ECLI:NL:RBAMS:2015:6640

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
22 september 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
13-741147-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 20-jarige man voor eenvoudige belediging en gewoonteheling van Cortina fietsen via Marktplaats.nl

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 22 september 2015 uitspraak gedaan tegen een 20-jarige man, die werd beschuldigd van eenvoudige belediging en gewoonteheling van Cortina fietsen. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 80 dagen, maar sprak hem vrij van de bedreiging die hem ook ten laste was gelegd. De zaak kwam aan het licht na een opsporingsonderzoek waarbij gebruik werd gemaakt van een pseudokoop. De rechtbank oordeelde dat het verzuim in het opsporingsproces niet leidde tot bewijsuitsluiting, omdat de pseudokoop niet onrechtmatig was. De verdachte had in de periode van 10 april 2015 tot en met 7 juli 2015 meerdere fietsen verworven, waarvan hij wist dat ze van diefstal afkomstig waren. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich niet alleen schuldig had gemaakt aan opzetheling, maar dat hij ook een gewoonte had gemaakt van het plegen van dit misdrijf. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld voor het beledigen van een beveiliger, waarbij hij beledigende woorden gebruikte en in het gezicht van de beveiliger spuugde. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/741147-15 en 13/703447-14 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 22 september 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres, te plaats] , thans gedetineerd in het [detentie adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 september 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Looijestijn, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.J. Nierop, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat

1.primair

hij in of omstreeks de periode van 10 april 2015 tot en met 7 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft hij, verdachte, op na te melden tijdstippen, na te melden goederen verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof:
- op 10 april 2015 een fiets (merk Cortina, framenummer [nummer 1] ) en/of,
- op 07 juli 2015 een fiets (merk Cortina, framenummer [nummer 2] ) en/of,
- op 07 juli 2015 een fiets (merk Cortina, framenummer [nummer 3] ) en/of,
- op 07 juli 2015 een fiets (merk Cortina, framenummer [nummer 4] ) en/of,
- op 07 juli 2015 een snorfiets (merk Piaggio, kenteken [kenteken 1] ),
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling tot een gevangenisstraf wegens een soortgelijk misdrijf;
subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 10 april 2015 tot en met 07 juli 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, een of meermalen
- een fiets (merk Cortina, framenummer [nummer 1] ) en/of,
- een fiets (merk Cortina, framenummer [nummer 2] ) en/of,
- een fiets (merk Cortina, framenummer [nummer 3] ) en/of,
- een fiets (merk Cortina, framenummer [nummer 4] ) en/of,
- een snorfiets (merk Piaggio, kenteken [kenteken 1] ),
heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen (telkens) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof, terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling tot een gevangenisstraf wegens een soortgelijk misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 16 juni 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk [persoon 1] in het openbaar mondeling en/of door feitelijkheden, heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Hier, hier kijk dan sukkel. Kijk dan met je kankerkop" en/of "Laat me los kankermoer" en/of "Wat zit je me nou aan te kijken met je kankerkop. Met je kankerogen. ik kan toch die kankerboete betalen", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door daarbij in het gezicht van voornoemde [persoon 1] te spugen;
3.
hij op of omstreeks 16 juni 2015 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [persoon 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [persoon 1] dreigend de woorden toegevoegd: "Je weet niet wie ik ben. Ik ben 23 jaar. Ik heb zelfs een politieagent in elkaar geslagen. ik heb meer meegemaakt dan je denkt. ik weet waar je woont. Ik kom hier terug en dan ga je zien wat er gebeurd", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Partiële vrijspraak voorhanden hebben snorfiets (feit 1 primair, vijfde gedachtestreepje)
De raadsman heeft aangevoerd dat niet is komen vast te staan dat verdachte feitelijk zeggenschap had over de in de tenlastelegging genoemde snorfiets. De rechtbank is het op dat punt met de raadsman eens. De snorfiets is aangetroffen in een boxgang waartoe meerdere personen toegang hadden. Het dossier bevat geen aanwijzingen dat die snorfiets aan verdachte toebehoort. Verdachte zal van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
4.2.
Vrijspraak (feit 3)
De officier van justitie acht ook de onder 3 ten laste gelegde bedreiging bewezen.
De raadsman heeft erop gewezen dat voor bewezenverklaring sprake moet zijn van een bedreiging tegen het leven gericht, althans zware mishandeling en dat de ten laste gelegde woorden daar niet van getuigen. Ook kon gelet op de context geen redelijke vrees bij de beveiliger zijn ontstaan. De raadsman heeft daarom vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde verzocht.
De rechtbank overweegt dat alhoewel uit de bewijsmiddelen in het dossier blijkt dat verdachte de beveiliger op agressieve wijze heeft benaderd, geen bewezenverklaring van bedreiging kan volgen. De woorden “Je weet niet wie ik ben. Ik ben 23 jaar. Ik heb meer meegemaakt dan je denkt. Ik weet waar je woont. Ik kom hier terug en dan ga je zien wat er gebeurt” kunnen op zichzelf niet worden gekwalificeerd als een bedreiging met zware mishandeling of enig misdrijf tegen het leven gericht. De zin “Ik heb zelfs een politieagent in elkaar geslagen”, zoals in de aangifte is genoemd, vormt een aanwijzing voor bedreiging met zware mishandeling. Dat verdachte die woorden heeft geuit, wordt echter niet ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 1] . De rechtbank ziet in principe geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de aangifte. Echter, nu dit de enige bron is voor de zin waarin de essentie van de bedreiging met zware mishandeling zou schuilen, acht de rechtbank dit onvoldoende voor bewezenverklaring. Zij zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Gelet op het voorgaande behoeft het voorwaardelijk verzoek van de raadsman geen bespreking.
4.3.
Vormverzuimen ex 359a Sv [1] (feit 1)
De rechtbank beslist ten aanzien van de verweren strekkende tot bewijsuitsluiting wegens onrechtmatig handelen van opsporingsambtenaren in het voorbereidend onderzoek als volgt.
Pseudokoop
De raadsman heeft aangevoerd dat in casu sprake was van een pseudokoop waarvoor geen bevel door de officier van justitie was afgegeven. Die onrechtmatigheid levert volgens de raadsman een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv op en dient te worden bestraft met bewijsuitsluiting. Immers, het opsporingsmiddel dat tegen verdachte is ingezet was niet alleen onrechtmatig, maar ook ingrijpend, nu daarmee inbreuk is gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van verdachte, en onnodig, want ook zonder de pseudokoop had verdachte aangehouden kunnen worden. Ook zonder de pseudokoop was er al een voldoende mate van verdenking. Het betreft een onherstelbaar vormverzuim, waardoor verdachte in zijn belangen is geschaad. Gezien de lichtvaardige wijze waarop de politie kennelijk in helingszaken naar dit middel grijpt, dient op het verzuim gereageerd te worden met bewijsuitsluiting. Alleen op die manier kan er een duidelijk signaal overgebracht worden aan de opsporingsdiensten, aldus de raadsman.
De rechtbank is – anders dan de officier van justitie en met de raadsman – van oordeel dat in dit dossier sprake is van een pseudokoop. Verdachte heeft fietsen te koop aangeboden via Marktplaats.nl, waarop een opsporingsambtenaar contact met verdachte heeft opgenomen en een afspraak met hem heeft gemaakt om een van de fietsen te bekijken. Daarbij heeft verbalisant [verbalisant 1] zich blijkens het proces-verbaal aan verdachte voorgesteld als [naam 1] . Op de afgesproken plaats heeft de verbalisant vervolgens aan verdachte gevraagd waarom hij de fiets op Marktplaats had gezet en heeft hij verzocht een proefrit te mogen maken. De verbalisant heeft aldus voorgewend de door verdachte aangeboden fiets te willen afnemen en heeft met hem een afspraak gemaakt strekkende tot aankoop en aflevering van die fiets. Dit heeft te gelden als een pseudokoop. Dat niet daadwerkelijk tot levering is overgegaan doet daar niet aan af.
Het vorenstaande heeft plaatsgevonden naar aanleiding van een verdenking van heling, zo blijkt uit het proces-verbaal van relaas op pagina C. Aldus was voor de pseudokoop een bevel ex artikel 126i Sv vereist. Een bewijs van een dergelijk bevel of enig overleg daaromtrent, op basis waarvan de noodzaak tot en belangenafweging bij de inzet van de bevoegdheid kan worden getoetst, bevindt zich niet in het dossier. Nu de pseudokoop in het voorbereidend onderzoek heeft plaatsgevonden en een daartoe strekkend bevel ontbreekt, is sprake van een vormverzuim, welk vormverzuim niet kan worden hersteld.
De rechtbank moet aan de hand van de in artikel 359a, tweede lid, Sv genoemde factoren, te weten het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor is veroorzaakt, bepalen of en, zo ja, welk rechtsgevolg dient te worden verbonden aan het hiervoor vastgestelde vormverzuim. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, overschrijdt de inzet van het middel de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit niet. Het doel van het opsporingsmiddel was niet, zoals de raadsman heeft aangevoerd, de aanhouding van verdachte. In plaats daarvan was de pseudokoop gericht op opsporing van strafbare feiten ten aanzien waarvan jegens verdachte een verdenking bestond. Daargelaten dat niet is gebleken dat een dergelijke pseudokoop in de opsporingspraktijk door de politie structureel wordt toegepast zonder dat daartoe een bevel is gegeven, is de ernst van het verzuim ook in deze zaak niet zodanig ingrijpend dat bewijsuitsluiting zou moeten volgen.
Weging van het nadeel dat verdachte zou hebben geleden, leidt evenmin tot die conclusie. Verdachte heeft immers zelf meerdere advertenties op Marktplaats.nl geplaatst en daarbij zijn telefoonnummer bekend gemaakt. Vervolgens is hij door de opsporingsambtenaar gebeld. In deze omstandigheden kan niet worden gesteld dat verdachte door dat telefoongesprek is geschonden in zijn persoonlijke levenssfeer, zoals de verdediging heeft gesteld. De opsporingsambtenaar is vervolgens op uitnodiging van verdachte naar de [adres 1] gekomen en dat adres was reeds bij de politie bekend. Gelet op die omstandigheden, is onvoldoende onderbouwd in welke zin inbreuk is gemaakt op het persoonlijk leven van verdachte en is ook niet anderszins komen vast te staan welk nadeel verdachte door het vormverzuim heeft geleden.
Gelet op het voorgaande volstaat de rechtbank met de constatering van het verzuim en zullen daaraan geen nadere rechtsgevolgen worden verbonden.
Binnentreden
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat onrechtmatig is binnengetreden in de kelderbox van verdachte, nu deze box gelijk kan worden gesteld met een werkplaats dan wel woning en het dossier niet de daarvoor benodigde machtiging ex artikel 2 Awbi [2] bevat. Dit levert volgens de raadsman een onherstelbaar vormverzuim op, waardoor verdachte in zijn belangen is geschaad. Verdachte is niet alleen geschonden in zijn grondwettelijk beschermde huisrecht, maar ook in zijn recht op een
fair trialin de zin van art. 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit verzuim zou daarom, en ter voorkoming van toekomstige, vergelijkbare schendingen in de opsporingspraktijk, moeten worden bestraft met bewijsuitsluiting.
De rechtbank verwerpt het verweer. De kelderbox is niet gelijk te stellen aan en valt evenmin onder het begrip ‘woning’ in de zin van artikel 2 Awbi. De rechtbank leidt dat af uit de MvT bij de Awbi (waarin onder meer wordt verwezen naar het door de raadsman aangehaalde arrest van de Hoge Raad uit 1914 [3] ), in het bijzonder de volgende passage: “In het licht van de strekking van de grondwettelijke bescherming van het huisrecht is er geen aanleiding om met een woning verbonden ruimten die in het geheel niet voor bewoning zijn bestemd en die van buitenaf via een eigen ingang kunnen worden betreden onder die bescherming te laten vallen. (…) In de bescherming van de woning delen al die ter beschikking en ten gebruike van de bewoner staande besloten ruimten die binnenshuis gemeenschap hebben met de woning, zonder dat daarvoor andermans gebied behoeft te worden betreden.” In de onderhavige zaak bevond de kelderbox zich op een geheel andere verdieping dan de woning en was daar dan ook niet direct mee verbonden. De kelderbox was slechts te bereiken via een keldergang, die – zoals de verdediging heeft gesteld – door 500 tot 700 medebewoners werd gebruikt.
Het verweer dat de kelderbox naar analogie van een werkplaats, gezien het arrest van de Hoge Raad uit 1914, dezelfde bescherming geniet als een woning, treft geen doel. In dat arrest is bepaald dat “een werkplaats indien gelegen binnen en deel uitmaakt van een tot woning bestemd perceel, even goed als andere perceelsgedeelten, die niet als woonvertrek plegen te worden gebezigd” de bescherming van het huisrecht geniet. In het onderhavige geval is – zoals reeds besproken – geen sprake van een binnen een tot woning bestemd perceel gelegen kelderbox. De box stond op geen enkele manier in verbinding met een woning en werd als opslagplaats gebruikt. Dat verdachte naar eigen zeggen in de kelderbox ook persoonlijke spullen had opgeslagen, namelijk diploma’s, doet aan het voorgaande niets af.
Nu is vastgesteld dat de kelderbox geen woning in de zin van de wet betrof, gaat het verweer dat voor het binnentreden van die box een machtiging ex artikel 2 Awbi was vereist, niet op. Er is geen sprake van enig geschonden vormvoorschrift.
Artikel 359a Sv behoeft geen verdere bespreking. Er is geen reden voor bewijsuitsluiting.
4.4.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs (feiten 1 en 2)
Verdachte heeft bekend de fietsen met framenummers [nummer 1] , [nummer 2] en [nummer 4] voorhanden te hebben gehad. Door verbalisanten is verdachte op 10 april 2015 respectievelijk 7 juli 2015 te Amsterdam met de fietsen met framenummers [nummer 1] en [nummer 4] gezien. Op laatstgenoemde datum is de fiets met framenummer [nummer 2] in de box van verdachte, in de [adres, te plaats] , aangetroffen.
4.4.1.
Feitelijk zeggenschap ten aanzien van de fiets [nummer 3]
Op 7 juli 2015 is verdachte met de fiets met framenummer [nummer 3] gezien. De verdediging heeft betwist dat verdachte feitelijk zeggenschap heeft gehad over deze fiets. De rechtbank overweegt ten aanzien daarvan als volgt.
Dee rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte deze fiets wel degelijk voorhanden heeft gehad. Blijkens de waarnemingen van verbalisant [verbalisant 2] , zoals opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 25, heeft verdachte op een grijze Cortinafiets met een kinderzitje en een bak voorop gereden. Deze had hij even tevoren uit de box aan de [straat 1] gehaald. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat de verbalisant zich heeft vergist en dat een ander op de fiets reed, is niet aannemelijk geworden. Gelet op de foto op pagina 28, waarop de betreffende fiets – op slot gezet met een kabel – is afgebeeld, kan het niet anders dan dat verdachte de beschikking heeft gehad over een sleutel van het slot. De foto geeft immers kennelijk de situatie weer van het aantreffen van de fiets zoals die daar door verdachte is neergezet. Door op die fiets te rijden en deze op slot te zetten heeft verdachte als heer en meester over de fiets beschikt. Verdachte heeft aldus zodanig feitelijk zeggenschap gehad over de fiets dat hij die fiets voorhanden heeft gehad in de zin van artikel 416 Sr [4] .
4.4.2.
De wetenschap van verdachte
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte niet kon weten dat de voertuigen die hij voorhanden heeft gehad, van diefstal afkomstig waren. Ook om die reden zou vrijspraak moeten volgen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte over een langere periode een groot aantal fietsen via Marktplaats heeft verhandeld. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat het er ongeveer 100 of 150 zijn geweest. Weliswaar heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat dit slechts grootspraak was, maar dat acht de rechtbank niet aannemelijk, mede gelet op de vaststelling dat verdachte blijkens informatie van Marktplaats.nl, in de periode tot eind 2014 reeds 1140 advertenties voor fietsen op Marktplaats had gezet.
Over de herkomst van de fietsen heeft verdachte bij de politie verklaard: “Ik koop de fietsen van iedereen: van een junk of van jongens in de buurt.” Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij een Cortina fiets op straat heeft gekocht van een jongen uit de buurt. Hoe deze jongen heet, waar hij woont en voor welk bedrag verdachte de fiets precies heeft gekocht heeft verdachte echter niet kunnen zeggen. Bovendien is niet duidelijk geworden welke van de vier Cortina fietsen die hij in zijn bezit had, verdachte op deze wijze zou hebben verkregen. De rechtbank is van oordeel dat in geval van aankoop van een fiets van een onbekende persoon op straat, de kans dat op aankoop van een gestolen fiets kocht aanmerkelijk is, hetgeen ondersteuning vindt in het feit dat alle vier de fietsen die verdachte op deze wijze zou hebben gekocht daadwerkelijk van diefstal afkomstig waren.
Verdachte heeft bij de politie verklaard: “Er zullen best wat gestolen bij zitten” en: “Als je een fiets van een junk koopt voor 15 euro dan kan je het wel weten [
dat de fiets van diefstal afkomstig is, rb]. Ik denk niet dat de jongens uit de buurt mij eerlijke fietsen verkopen.” Uit deze verklaringen blijkt niet alleen dat verdachte zich bewust was van de kans dat de fietsen gestolen waren maar ook dat hij die kans voor lief heeft genomen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht, op grond van de bewijsmiddelen die in bijlage I van dit vonnis zijn opgenomen, bewezen dat
ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde:
verdachte in de periode van 10 april 2015 tot en met 7 juli 2015 te Amsterdam een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft hij, verdachte, op na te melden tijdstippen, na te melden goederen voorhanden gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die goederen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof:
- op 10 april 2015 een fiets (merk Cortina, framenummer [nummer 1] ) en,
- op 07 juli 2015 een fiets (merk Cortina, framenummer [nummer 2] ) en
- op 07 juli 2015 een fiets (merk Cortina, framenummer [nummer 3] ) en
- op 07 juli 2015 een fiets (merk Cortina, framenummer [nummer 4] ),
terwijl tijdens het plegen van dit misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling tot een gevangenisstraf wegens een soortgelijk misdrijf;
ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde:
verdachte op 16 juni 2015 te Amsterdam opzettelijk [persoon 1] in het openbaar mondeling en door feitelijkheden heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: “Hier, hier kijk dan sukkel. Kijk dan met je kankerkop” en “Laat me los kankermoer” en “Wat zit je me nou aan te kijken met je kankerkop. Met je kankerogen.” en door daarbij in het gezicht van voornoemde [persoon 1] te spugen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunten
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen met aftrek van voorarrest waarvan 40 dagen voorwaardelijk. Hij acht een proeftijd van 2 jaren en de oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht, door de reclassering in te vullen, noodzakelijk om verdachte op de goede weg te krijgen. Daarnaast heeft de officier van justitie de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de op 1 april 2015 opgelegde gevangenisstraf gevorderd.
De raadsman heeft verzocht om bij strafoplegging te volstaan met een (voorwaardelijke) geldboete of taakstraf. Tevens heeft hij, in het kader van zijn verweer ex artikel 359a Sv, verzocht – indien geen bewijsuitsluiting plaatsvindt – de consequentie van strafvermindering toe te passen.
8.2.
Strafoplegging
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft meerdere gestolen fietsen voorhanden gehad met het kennelijke doel die fietsen te verkopen. Daarmee heeft hij bijgedragen aan de instandhouding van de illegale handel in gestolen goederen en het crimineel circuit waarbinnen vermogensdelicten een grote rol spelen.
Daarnaast heeft hij een beveiliger beledigd met woorden en door hem in het gezicht te spugen. Verdachte heeft zich aanmerkelijk grievend uitgelaten en geen respect getoond voor de persoonlijke integriteit van de beveiliger. Dat verdachte deze feiten heeft gepleegd, is – met name in het licht van zijn strafblad – ernstig te noemen. Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 augustus 2015 blijkt namelijk dat verdachte deze feiten heeft gepleegd binnen de proeftijd van een grotendeels voorwaardelijke gevangenisstraf. Die straf is op 1 april 2015 aan hem opgelegd voor – onder andere – het meermalen plegen van opzetheling. Kennelijk heeft dat verdachte er niet van weerhouden strafbare feiten te plegen. De tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel is dan ook door de officier van justitie gevorderd. Voorts is verdachte in 2012 veroordeeld voor – onder meer – belediging van ambtenaren.
Daargelaten dat de LOVS [5] oriëntatiepunten betreffen waaraan geen absoluut recht kan worden ontleend en waarvan de rechtbank discretionair kan afwijken, weegt de rechtbank mee dat de LOVS voor belediging als oriëntatiepunt een geldboete van € 150,00 noemt. Gelet op de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd is een dergelijke straf passend in het geval van een (uitsluitend) mondelinge belediging, hetgeen niet inhoudt ‘spugen in het gezicht’, en waarbij de mate van openbaarheid en de aard van het slachtoffer geen rol hebben gespeeld.
De rechtbank houdt rekening met de omstandigheden van het geval, namelijk dat de beveiliger in de uitoefening van zijn publieke taak is bespuugd voor het oog van het winkelend publiek. Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien met de aard van de belediging, is een hogere straf geboden. Overigens is een geldboete, ook gelet op de financiële situatie van verdachte, geen passende sanctie.
Voor het onder 1 bewezen geachte feit is het volgende van belang. Verdachte heeft niet alleen opzettelijk fietsen geheeld, terwijl hij daarvoor recentelijk is veroordeeld, maar ook heeft hij van opzetheling (binnen de bewezenverklaring van dit feit) een gewoonte gemaakt. Deze omstandigheden vormen, ieder op zich, een strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank ziet – ondanks de persoonlijke brief van verdachte en zijn mogelijk nieuwe attitude – geen reden om aan hem een deels voorwaardelijke straf en reclasseringstoezicht op te leggen. Bij haar oordeel daaromtrent betrekt de rechtbank het advies van de reclassering, zoals opgenomen in het rapport van 8 september 2015 en ter terechtzitting bevestigd door deskundige Haltman, inhoudende dat een reclasseringsinterventie niet als meerwaarde wordt gezien zolang verdachte geen blijkt geeft van intrinsieke motivatie. Verdachtes verklaring ter terechtzitting dat hij wel hulp wil, maar “bij bepaalde dingen niet”, is daarvoor onvoldoende.
De rechtbank acht de strafeis van de officier van justitie voor wat betreft het onvoorwaardelijk strafdeel passend en ziet geen reden om daarvan af te wijken. Zij heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan al het bovengenoemde laten meewegen.
Zoals reeds in rubriek 4.1. overwogen zal de rechtbank volstaan met de vaststelling van het onherstelbare vormverzuim met betrekking tot de pseudokoop en biedt dit geen aanleiding voor strafvermindering.
8.3.
Tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling
Bij de stukken bevindt zich de op 23 juni 2015 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/703447-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 1 april 2015 van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 62 dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, namelijk 60 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van die proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14g, 43a, 57, 417 en 266 Sr.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 primair bewezen verklaarde:
gewoonteheling, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
eenvoudige belediging.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte tot een gevangenisstraf van
80 (tachtig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de gevangenisstraf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 1 april 2015, namelijk
60 (zestig) dagen.
Heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter,
mrs. P.J. van Eekeren en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van E.R.E. Evans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 september 2015.
De oudste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wetboek van Strafvordering
2.Algemene wet op het binnentreden
3.HR 14 december 1914, NJ 1915, 368
4.Wetboek van Strafrecht
5.Landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting