ECLI:NL:RBAMS:2015:6723

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 september 2015
Publicatiedatum
5 oktober 2015
Zaaknummer
13/751065-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering naar Frankrijk toegestaan, verweer omtrent de ongenoegzaamheid van de stukken verworpen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 september 2015 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Frankrijk. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 14 november 2014 door de Franse autoriteiten was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Indonesië in 1950, werd verdacht van deelname aan een criminele organisatie en het bezit van verdovende middelen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de authenticiteit van het EAB beoordeeld. De raadsman van de opgeëiste persoon voerde aan dat het EAB niet ontvankelijk was omdat het per e-mail was ontvangen en de authenticiteit niet kon worden geverifieerd. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende waarborgen waren om de authenticiteit van het EAB te bevestigen, en dat de officier van justitie ontvankelijk was in zijn vordering.

De rechtbank heeft verder de inhoud van het EAB beoordeeld en vastgesteld dat de omschrijving van de feiten voldoende was om te voldoen aan de eisen van de Overleveringswet. De opgeëiste persoon had de Nederlandse nationaliteit, wat betekende dat zijn overlevering alleen kon worden toegestaan als er garanties waren dat hij zijn straf in Nederland zou kunnen ondergaan. De Franse autoriteiten gaven deze garantie, wat de rechtbank voldoende achtte. De rechtbank verwierp ook het verweer van de raadsman dat er sprake was van een dreigende flagrante schending van mensenrechten, en concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. Uiteindelijk besloot de rechtbank de overlevering van de opgeëiste persoon aan de Franse autoriteiten toe te staan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751065-15
RK nummer: 15/874
Datum uitspraak: 1 september 2015
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 6 februari 2015 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 november 2014 door de
Procureur de la République pres le Tribunal de Grande Instance de Marseille (Frankrijk) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Indonesië) op [geboortedatum] 1950,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres, te plaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zittingen van 7 april 2015, 12 mei 2015 en 18 augustus 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. A. Oswald (7 april), mr. R. Vorrink (12 mei) en mr. K. van der Schaft (18 augustus).
De opgeëiste persoon heeft zich telkens doen bijstaan door zijn raadsman, mr. W.R. Jonk, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Authenticiteit van het EAB

De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering, nu het EAB per e-mail is ontvangen en de authenticiteit van het EAB niet kan worden geverifieerd. Dit is ingevolge de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 29042, nr. 3) wel vereist. Overigens betwist de raadsman – gelet op de overige stukken in het dossier – niet de echtheid van onderhavig EAB.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de wet niet voorschrijft dat het parket Amsterdam een contract met een TTP (
trusted third party) moet sluiten die zorg moet dragen voor de verificatie van elektronische post. Er zijn andere waarborgen die uitsluiten dat een vals of vervalst EAB in behandeling wordt genomen. Hierbij speelt het Schengen Informatie Systeem (SIS) een grote rol. In dit systeem staan alle (voorlopige) EAB’s vermeld. Wanneer iemand wordt aangehouden in Nederland die door Frankrijk wordt gezocht, wordt dat door Sirene Nederland gecheckt met Sirene Frankrijk. Door de medewerkers van Sirene vinden er ook andere checks plaats, omdat een systeem zoals SIS zou kunnen worden gehackt. Nadat dit is gebeurd, vraagt het parket Amsterdam deze informatie op, zodat de officier van justitie dit ook kan controleren. In driekwart van alle overleveringszaken worden bovendien aanvullende vragen gesteld. Een vals EAB is nog nooit naar het Internationaal Rechtshulp Centrum verstuurd, maar zou dus ook binnen een halve dag opgemerkt zijn, gelet op alle waarborgen, aldus de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vordering tot het in behandeling nemen van onderhavig EAB, nu er geen twijfels bestaan over de authenticiteit daarvan. Het feit dat het parket Amsterdam geen contract met een TTP (
trusted third party) heeft gesloten in verband met de verificatie van elektronische post – zoals vermeld in de Memorie van Toelichting – maakt dit niet anders. Het gaat hier overigens niet om een wettelijke eis. De rechtbank is verder van oordeel dat het door de officier van justitie beschreven werkproces voldoende mogelijkheden bevat om de authenticiteit van ingestuurde EAB’s te kunnen verifiëren.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgement pronounced on May 27th 2014 by the ordinary court of first instance of Marseille, 7th criminal chamber, met kenmerk: 111271000087- Judicial decision no: 2014-3270.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 jaar. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB en de e-mail van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 28 april 2015. Gewaarmerkte fotokopieën hiervan zijn als bijlagen aan deze uitspraak gehecht.
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Artikel 6, tweede lid, OLW verbiedt de overlevering van een Nederlander indien de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf.
De overlevering kan dan ook alleen worden toegestaan indien het vonnis bij verstek is gewezen en de opgeëiste persoon de mogelijkheid geboden wordt enig rechtsmiddel tegen het vonnis in te stellen teneinde in persoon ter terechtzitting te verschijnen.
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een verstekvonnis, dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met c genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12 sub d OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan onder het beding dat de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (ii) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB het volgende verklaard:
The person will be personally served with this decision without delay after the surrender and
- when served with the decision, the person will be expressly informed of his right to a retrial or appeal and to be present at that trial which allows the case to be re-examined on the merits, taking new evidence into account, and liable to reverse the original decision and,
- the person will be informed of the timeframe within which he is to request a retrial or an appeal, i.e. ten (10) days.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze garantie aan de eisen van artikel 12 sub d OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.
Gelet op voornoemde omstandigheden is het vonnis waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, nog niet onherroepelijk en wordt het EAB door de rechtbank gelezen als strekkende tot
vervolgingvan de opgeëiste persoon, in verband met het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Frankrijk strafbaar feit.
4.1.
Genoegzaamheid
De raadsman heeft betoogd dat de omschrijving van het feit niet voldoet aan artikel 2 OLW, zodat de overlevering moet worden geweigerd. Zowel de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij het feit als de plaatsaanduiding en periode zijn onvoldoende duidelijk omschreven. Er wordt ten aanzien van de opgeëiste persoon slechts omschreven dat hij gedurende enkele weken bij een schip betrokken is geweest. Van betrokkenheid van de opgeëiste persoon gedurende de genoemde periode van ruim drie jaar, blijkt nergens. Evenmin blijkt van betrokkenheid bij de aangetroffen verdovende middelen of van betrokkenheid bij de aangekruiste criminele organisatie. Uit de door de opgeëiste persoon overgelegde stukken volgt dat de opgeëiste persoon de boot waar op 27 september 2011 verdovende middelen in zijn aangetroffen, al voor die datum heeft verkocht. Bovendien blijkt uit de stukken dat hij al een jaar voorafgaand aan de verkoop bezig was met de verkoop van de boot via een jachtmakelaar. Dit verhoudt zich niet tot het spelen van een rol in voorbereidingen van een criminele organisatie om een transport van verdovende middelen uit te voeren, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het feit genoegzaam is omschreven.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die omschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak is in het EAB – kort samengevat – omschreven dat op 27 september 2011 in Port Camargue een grote hoeveelheid verdovende middelen is gevonden in een boot genaamd [naam 1] . Via telefoons van de twee inzittenden en navraag bij Europol komt de opgeëiste persoon in beeld. Tevens wordt de betrokkenheid van de opgeëiste person bij de boot [naam 1] omschreven.,
De periode waarin het strafbare feit is begaan wordt genoemd: 2010, 2011, 2012 tot 15 januari 2013. Ook wordt verwezen naar het veroordelend verstekvonnis. De uitvaardigende autoriteit heeft vervolgens het lijstfeit “deelneming aan een criminele organisatie” aangekruist.
Naar aanleiding van vragen van het Internationaal Rechtshulp Centrum over de rol van de opgeëiste persoon bij deze criminele organisatie De rechtbank heeft ter zitting van 7 april 2015 de behandeling aangehouden met het oog op vragen aan de uitvaardigende autoriteit omtrent de rol van de opgeëiste persoon bij deze criminele organisatie, in samenhang met de periode waarop de verdenking betrekking heeft . De uitvaardigende autoriteit heeft bij e-mail van 28 april 2015 het volgende antwoord gegeven:
He has just help the other persons to prepare the illicit drugs trafficking, being in contact with them by phone and his son paid for the boat parking, boat which he owned defore it was used for this illicit drugs trafficking
Mede gelet op het feit dat de rechtbank het EAB leest als strekkende tot
vervolgingvan de opgeëiste persoon – zoals hiervoor onder punt 4 is overwogen – is de rechtbank op basis van bovenstaande informatie van oordeel dat de omschrijving van de feiten – hoewel summier – voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Uit het EAB leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon in september 2011 betrokken was bij motorproblemen op een boot en dat op deze boot een grote hoeveelheid verdovende middelen (cannabis) is gevonden en dat de opgeëiste persoon is veroordeeld voor deelname aan een criminele organisatie in de periode 2010 tot 15 januari 2013. Uit de e-mail van de uitvaardigende autoriteit van 28 april 2015 leidt de rechtbank af dat binnen de periode waarop de veroordeling betrekking heeft, de rol van de opgeëiste persoon en zijn betrokkenheid bij het vervoer van de verdovende middelen bestond uit het helpen bij het regelen van dat vervoer. Het verweer dat de opgeëiste persoon de boot ten tijde van de drugsvangst al had verkocht en ook het jaar daarvoor slechts bezig is geweest met de verkoop van de boot, zijn bewijsverweren die de opgeëiste persoon in Frankrijk moet voeren. Het is niet aan de rechtbank de juistheid van het oordeel van de Franse rechter te toetsen noch te beoordelen of er voldoende bewijs is voor zijn veroordeling. Het verweer wordt verworpen.
De rechtbank merkt nog op dat het Franse verstekvonnis van 27 mei 2014 door de officier van justitie aan het dossier is toegevoegd. De rechtbank baseert haar oordeel dat de omschrijving van de feiten genoegzaam is mede op de omstandigheid dat er sprake is van een veroordelend vonnis, zoals uit het EAB blijkt. De rechtbank baseert haar oordeel niet op een beoordeling van de inhoud van dat vonnis, nu de rechtbank dat niet tot haar taak rekent.

5.Strafbaarheid

Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 1, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op dit feit naar het recht van Frankrijk een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
De raadsman heeft betoogd dat het lijstfeit lichtvaardig is aangekruist, gelet op de ongenoegzame omschrijving van het feit.
De rechtbank overweegt als volgt. Het is in beginsel aan de uitvaardigende justitiële autoriteit om te beoordelen of een feit waarvoor overlevering wordt verzocht al dan niet onder voornoemde lijst valt en welk feit dient te worden aangekruist. Enkel in gevallen waarin sprake is van een evidente tegenstrijdigheid tussen de feitsomschrijving en de aangekruiste categorie zou dit tot de conclusie moeten leiden dat de uitvaardigende justitiële autoriteit het feit niet in redelijkheid heeft aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. De rechtbank is van oordeel dat van zo een evidente tegenstrijdigheid geen sprake is.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
Het hoofd van het Bureau internationale rechtshulp in strafzaken heeft bij brief van 23 maart 2015 de volgende garantie gegeven:
De Franse minister van Justitie verleent de garantie volgens welke, indien de [opgeëiste persoon] veroordeeld mocht worden tot een onherroepelijke vrijheidsstraf wegens de feiten waarvoor zijn overgave wordt verzocht, hij zijn straf in Nederland zal kunnen ondergaan en zulks overeenkomstig de procedure tot wederzijdse erkenning en tot uitvoering van de vrijheidsstraffen binnen de Europese Unie.
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien het feit ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert.
Het feit is inderdaad naar Nederlands recht strafbaar en levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 11 vijfde lid van de Opiumwet
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Artikel 11 OLW

De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, betoogd dat sprake is van een dreigende flagrante schending van mensenrechten wanneer de opgeëiste persoon zou worden overgeleverd. De overlevering dient daarom te worden geweigerd ingevolge artikel 11 OLW. Ten tijde van het verstekvonnis stond de opgeëiste persoon ingeschreven in Nederland. De Franse autoriteiten lijken geen enkele inspanning te hebben gedaan om de opgeëiste persoon voor de zitting in eerste aanleg op te roepen. Pas na de verstekveroordeling en door middel van het EAB is de opgeëiste persoon op de hoogte gesteld van de beschuldiging. Door deze gang van zaken is de opgeëiste persoon de mogelijkheid ontnomen de procedure in vrijheid te kunnen voeren. De handelwijze van de Franse autoriteiten leidt daarmee tot een schending van de artikelen 5 en 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
De rechtbank volgt de raadsman niet in zijn verweer dat sprake is van een dreigende flagrante schending van mensenrechten zoals bedoeld in artikel 11 OLW. De rechtbank dient er op te vertrouwen dat de Franse autoriteiten hebben getoetst of het uitvaardigen van een EAB thans, dat wil zeggen na het tegen de opgeëiste persoon uitgesproken verstekvonnis, voldoet aan de te stellen eisen van evenredigheid. Dat de opgeëiste persoon in de procedure die tot het verstekvonnis heeft geleid - naar zijn zeggen - niet (ook) op zijn Nederlandse adres is opgeroepen is onvoldoende om aan dat vertrouwen afbreuk te doen. Zoals hierboven reeds overwogen, leest de rechtbank het EAB als strekkend tot
vervolgingvan de opgeëiste persoon, waarbij de zaak op zijn verzoek in Frankrijk opnieuw ten gronde wordt behandeld en waarbij hij zijn standpunt over de handelwijze van de Franse autoriteiten kenbaar kan maken. De rechtbank verwerpt het verweer.

8.Artikel 13, eerste lid, onder a OLW

De rechtbank stelt vast dat er geen concrete aanknopingspunten zijn die leiden tot het oordeel dat het EAB betrekking heeft op een feit dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. De weigeringsgrond van artikel 13, eerste lid, onder a, OLW geldt daarom niet.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er een garantie is gegeven als bedoeld in artikel 12 sub d OLW en er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 11a Opiumwet en 2, 5, 6, 7, 11 en 13 Overleveringswet.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van [opgeëiste persoon] aan
de Procureur de la République pres le Tribunal de Grande Instance de Marseilleten behoeve van het in Frankrijk tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek in verband met het nog niet onherroepelijke vonnis wegens het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. H.P. Kijlstra, voorzitter,
mrs. A.J. Dondorp en C.A.E. Wijnker, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 1 september 2015.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.