Op 15 januari 2015 heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A. van Reek, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. R.A. Dudok van Heel, de rechter belast met de behandeling van haar civiele zaak. Dit verzoek volgde op een verzoek van de rechter aan de advocaat van de wederpartij om een verklaring van erfrecht toe te zenden, wat verzoekster als een schending van de onpartijdigheid beschouwde. De wrakingskamer heeft de procedure op 23 januari 2015 behandeld, waarbij zowel verzoekster als de rechter zijn gehoord. De rechter heeft aangegeven dat er geen sprake was van vooringenomenheid en dat het verzoek om de verklaring van erfrecht uit proceseconomische overwegingen was gedaan, aangezien deze niet in het dossier aanwezig was.
De wrakingskamer heeft vervolgens de feiten en omstandigheden onderzocht op basis van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het oordeel was dat er geen objectieve rechtvaardiging voor de schijn van vooringenomenheid was, aangezien de rechter niet de enige was die om de verklaring had gevraagd. Het verzoek tot wraking werd als ongegrond afgewezen. Bovendien werd opgemerkt dat het verzoek op een evident onjuiste grond was gedaan, wat leidde tot de beslissing dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zou worden genomen.
De beslissing werd uitgesproken op 30 januari 2015 door de wrakingskamer, bestaande uit mr. A.W.J. Ros als voorzitter en mrs. S.P. Pompe en A.W.C.M. van Emmerik als leden, in aanwezigheid van griffier mr. M. Nieuwenhuijs. Tegen deze beslissing staat geen voorziening open volgens artikel 39, vijfde lid, Rv.