ECLI:NL:RBAMS:2015:6697

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 januari 2015
Publicatiedatum
5 oktober 2015
Zaaknummer
HA RK 12-2015
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een rechter in civiele procedure met betrekking tot de verklaring van erfrecht

Op 15 januari 2015 heeft verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A. van Reek, een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. R.A. Dudok van Heel, de rechter belast met de behandeling van haar civiele zaak. Dit verzoek volgde op een verzoek van de rechter aan de advocaat van de wederpartij om een verklaring van erfrecht toe te zenden, wat verzoekster als een schending van de onpartijdigheid beschouwde. De wrakingskamer heeft de procedure op 23 januari 2015 behandeld, waarbij zowel verzoekster als de rechter zijn gehoord. De rechter heeft aangegeven dat er geen sprake was van vooringenomenheid en dat het verzoek om de verklaring van erfrecht uit proceseconomische overwegingen was gedaan, aangezien deze niet in het dossier aanwezig was.

De wrakingskamer heeft vervolgens de feiten en omstandigheden onderzocht op basis van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het oordeel was dat er geen objectieve rechtvaardiging voor de schijn van vooringenomenheid was, aangezien de rechter niet de enige was die om de verklaring had gevraagd. Het verzoek tot wraking werd als ongegrond afgewezen. Bovendien werd opgemerkt dat het verzoek op een evident onjuiste grond was gedaan, wat leidde tot de beslissing dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling zou worden genomen.

De beslissing werd uitgesproken op 30 januari 2015 door de wrakingskamer, bestaande uit mr. A.W.J. Ros als voorzitter en mrs. S.P. Pompe en A.W.C.M. van Emmerik als leden, in aanwezigheid van griffier mr. M. Nieuwenhuijs. Tegen deze beslissing staat geen voorziening open volgens artikel 39, vijfde lid, Rv.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Beslissing op het op 15 januari 2015 gedane en onder rekestnummer
HA RK 12-2015 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster],
verzoekster,
advocaat: mr. A. van Reek,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. R.A. Dudok van Heel, rechter te Amsterdam belast met de behandeling van civiele zaken, hierna: de rechter.
Verloop van de procedure
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
  • een op 25 juni 2014 gedateerde brief, met daarin opgenomen het wrakingsverzoek;
  • de reactie van de rechter van 21 januari 2015 op het wrakingsverzoek, met bijlagen;
  • de reactie van de wederpartij van verzoekster in de civiele procedure op het wrakingsverzoek.
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 23 januari 2015, alwaar verzoekster, vergezeld door haar advocaat mr. A. van Reek, alsmede de rechter en een medewerkster van de griffie zijn verschenen. Verzoekster en de rechter zijn gehoord.
Vervolgens is een datum voor beschikking bepaald.

1.De feiten

1.1.
Verzoekster is gedaagde (in conventie) in een civiele procedure. In die procedure heeft mr. R.H.C. Jongeneel, destijds de behandelend rechter, op 7 april 2010 een tussenvonnis gewezen. Tegen dat vonnis heeft verzoekster hoger beroep ingesteld.
1.2.
Het gerechtshof te Amsterdam heeft op 8 november 2011 arrest gewezen. Verzoekster heeft op 6 februari 2013 in de procedure bij de rechtbank een conclusie na arrest genomen. De procedure bij de rechtbank is vanaf dat moment voortgezet.
1.3.
Eiser in de civiele procedure (in conventie), [ ], is op 6 juni 2013 overleden.
1.4.
Op 14 mei 2014 heeft mr. Raaijmakers namens [ ] (hierna: [ ]) een antwoordakte na arrest ingediend en gesteld dat [ ] de procedure als rechtsopvolger onder algemene titel van wijlen de heer [ ] wil voortzetten.
1.5.
Verzoekster heeft zich in de civiele procedure vervolgens op het standpunt gesteld dat [ ] niet heeft onderbouwd dat zij rechtsopvolger van wijlen de heer [ ] is.
1.6.
De behandeling van de civiele procedure is vervolgens overgedragen aan een andere rechter, niet zijnde de rechter waartegen het wrakingsverzoek is ingediend. De rechtbank heeft vervolgens een comparitie van partijen gelast. In een aan partijen verzonden brief heeft de rechtbank geschreven dat de rechtbank het wenselijk acht dat een verklaring van erfrecht wordt overgelegd of een ander stuk waaruit blijkt dat [ ] rechtsopvolger van [ ] is.
1.7.
Nadat de comparitie een keer is aangehouden, is deze vervolgens bepaald op 8 december 2014. Op dat moment was de rechter tegen wie het onderhavige verzoek is ingediend met de behandeling van de zaak belast. De bijeenkomst op 8 december 2014 is verzet naar 16 januari 2015.
1.8.
Op 15 januari 2015 heeft de rechter aan een medewerkster van de griffie gevraagd om mr. Raaijmakers te bellen en hem te vragen om de verklaring van erfrecht mee naar de zitting te nemen en bij voorkeur de verklaring nog die middag aan de rechtbank en de advocaat van verzoekster per fax te sturen.
1.9.
De verklaring van erfrecht is vervolgens door mr. Raaijmakers per fax aan de rechtbank en aan mr. Van Reek gestuurd. Daarop heeft mr. Van Reek de rechter gewraakt.
1.10.
Uit de verklaring van erfrecht volgt dat [ ] de nalatenschap van wijlen de heer [ ] zuiver heeft aanvaard.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

Verzoekster stelt dat de rechter de schijn van vooringenomenheid op zich heeft geladen, door de advocaat van de wederpartij in de civiele procedure te verzoeken om de verklaring van erfrecht toe te zenden. Deze handelwijze acht verzoekster in strijd met het beginsel van onpartijdigheid. Er is genoeg tijd geweest om de verklaring van erfrecht uit eigener beweging in de procedure in te brengen.

3.De reactie van de rechter

De rechter heeft, samengevat en zakelijk weergegeven, gesteld dat van vooringenomenheid jegens verzoekster geen sprake is. De verklaring van erfrecht was al eerder opgevraagd. Bij de voorbereiding van de behandeling constateerde de rechter dat de verklaring van erfrecht geen onderdeel uitmaakte van het dossier. Zij heeft vervolgens uit proceseconomisch oogpunt (nogmaals) gevraagd om de verklaring toe te zenden, zodat daarover geen discussie zou ontstaan op de zitting en de zaak inhoudelijk zou kunnen worden behandeld. De rechter wijst op artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

4.De reactie van de wederpartij in de civiele procedure

4.1.
De wederpartij van verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat het wrakingsverzoek moet worden afgewezen.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1.
Op grond van het bepaalde in artikel 36 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), dient in een wrakingprocedure te worden onderzocht of er sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
Naar het oordeel van de wrakingskamer is van dergelijke feiten of omstandigheden geen sprake. Reeds voordat de rechter met de behandeling van de zaak is belast is door een andere rechter om een verklaring van erfrecht verzocht. Die bevoegdheid van de rechter vloeit voort uit artikel 22 Rv. Uit het feit dat de rechter een medewerkster van de griffie heeft verzocht om naar de wederpartij van verzoekster te bellen en te vragen om de verklaring van erfrecht in het geding te brengen valt op geen enkele wijze een objectieve rechtvaardiging voor de (schijn van) vooringenomenheid af te leiden.
5.3.
Het voorgaande betekent dat het verzoek tot wraking als ongegrond wordt afgewezen.
5.4.
De wrakingskamer ziet aanleiding om toepassing te geven aan artikel 39 lid 4 Rv, omdat het verzoek naar het oordeel van de wrakingskamer op een evident onjuiste grond is gedaan. Een volgend verzoek tot wraking zal dan ook niet in behandeling worden genomen.
B E S L I S S I N G :
De rechtbank:
  • wijst het verzoek tot wraking af;
  • bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking van de rechter in deze procedure niet in behandeling wordt genomen.
Aldus gegeven door mr. A.W.J. Ros, voorzitter, mrs. S.P. Pompe en A.W.C.M. van Emmerik, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Nieuwenhuijs, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2015.
Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, vijfde lid, Rv, geen voorziening open.