verdachte heeft uiteindelijk op 12 november 2014 – nadat hij zich eerder op zijn zwijgrecht beriep – een korte verklaring afgelegd, maar ook daarna beriep verdachte zich ter terechtzitting grotendeels op zijn zwijgrecht.
Hoewel – gelet op het voorgaande – sprake is van belastende omstandigheden, blijkt uit het dossier onvoldoende dat verdachte wist of had moeten weten dat sprake was van het invoeren van cocaïne, dan wel dat hij de aanmerkelijke kans daarop welbewust heeft aanvaard.
Daarvoor is van belang dat het dossier geen feiten en omstandigheden bevat waaruit rechtstreeks valt af te leiden dat verdachte wetenschap had omtrent de verboden lading van de container. Het dossier bevat aan de andere kant wel aanwijzingen dat verdachte door (een deel van) de betrokkenen bij de invoer van de cocaïne gebruikt wordt als chauffeur, zij het dat hij door hen verder op afstand wordt gehouden.
De rechtbank wijst in dit verband op de foto op de telefoon van verdachte van 20 februari 2014. Uit deze foto is af te leiden dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte 5] aan een tafel zit, terwijl medeverdachten (vermoedelijk) [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] in een andere en afgesloten ruimte in gesprek zijn. Dat verdachte op afstand wordt gehouden, wordt ook ondersteund doordat verdachte op 27 maart 2014 voor [medeverdachte 2] als chauffeur optrad, tot op het moment dat [medeverdachte 2] daadwerkelijk naar de loods ging; toen is deze bij [medeverdachte 3] in de auto gestapt.
Het voorgaande brengt met zich mee dat onvoldoende is gebleken dat verdachte wist of moest weten dat het om het invoeren van cocaïne ging en laat ruimte voor de mogelijkheid dat gebruik is gemaakt van de hulp van verdachte, zonder dat verdachte ervan op de hoogte was waarbij hij behulpzaam was. Bij dit oordeel is mede betrokken de enigszins naïeve indruk die verdachte ter terechtzitting op de rechtbank heeft gemaakt.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte wetenschap had van de cocaïne-invoer. Dit brengt met zich mee dat niet is bewezen dat verdachte opzet had op (het voorbereiden van) het invoeren van cocaïne of daarbij behulpzaam te zijn. Het voorgaande brengt eveneens met zich mee dat niet is bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie. Verdachte zal dan ook van alle ten laste gelegde feiten geheel worden vrijgesproken.

5.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen: drie bolletjes drugs en een zakje met drugs, twee telefoons en twee delen van een Colombiaans paspoort.
De bolletjes en het zakje drugs en de delen van het Colombiaans paspoort zullen worden onttrokken aan het verkeer, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang.
De telefoons zullen aan verdachte worden teruggegeven.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair, 2 primair en subsidiair en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
1. STK Drugs
[nummer 2] bolletjes witte substantie
2 1.00 STK Drugs
[nummer 3] Een zakje met witte substantie
10 1.00 STK Reisdocument
Paspoort
[nummer 4] een deel van een paspoort en foto
13 1.00 STK Reisdocument
Paspoort
[nummer 5] voorkant van een paspoort Colombia
Gelast de teruggave aan verdachte van:
5 1.00 STK Zaktelefoon
iPhone \ [nummer 6]
[nummer 7] iPhone
11 1.00 STK Zaktelefoon
iPhone [nummer 8]
[nummer 9] iPhone 4
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. K.A. Brunner en M.E.B. Nyman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C. Wolswinkel, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 oktober 2015.