Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Procureur de la République pres le Tribunal de Grande Instance de Marseille (Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
1.Procesgang
2.Identiteit van de opgeëiste persoon
3.Authenticiteit van het EAB
trusted third party) moet sluiten die zorg moet dragen voor de verificatie van elektronische post. Er zijn andere waarborgen die uitsluiten dat een vals of vervalst EAB in behandeling wordt genomen. Hierbij speelt het Schengen Informatie Systeem (SIS) een grote rol. In dit systeem staan alle (voorlopige) EAB’s vermeld. Wanneer iemand wordt aangehouden in Nederland die door Frankrijk wordt gezocht, wordt dat door Sirene Nederland gecheckt met Sirene Frankrijk. Door de medewerkers van Sirene vinden er ook andere checks plaats, omdat een systeem zoals SIS zou kunnen worden gehackt. Nadat dit is gebeurd, vraagt het parket Amsterdam deze informatie op, zodat de officier van justitie dit ook kan controleren. In driekwart van alle overleveringszaken worden bovendien aanvullende vragen gesteld. Een vals EAB is nog nooit naar het Internationaal Rechtshulp Centrum verstuurd, maar zou dus ook binnen een halve dag opgemerkt zijn, gelet op alle waarborgen, aldus de officier van justitie.
trusted third party) heeft gesloten in verband met de verificatie van elektronische post – zoals vermeld in de Memorie van Toelichting – maakt dit niet anders. Het gaat hier overigens niet om een wettelijke eis. De rechtbank is verder van oordeel dat het door de officier van justitie beschreven werkproces voldoende mogelijkheden bevat om de authenticiteit van ingestuurde EAB’s te kunnen verifiëren.
4.Grondslag en inhoud van het EAB
judgement pronounced on May 27th 2014 by the ordinary court of first instance of Marseille, 7th criminal chamber, met kenmerk: 111271000087- Judicial decision no: 2014-3270.
vervolgingvan de opgeëiste persoon, in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Frankrijk strafbaar feit.
vervolgingvan de opgeëiste persoon – zoals hiervoor onder punt 4 is overwogen – is de rechtbank op basis van bovenstaande informatie van oordeel dat de omschrijving van de feiten – hoewel summier – voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Uit het EAB leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon in september 2011 betrokken was bij motorproblemen op een boot en dat op deze boot een grote hoeveelheid verdovende middelen (cannabis) is gevonden en dat de opgeëiste persoon is veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie in de periode 2010 tot 15 januari 2013. Uit de e-mail van de uitvaardigende autoriteit van 28 april 2015 leidt de rechtbank af dat binnen de periode waarop de veroordeling betrekking heeft, de rol van de opgeëiste persoon en zijn betrokkenheid bij het vervoer van de verdovende middelen bestond uit het helpen bij het regelen van dat vervoer. Het verweer dat de opgeëiste persoon de boot ten tijde van de drugsvangst al had verkocht en ook het jaar daarvoor slechts bezig is geweest met de verkoop van de boot, zijn bewijsverweren die de opgeëiste persoon in Frankrijk moet voeren. Het is niet aan de rechtbank de juistheid van het oordeel van de Franse rechter te toetsen noch te beoordelen of er voldoende bewijs is voor zijn veroordeling. Het verweer wordt verworpen.
5.Strafbaarheid
6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW
7.Artikel 11 OLW
vervolgingvan de opgeëiste persoon, waarbij de zaak op zijn verzoek in Frankrijk opnieuw ten gronde wordt behandeld en waarbij hij zijn standpunt over de handelwijze van de Franse autoriteiten kenbaar kan maken. De rechtbank verwerpt het verweer.
8.Artikel 13, eerste lid, onder a OLW
9.Slotsom
10.Toepasselijke wetsbepalingen
11.Beslissing
de Procureur de la République pres le Tribunal de Grande Instance de Marseilleten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek in verband met het nog niet onherroepelijke vonnis wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.