ECLI:NL:RBAMS:2015:6671

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 oktober 2015
Publicatiedatum
5 oktober 2015
Zaaknummer
13/702113-15;13/684557-14; 13/706535-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Relatieve klachtdelicten en niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in strafzaken

Op 1 oktober 2015 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1996 en gedetineerd. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn aangebracht, gevoegd behandeld. De officier van justitie, mr. P.A.M. ter Haar Romeny-Wijffels, heeft vorderingen gedaan tegen de verdachte, die bijgestaan werd door zijn raadsman, mr. E. El Assrouti. De tenlastelegging omvatte onder andere diefstal en poging tot diefstal van verschillende goederen, waaronder bromfietsen en inbraken in bedrijfspanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van het primair en subsidiair tenlastegelegde onder feit 2 in zaak B, omdat de verdachte een bloedverwant is van de aangever en er geen klacht is ingediend. De rechtbank heeft de dagvaarding geldig verklaard en de officier van justitie ontvankelijk geacht voor de overige feiten. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de inbraken en heling van gestolen goederen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van tien maanden, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling bij een forensisch jeugdteam. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen gelast, omdat de verdachte zich binnen de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/702113-15 (A) 13/684557-14 (B) 13/706535-15 (C) 23/001519-14 (TUL) 23/004634-13 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 1 oktober 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres, te plaats 1] , gedetineerd in het [detentie adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 17 september 2015.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.A.M. ter Haar Romeny-Wijffels en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. El Assrouti, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(Zaak A)
ten aanzien van feit 1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 mei 2015 tot en met 6 juni 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een (bedrijfs)pand (perceel [locatie] ) en/of een of meer (tot voornoemd pand behorende) opslagruimte(s) heeft weggenomen een of meer dozen en/of verpakkingen drinken en/of
snoepgoed, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Kiosk en/of NS Stations Retail en/of Smullers, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking, te weten door het verbreken en/ of onklaar maken van de bij voornoemd pand en/of opslagruimte(s) behorende (elektronische) beveiligingssysteem en/of (vervolgens) (door)zagen en/of (open)wrikken en/of (door/open)duwen en/of (open) stoten en/of (open) slaan (middels een (hard en/of zwaar) voorwerp) van een of meerdere deur(en) en/of wanden (telkens) behorende bij voornoemd
(bedrijfs)pand en/of opslagruimte(s);
subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 31 mei 2015 tot en met 6 juni 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) een of meer dozen en/of verpakkingen drinken en/of snoepgoed, in elk geval enig goed, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en),
althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door diefstal, in elk geval (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
ten aanzien van feit 2
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 december 2014 tot en met 2 december 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een bromfiets (merk/kenteken: Peugeot/ [kenteken 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak op en/of verbreking van één of meer slot(en) van voornoemde bromfiets;
subsidiair:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode 1 december 2014 tot en met 18 december 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een bromfiets (merk/kenteken: Peugeot/ [kenteken 1] ) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen (telkens) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door diefstal, in elk geval een door misdrijf verkregen goed betrof;
(Zaak B)
ten aanzien van feit 1
hij op of omstreeks 17 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft/hebben weggenomen een bromfiets (merk/type: Jmstar/ [nummer 1] ) (kenteken: [kenteken 2] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 2] en/of [persoon 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking door één of meer slot(en) van voornoemde bromfiets te forceren;
subsidiair:
hij op of omstreeks 17 juni 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een bromfiets (merk/type: Jmstar/ [nummer 1] ) (kenteken: [kenteken 2] ) heeft/hebben verworven en/of voorhanden heeft/hebben gehad, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het een door misdrijf, in elk geval een door misdrijf verkregen goed betrof;
ten aanzien van feit 2
hij op of omstreeks 02 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning ( [adres 1] ) weg te nemen geld en/of goederen, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot voornoemde woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, zich naar voornoemde woning heeft begeven en/of
- ( vervolgens) over een (hoog) hek is geklommen om zodoende de (binnen)tuin (behorende bij voornoemde woning) te bereiken en/of
- ( vervolgens) met een schaar en/of een hark(je) en/of een schoffel(tje), althans één of meer scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), één of meer (raam)kozijn(en) van voornoemde woning heeft geforceerd en/of beschadigd;
subsidiair:
hij op of omstreeks 02 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk één of meer (raam)kozijn(en) van een woning ( [adres 1] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door met een schaar en/of een hark(je) en/of een schoffel(tje), althans één of meer
scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en), één of meer (raam)kozijn(en) van voornoemde woning te forceren en/of te beschadigen;
ten aanzien van feit 3
hij op of omstreeks 27 juli 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weg te nemen een snorfiets/bromfiets, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 5] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en die/dat weg te nemen snorfiets/bromfiets onder zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, naar voornoemde snorfiets/bromfiets is toegegaan, waarna hij, verdachte, met een hamer, in elk geval met een (hard en/of zwaar) voorwerp, eenmaal of meermalen (met kracht) op/tegen het kettingslot (waarmee voornoemde snorfiets/bromfiets op slot was gezet) heeft geslagen;
(Zaak C)
hij op of omstreeks 2 december 2014 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een snorfiets, merk Peugeot [nummer 2] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [persoon 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair:
hij op of omstreeks 2 december 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, een snorfiets, merk Peugeot [nummer 2] heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.

3.Voorvragen

3.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde onder feit 2 in zaak B. Zowel de poging tot inbraak in de woning van de vader van verdachte als de vernieling van het raamkozijn van deze woning zijn ingevolge artikel 316 respectievelijk artikel 353 van het Wetboek van Strafrecht relatieve klachtdelicten. Verdachte is een bloedverwant in de rechte linie van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. In dat geval kan verdachte alleen worden vervolgd als tegen hem een klacht is ingediend door degene tegen wie het misdrijf is gepleegd. Nu zo’n klacht of een ander bewijsmiddel waaruit blijkt dat aangever vervolging van zijn zoon wenste ontbreekt in het dossier, dient het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vervolging.
3.2
Voorvragen ten aanzien van de feiten in zaak A, de feiten 1 en 3 in zaak B en de feiten in zaak C
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
Zaak A
Ten aanzien van feit 1 kan worden bewezen dat verdachte heeft ingebroken in de bedrijfspanden. Uit de aangifte van [persoon 9] blijkt dat in de nacht van 31 mei 2015 op
1 juni 2015 is ingebroken, dat daarbij een beveiligingscamera is vernield en dat er diverse spullen zijn weggenomen. Vervolgens is ook op 4 juni 2015 en 6 juni 2015 ingebroken. Op het dak van het bedrijfspand zijn schoensporen aangetroffen. De schoensporen op het dak stoppen ter hoogte van de plaats waar zich het detectiealarm bevindt. Blijkens de afdrukken hebben de zolen van de betreffende schoenen, net als de schoenen die onder verdachte in beslag zijn genomen, een ‘Davidsterpatroon’ en zijn zij bovendien even lang als de schoenen van verdachte. Daarnaast heeft verdachte bij zijn aanhouding een helm bij zich alsmede een jas die overeenkomen met de helm en de jas die, zoals op de camerabeelden van de inbraak is te zien, worden gedragen door een dader van de inbraak. De spullen die bij de brommer van verdachte in beslag zijn genomen op 7 juni 2015 komen sterk overeen met de goederen die uit de bedrijfspanden zijn weggenomen. Tussen deze goederen worden bovendien servetten van het merk ‘Smullers’ aangetroffen, een aanwijzing dat verdachte ook bij de diefstal in het bedrijfspand Smullers betrokken is geweest. Verdachte had op 7 juni 2015 niets te zoeken op het terrein bij het elektriciteitshuisje en hij geeft voor zijn aanwezigheid aldaar ook geen aannemelijke verklaring. Evenmin geeft hij een aannemelijke verklaring voor het feit dat hij wordt aangetroffen met al die goederen. Verdachte geeft immers aan dat hij deze heeft gekocht bij de Makro, maar een medewerker van de Makro verklaart dat verdachte daar al twee jaar niet is geweest.
Verdachte dient van het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken. Vastgesteld kan slechts worden dat verdachte op de gestolen bromfiets heeft gereden. Niet blijkt dat verdachte wist of had moeten weten dat de bromfiets van diefstal afkomstig was.
Zaak B
Ten aanzien van feit 1 kan worden bewezen dat verdachte de bromfiets van aangever [persoon 2] heeft gestolen. Verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde medeplegen. Getuige [getuige 1] heeft waargenomen dat een jongen met een hamer een schroevendraaier in het contactslot van de bromfiets ramde. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte met een hamer loopt en ter plaatse is een hamer aangetroffen. Op de beelden is tevens te zien dat verdachte met een bromfiets aan zijn hand naar twee jongens loopt en dat hij de bromfiets probeert te starten. Getuige [getuige 2] geeft aan dat hij hoorde dat aan verdachte werd gevraagd of hij de sleutels kwijt was en dat verdachte daarop bevestigend zou hebben geantwoord. Op zitting verklaart verdachte echter dat de sleutel in het contactslot zat. Dat is gelet op voornoemde getuigenverklaring ongeloofwaardig.
Ook feit 3 kan worden bewezen. Getuige [getuige 3] heeft waargenomen dat verdachte aan het rammen was op het slot. Op de stoeptegels zijn sporen aangetroffen die duiden op slaande bewegingen. Bovendien is het slot kapot. In de fietstas van verdachte is een hamer aangetroffen. Uit het feit dat gras onder de schoenen van verdachte zat en dat er grassporen op de stoeptegels zijn aangetroffen die in de richting van de bromfiets gaan, blijkt dat verdachte bij de scooter is geweest.
Zaak C
Bewezen kan worden dat verdachte de snorfiets heeft gestolen. In de vroege ochtend van
2 december 2014 ziet de politie verdachte op deze brommer rijden, kort nadat de diefstal is gepleegd. Er zit geen sleutel in het contact en verdachte kan bij de staandehouding geen rijbewijs overhandigen. Verdachte verklaart dat hij van een vriend, van wie hij de naam niet weet, een rondje op de scooter mocht rijden. Dit is ongeloofwaardig. Als verdachte verder mag rijden en later weer wordt staandegehouden, rent hij weg.
4.2
Standpunt van de verdediging
Zaak A
Verdachte dient van feit 1 te worden vrijgesproken. Uit de aangiftes die zich in het dossier bevinden blijkt dat er drie keer is ingebroken in bedrijfspanden. Tevens blijkt dat ook een inbraakserie heeft plaatsgevonden in december 2014. De verdediging stelt zich op het standpunt dat onduidelijk is welke inbraakschade is toe te schrijven aan welke inbraak en welke onder verdachte aangetroffen goederen volgens de officier van justitie afkomstig zijn uit de inbraken. Uit het dossier blijkt dat de handpalmafdruk die op de plaats delict is aangetroffen niet afkomstig is van verdachte. Wat overblijft zijn de overeenkomsten die worden gevonden met betrekking tot de helm van verdachte en de schoenzolen die op het dak zijn aangetroffen. Deze overeenkomsten zijn echter onvoldoende voor een bewezenverklaring. Ook de heling kan niet worden bewezen nu de goederen die bij verdachte zijn aangetroffen niet zijn te herleiden tot één van de getroffen bedrijven.
Verdachte dient ook van het onder feit 2 primair en subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken. Voor diefstal van de scooter biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten en nergens uit blijkt dat verdachte moest weten dat de scooter van diefstal afkomstig was.
Zaak B
Feit 1 kan niet worden bewezen. Als de politie ter plaatse komt worden drie jongens aangetroffen, onder wie verdachte. De andere jongens, zo wordt verklaard, zouden verdachte niet kennen. Dit blijkt niet te kloppen want één van deze jongens blijkt [persoon 7] te zijn en uit nader onderzoek is gebleken dat [persoon 7] bij verdachte in de klas heeft gezeten. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de verklaringen van de twee medeverdachten niet geloofwaardig zijn. Het signalement waaraan de jongen zou voldoen die zich volgens getuige [getuige 1] zou hebben beziggehouden met de bromfiets, is onvoldoende specifiek. De jongen zou bovendien volgens zijn verklaring een koptelefoon op hebben gehad, maar onder verdachte is geen koptelefoon in beslag genomen. Daarnaast is de bromfiets op een andere locatie gestolen dan waar verdachte met de bromfiets is aangetroffen. In het scenario van de officier van justitie zou verdachte met de bromfiets naar de McDonald’s zijn gelopen. Dit is echter niet mogelijk omdat verdachte met zijn fiets naar de McDonald’s kwam.
Verdachte dient van feit 3 te worden vrijgesproken. Een getuige geeft aan dat een persoon op het slot aan het rammen was. Zij geeft niet aan waaraan deze persoon is te herkennen. De conclusie dat dit verdachte is kan dan ook niet worden getrokken. De bromfiets is alsnog gestolen nadat verdachte is aangehouden. De verklaring van verdachte dat anderen, die weg waren gerend toen de politie ter plaatse kwam, hebben geprobeerd de bromfiets te stelen en daar na aanhouding van verdachte in zijn geslaagd, wordt niet weerlegd door de bewijsmiddelen.
Zaak C
Verdachte dient van het tenlastegelegde in zaak C te worden vrijgesproken. Nadat verdachte een eerste keer was staandegehouden en hij en de bromfiets werden gecontroleerd, mocht verdachte verder rijden. Een uur later is een tweede contactmoment geweest tussen verdachte en dezelfde verbalisant omdat deze verbalisant nieuwe informatie had over de herkomst van de bromfiets. Verdachte had redelijkerwijs niet kunnen vermoeden dat de bromfiets van diefstal afkomstig was, hetgeen wordt ondersteund doordat de verbalisant, een professional, die dat op het eerste gezicht ook niet heeft kunnen constateren.
4.3
Oordeel van de rechtbank
Zaak A
Feit 1
Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I zijn vervat is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de inbraken in de opslagruimtes van de bedrijfspanden van Kiosk/NS Stations Retail en/of Smullers. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Er is aangifte gedaan van een inbraak in een opslagruimte van het bedrijfspand van Kiosk/NS Station Retail in de nacht van 31 mei 2015 op 1 juni 2015. De bedrading van het alarmsysteem was vernield en er was een gat in de deur gemaakt met een breekvoorwerp. Uit de opslagruimte waren dozen snoepgoed en verpakkingen drinken weggenomen.
Vervolgens is ook aangifte gedaan van een inbraak in de opslagruimte van het bedrijfspand van Smullers op 4 juni 2015 en van een nieuwe inbraak in de opslagruimte van het bedrijfspand van Kiosk/NS Station Retail op 6 juni 2015, wederom door een gat in de deur te maken. Uit de opslagruimte van Smullers zijn dozen frisdrank en een doos servetten met het logo van ‘Smullers’ weggenomen. Uit de opslagruimte van Kiosk/NS Station Retail zijn opnieuw dozen snoepgoed en verpakkingen drinken weggenomen.
Op 7 juni 2015 treffen verbalisanten verdachte aan op een afgesloten terrein dat aan de andere zijde van het treinspoor bij een elektriciteitshuisje was gelegen. Op het toegangshek was een verbodsbepaling bevestigd, inhoudende dat het verboden was voor onbevoegden het terrein te betreden. Naast het toegangshek was een toegangsdeur en deze stond open. Het kettingslot was verbroken. Verdachte stond achter voornoemd hek. In het gras lagen diverse kartonnen dozen en in één van de dozen lagen papieren servetten met de opdruk ‘Smullers.’ Verdachte was bezig meerdere dozen energiedrankjes en chocolade op zijn scooter te laden. In de buddyseat van de scooter lagen losliggende blikjes Red Bull, Maaza flesjes en chips verpakkingen. Verbalisanten stelden een onderzoek in op het terrein en troffen achter het elektriciteitshuisje een container aan waarin nog meer dozen stonden met trays met (energie)drankjes en snoepgoed.
De hierboven genoemde goederen kunnen, omdat ze zo generiek zijn, niet specifiek (door bijvoorbeeld een artikelnummer) worden gekoppeld aan Kiosk en/of Smullers. De goederen die bij verdachte zijn aangetroffen, vertonen echter wat betreft soort en omvang grote gelijkenis met de goederen die zijn gestolen. Uiteindelijk zijn de goederen teruggegeven aan Kiosk.
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte geen aannemelijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van de goederen waarover hij de beschikking had. Verdachte heeft immers verklaard dat hij de goederen die hij bij zich had op 7 juni 2015 om 10.00 uur bij de Makro in [plaats] had gekocht ten behoeve van zijn eigen bedrijf. Deze verklaring is ongeloofwaardig nu uit nader onderzoek bij de Makro in [plaats] is gebleken dat deze op 7 juni 2015 om 10.00 uur was gesloten en de pas van het bedrijf van verdachte bovendien al twee jaar niet in een Makro in Amsterdam is gebruikt.
Verbalisant [verbalisant] relateert dat op de camerabeelden van de inbraak die op 1 juni 2015 heeft plaatsgevonden een manspersoon is te zien. Tevens is te zien dat deze man een moker in zijn hand heeft. Verbalisant [verbalisant] komt tot de conclusie dat het postuur van deze man, smal hoofd en grote neus, overeenkomt met het postuur van verdachte. [verbalisant] relateert verder dat op de beelden voorts te zien is dat de man een donkere jas en een helm met over het midden van voor naar achter twee lichte strepen droeg. In de fouillering van verdachte zat een helm en een jas die grote gelijkenis vertonen met de helm en de jas die op de beelden waren te zien.
Daarnaast zijn op het dak van de opslagruimtes van de bedrijfspanden schoenzoolafdrukken aangetroffen als ook op de vernielde binnendeur in het bedrijfspand alwaar op 1 juni 2015 was ingebroken, waarvan het duidelijk was dat deze schoenzolen een ‘Davidsterpatroon’ hadden. De lengte van de zoolafdruk was 29,5 centimeter. De schoenen die in de fouillering van verdachte zaten, bleken een duidelijk ‘Davidsterpatroon’ te hebben en ook deze zolen hadden een lengte van 29,5 centimeter.
Het voorgaande, in onderling verband en samenhang beschouwd, leidt tot het oordeel dat verdachte de persoon is geweest die op de camerabeelden van 1 juni 2015 is te zien en dat hij degene is geweest die de schoensporen op het dak en op de binnendeur heeft achtergelaten en op 7 juni de beschikking had over goederen die toebehoorden aan Kiosk en/of Smullers. Dit is naar het oordeel van de rechtbank voldoende voor een bewezenverklaring van de betrokkenheid van verdachte bij de inbraken in de periode van 31 mei tot en met 6 juni 2015, waarbij goederen van Kiosk en Smullers zijn ontvreemd. Hoewel niet onaannemelijk is dat verdachte niet alleen heeft geopereerd, bestaat er onvoldoende bewijs voor medeplegen. Van dat onderdeel van de tenlastelegging zal verdachte worden vrijgesproken.
Feit 2
Met de raadsman en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair dan wel het subsidiair tenlastegelegde feit. Verdachte wordt van dit feit vrijgesproken.
Zaak B
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primaire feit, te weten de diefstal van de bromfiets. Op grond van de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden kan niet worden vastgesteld dat verdachte de bromfiets op de locatie alwaar aangever woonachtig is, heeft weggenomen. Aldus kan niet worden bewezen dat sprake is geweest van een wegnemingshandeling door verdachte, een vereiste voor een bewezenverklaring van de diefstal. Daarnaast volgt het scenario dat de officier van justitie heeft geschetst, te weten dat moet worden aangenomen dat verdachte de bromfiets heeft weggenomen bij de woning van aangever en vervolgens aan de hand heeft meegenomen naar de McDonalds’s, niet uit de bewijsmiddelen. Te meer nu verdachte op de fiets naar de McDonald’s is gekomen.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het subsidiaire feit op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I zijn vervat, kan worden bewezen. Verdachte heeft de beschikking gehad over de bromfiets. Uit de camerabeelden en de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt immers dat verdachte op de bromfiets heeft gezeten en deze heeft geprobeerd te starten door middel van de kickstart. Uit de getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] blijkt dat de bromfiets niet was voorzien van een sleutel en verdachte de bromfiets op een andere manier probeerde te starten, te weten door het slaan van een schroevendraaier in het contactslot. De rechtbank is van oordeel dat uit voorgaande handelingen van verdachte blijkt dat hij wist dat de bromfiets van diefstal afkomstig was en dat hij zich aldus schuldig heeft gemaakt aan opzetheling.
Feit 3
Op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I zijn vervat is de rechtbank van oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot diefstal van de bromfiets. De verklaring die verdachte ter zitting heeft afgelegd, inhoudende dat hij van 4.00 uur tot 6.00 uur aan het voetballen was en daar bij de bromfiets heeft gestaan met een aantal andere jongens die de bromfiets, achteraf gezien, kennelijk wilden stelen en die vlak voordat de politie kwam, zijn weggerend, acht de rechtbank niet aannemelijk nu deze verklaring niet wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen. Bovendien heeft verdachte hierover bij de politie niets verklaard en is eerst ter terechtzitting met deze, oncontroleerbare, verklaring gekomen.
Zaak C
Ten aanzien van feit 1 is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primaire feit, te weten de diefstal van de bromfiets, nu niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van een wegnemingshandeling door verdachte, een vereiste voor een bewezenverklaring van de diefstal.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het subsidiaire feit op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I zijn vervat, kan worden bewezen. Verdachte is blijkens het proces-verbaal van bevindingen aangetroffen op de bromfiets die als gestolen stond gesignaleerd en waarvan het contactslot kapot was, althans dat de sleutel niet in het contactslot zat. Verdachte had onder deze omstandigheden redelijkerwijs moeten vermoeden dat de bromfiets een door misdrijf verkregen bromfiets betrof.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage I vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
(Zaak A)
ten aanzien van het primaire onder feit 1
op tijdstippen in de periode van 31 mei 2015 tot en met 6 juni 2015 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit de tot een bedrijfspand behorende opslagruimtes, perceel [locatie] , heeft weggenomen dozen, verpakkingen drinken en snoepgoed, toebehorende aan Kiosk / NS Stations Retail en/of Smullers, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, te weten door het onklaar maken van de bij voornoemd pand behorende elektronische beveiligingssysteem en vervolgens openwrikken, duwen of stoten middels een hard voorwerp van meerdere deuren behorende bij voornoemde opslagruimtes;
(Zaak B)
ten aanzien van het subsidiaire onder feit 1
op 17 juni 2014 te Amsterdam een bromfiets, merk/type: Jmstar/ [nummer 1] , kenteken: [kenteken 2] , voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist, dat het een door misdrijf, verkregen goed betrof;
ten aanzien van feit 3
op 27 juli 2014 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een bromfiets, toebehorende aan [persoon 5] , en die weg te nemen bromfiets onder zijn bereik te brengen door middel van braak, naar voornoemde bromfiets is toegegaan, waarna hij, verdachte, met een hamer, meermalen tegen het kettingslot waarmee voornoemde bromfiets op slot was gezet, heeft geslagen.
(Zaak C)
ten aanzien van het subsidiaire feit
op 2 december 2014 te Amsterdam, een snorfiets, merk Peugeot [nummer 2] voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte onder feit 1 in zaak A, en de bewezen geachte feiten in zaak B en zaak C zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarde van het algemeen reclasseringstoezicht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding is het adolescentenstrafrecht toe te passen. Verdachte is diverse malen veroordeeld, woont niet bij zijn ouders en is niet voornemens zich aan regels te houden.
De vordering van de benadeelde partij [persoon 1] dient, gelet op de vrijspraak waartoe is gerekwireerd, afgewezen te worden.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf met parketnummer 23/001519-14 dient te worden toegewezen nu verdachte zich binnen de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. Voorts dient de proeftijd van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf met parketnummer 23/004634-13 te worden verlengd zodat de reeds op gang gekomen ambulante behandeling kan worden voortgezet.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht verdachte niet te veroordelen tot een gevangenisstraf van langere duur dan reeds in voorarrest doorgebracht nu dit geen toegevoegde waarde heeft. Het is noodzakelijk dat verdachte zo snel mogelijk wordt behandeld.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan inbraken gepleegd in opslagruimtes van bedrijfspanden. Verdachte heeft met het plegen van deze strafbare feiten veel schade toegebracht. Deze feiten zijn zeer hinderlijk voor slachtoffers en veroorzaken veel overlast. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan poging tot diefstal van een scooter, waardoor het slachtoffer financiële schade heeft geleden. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan heling van een tweetal scooters. Door heling wordt het plegen van andere vermogensdelicten zoals diefstal bevorderd en is daarom als even ernstig te beschouwen.
Bovendien is verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie eerder veroordeeld voor vermogensdelicten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het Pro Justitia rapport van de psycholoog van
17 augustus 2015. Hieruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een benedengemiddeld tot zeer zwakbegaafd intelligentieniveau, PDD-NOS en een ziekelijke stoornis in de vorm van een psychotische stoornis NAO. Hoewel verdachte beperkingen kent op gebied van intellect, communicatief en sociaal-emotioneel vermogen, zijn deze niet van dien aard dat hij niet in staat is om strafbaar gedrag te onderscheiden van niet-strafbaar gedrag. Op grond hiervan wordt geadviseerd verdachte als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen. Vanuit zorgoogpunt en met het oog op een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte wordt geadviseerd om het reclasseringstoezicht bij de William Schrikker Groep te continueren, zodat verdachte wordt ondersteund bij zijn problemen op sociaal-maatschappelijk gebied. Factoren die aanleiding geven tot het toepassen van adolescentenstrafrecht zijn het beperkte verstandelijke vermogen van verdachte, zijn achtergebleven sociaal-emotioneel ontwikkelingsniveau, zijn onvermogen om zijn eigen gedrag te organiseren en het feit dat hij in het contact veel jonger overkomt dan zijn kalenderleeftijd. Er worden, door de deskundige, weinig contra-indicaties gezien voor het toepassen van het adolescentenstrafrecht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 10 september 2015. Hieruit blijkt dat sprake is van ernstige complexe problematiek. Voor een zo gunstig mogelijke ontwikkeling is het van belang dat de behandeling van verdachte wordt gecontinueerd. De reclassering adviseert de toepassing van het adolescentenstrafrecht. Om het kader te verstevigen en de haalbaarheid van de pedagogische aanpak te vergroten wordt de uitvoering van elektronische controle geadviseerd. Voorts blijkt uit het rapport dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden Verdachte moet zich binnen drie dagen na de invrijheidstelling melden bij de William Schrikker Groep, in de persoon van de heer [persoon 8] , op het volgende adres: [adres, te plaats 2] . Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Voorts wordt verdachte verplicht zich te laten behandelen bij het forensisch jeugd ACT-team van Inforsa of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven. Tot slot zal verdachte op vastgestelde tijdstippen aanwezig moeten zijn op het verblijfadres. De precieze tijdstippen worden vooraf vastgesteld door de reclassering, in overleg met verdachte waarbij de tijden zo goed mogelijk worden afgestemd op het traject van verdachte. Het locatiegebod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel. Het huidige verblijfadres is [adres, te plaats 3] . De rechtbank zal dit advies overnemen en voornoemde bijzondere voorwaarden aan een voorwaardelijk deel van de op te leggen straf verbinden.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of het adolescentenstrafrecht dan wel het meerderjarigenstrafrecht op verdachte dient te worden toegepast. De onderhavige feiten zijn gepleegd na de inwerkingtreding van de Wet adolescentenstrafrecht op 1 april 2014 zodat het, gelet op de leeftijd van verdachte ten tijde van het plegen van de tenlastegelegde feiten mogelijk is om het adolescentenstrafrecht toe te passen. De rechtbank is op grond van de leeftijd van verdachte ten tijde van de delicten en de persoonlijkheid van verdachte, zoals is gebleken uit het over verdachte opgemaakte reclasseringsrapport en het hierboven besproken Pro Justitia rapport, het adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast. De rechtbank neemt zodoende het advies van de reclassering en de psycholoog over en legt, op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, na te noemen jeugdsancties aan verdachte op.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht en hetgeen in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. Gelet hierop acht de rechtbank termen aanwezig af te wijken van hetgeen de officier van justitie heeft geëist en zal een lagere straf opleggen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [persoon 1] met betrekking tot feit 2 in zaak A
Nu aan verdachte – zonder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht – geen straf of maatregel is opgelegd, is [persoon 1] in de vordering niet-ontvankelijk.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 31 december 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/001519-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 22 juli 2014 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van vijftig uur, met bevel dat een gedeelte van deze straf, groot dertig uur, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 31 december 2014 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 23/004634-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van
19 december 2013 van het gerechtshof Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van tachtig uur, met bevel dat een gedeelte van deze straf, groot veertig uur, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een akte waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45, 57, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 311, 416 en 417bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn van toepassing zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte feit.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte ter zake van het onder feit 2 primair en subsidiair in zaak B tenlastegelegde.
Verklaart het onder feit 2 in zaak A, het onder feit 1 primair in zaak B en het onder feit
1 primair in zaak C tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 in zaak A, feit 1 subsidiair en feit 3 in zaak B en het subsidiaire feit in zaak C heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
(Zaak A)
ten aanzien van het primaire onder feit 1
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd;
(Zaak B)
ten aanzien van het subsidiaire onder feit 1opzetheling;
ten aanzien van feit 3
poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
(Zaak C)
ten aanzien van het subsidiaire feit
schuldheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- meldplicht: veroordeelde moet zich binnen drie dagen na de invrijheidstelling melden bij de William Schrikker Groep (in de persoon van de heer [persoon 8] ) op het volgende adres: [adres, te plaats 2] . Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • behandelverplichting: veroordeelde wordt verplicht zich te laten behandelen bij het forensisch jeugd ACT-team van Inforsa of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • locatiegebod: veroordeelde zal op vastgestelde tijdstippen aanwezig moeten zijn op het verblijfadres. Daarbij heeft hij in principe op doordeweekse dagen een aaneengesloten blok van twaalf uur ter invulling van zijn dagbesteding. In de weekenden heeft veroordeelde in principe vier uur per dag vrij te besteden. Wanneer veroordeelde op doordeweekse dagen geen dagbesteding heeft, heeft hij twee uur vrij te besteden. De precieze tijdstippen worden vooraf vastgesteld door de reclassering, in overleg met veroordeelde waarbij de tijden zo goed mogelijk worden afgestemd op het traject van veroordeelde. Het locatiegebod wordt gecontroleerd met een elektronisch controlemiddel. Het huidige verblijfadres is [adres, te plaats 3] . Een ander adres voor het locatiegebod is alleen mogelijk als de reclassering daarvoor toestemming geeft. Het Openbaar Ministerie kan op advies van de reclassering het locatiegebod laten vervallen of de genoemde bloktijden wijzigen.
Geeft opdracht aan Bureau Jeugdzorg/Jeugdreclassering en/of de William Schrikker Groep Jeugdreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Verklaart
[persoon 1] niet-ontvankelijkin zijn vordering ten aanzien van feit 2 in zaak A.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 22 juli 2014 opgelegd voorwaardelijk strafdeel, namelijk een werkstraf van
30 (dertig) uur,te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 19 december 2013 opgelegd voorwaardelijk strafdeel, namelijk een werkstraf van
40 (veertig) uur, te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Piena, voorzitter,
mrs. H.E. Spruit en R.A.J. Hübel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 oktober 2015.