In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 12 februari 2015 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding op grond van artikel 35 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet Bopz). Verzoeker, die zonder rechtsgeldige titel was opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis, vorderde schadevergoeding van de Staat der Nederlanden. De rechtbank oordeelde dat verzoeker nadeel had geleden doordat de rechtbank Haarlem op 10 september 2012 een voorlopige machtiging had verleend zonder dat verzoeker was gehoord, wat in strijd was met artikel 8 van de Wet Bopz. De Hoge Raad had eerder deze beschikking vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling.
De rechtbank stelde vast dat verzoeker van 12 september 2012 tot 21 januari 2013 onterecht was opgenomen, aangezien de eerdere beschikking van de rechtbank Haarlem niet rechtsgeldig was. De rechtbank oordeelde dat de schadevergoeding van € 105 per dag, zoals door verzoeker was verzocht, niet redelijk was en stelde deze vast op € 50 per dag. Daarnaast werd de eigen bijdrage van verzoeker aan de ziektekostenverzekering van € 726,08 ook toegewezen. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 7.276,08, inclusief de kosten van rechtsbijstand, die op € 1.042 werden begroot. De rechtbank wees het meer of anders verzochte af.
De uitspraak benadrukt het belang van het hoorrecht in procedures rondom gedwongen opname en de gevolgen van schendingen van dit recht. De rechtbank concludeerde dat de Staat aansprakelijk was voor de geleden schade en veroordeelde de Staat tot betaling van de schadevergoeding aan verzoeker.