In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 23 januari 2015 uitspraak gedaan op een verzoek tot verschoning van rechter R.A. Dudok van Heel. Het verzoek was ingediend naar aanleiding van donaties die aan een stichting waren gedaan, waarvan de rechter secretaris is. De rechter vreesde dat deze donaties de onpartijdigheid in de civiele procedure tussen de heer [ ] en De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) zouden kunnen beïnvloeden. Tijdens een comparitie van partijen op 7 januari 2015 werd duidelijk dat er betalingen waren gedaan aan de stichting door een persoon met dezelfde voorletters als de partij in de procedure. De rechter verzocht zich te mogen verschonen op basis van artikel 40 Rv, omdat zij vreesde dat haar betrokkenheid bij de stichting de schijn van partijdigheid zou kunnen wekken.
De rechtbank oordeelde dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. De rechtbank concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees bestond dat de rechter niet onpartijdig zou zijn, aangezien de relevante feiten en omstandigheden aan beide partijen waren gepresenteerd. De rechtbank stelde vast dat als de betalingen aan de stichting niet afkomstig waren van de partij in de procedure, er geen verband was met de zaak. Indien de betalingen wel afkomstig waren van de partij, dan waren deze ofwel filantropisch van aard, ofwel bedoeld om de onpartijdigheid van de rechter te ondermijnen, wat niet kon worden gehonoreerd.
Uiteindelijk werd het verzoek tot verschoning afgewezen, omdat er onvoldoende zwaarwegende feiten en omstandigheden waren die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar zouden kunnen brengen. De beslissing werd genomen zonder mondelinge behandeling, en er staat geen voorziening open tegen deze beslissing op grond van artikel 41 lid 3 Rv.