ECLI:NL:RBAMS:2015:6616

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
13/731005-14 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van geldbedragen en goederen in Marokko

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 juni 2015 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van gewoontewitwassen van geldbedragen en goederen in Marokko. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 maart 2012 tot en met 10 december 2013 betrokken was bij het witwassen van aanzienlijke geldbedragen op verschillende bankrekeningen in Marokko, alsook van een speedboot en een woning in Marokko. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 4 juni 2015 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. J.M. Kees, de vordering heeft ingediend en de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. T.M.D. Buruma.

De tenlastelegging omvatte het medeplegen van (gewoonte)witwassen van geldbedragen die op Marokkaanse bankrekeningen stonden, alsook van een speedboot en een woning in Marokko. De rechtbank heeft de geldbedragen en goederen als afkomstig uit misdrijf gekwalificeerd, gezien het geringe legale inkomen van de verdachte en de afwezigheid van een geloofwaardige verklaring voor de herkomst van deze gelden. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en zijn broer als niet aannemelijk beoordeeld, en heeft geconcludeerd dat de verdachte wetenschap had van de criminele herkomst van de geldbedragen en goederen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 22 maanden en heeft de verbeurdverklaring van de tegoeden op de bevroren bankrekeningen in Marokko en de speedboot bevolen. De rechtbank heeft daarbij artikel 34 van het Wetboek van Strafrecht als grondslag voor de verbeurdverklaring gehanteerd, en heeft geoordeeld dat de verdachte voldoende zeggenschap had over de niet in beslag genomen goederen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie toegewezen en de verdachte is schuldig bevonden aan het maken van een gewoonte van witwassen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/731005-14 (Promis)
Datum uitspraak: 18 juni 2015
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres
[adres, te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 juni 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J.M. Kees, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.M.D. Buruma, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 1 maart 2012 tot en met 10 december 2013 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van geldbedragen, welke hij als tegoed op Marokkaanse bankrekeningen had staan, een speedboot gelegen in Marokko en een woning in Marokko.
De volledige tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht en maakt daarvan deel uit.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de rechtbank verwijst naar het proces-verbaal van de zitting, waarin het niet-ontvankelijkheidsverweer van de raadsvrouw is verworpen ter zake van de vraag waarom de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Beoordeling van het ten laste gelegde

4.1.
Verzoek om bewijsuitsluiting
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de resultaten van het in de vorige strafzaak (parketnummer 13/710166-11) verrichte strafrechtelijk financieel onderzoek (hierna: SFO) – waaronder begrepen de resultaten verkregen uit de rechtshulpverzoeken aan Marokko – van het bewijs in de onderhavige zaak moeten worden uitgesloten, wegens schending van de belangen van verdachte. Het SFO is ten onrechte mede gebaseerd op een verdenking van overtreding van de Opiumwet. Voorts heeft de officier van justitie verzuimd om in eerder genoemde strafzaak mede te delen dat een SFO was geopend, noch heeft hij deze – gelet op de vrijspraak van verdachte voor witwassen – gesloten.
De rechtbank overweegt als volgt. In juni 2011 is tegen verdachte een strafrechtelijk onderzoek ingesteld. In het kader van dit onderzoek is op 25 oktober 2012 een machtiging SFO verkregen van de rechter-commissaris. Op 20 december 2012 is, onder vermelding van de verdenking dat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan de handel in verdovende middelen, witwassen en het voorhanden hebben van munitie en een geluiddemper, een rechtshulpverzoek naar Marokko verzonden. Verdachte is op 31 januari 2013 door de Rechtbank Amsterdam veroordeeld voor het voorhanden hebben van munitie en een geluidsdemper en vrijgesproken voor witwassen van bezittingen in Nederland. De uitvoeringsstukken van voornoemd rechtshulpverzoek zijn pas na deze uitspraak ontvangen en vormen de grondslag voor onderhavige – nieuwe – verdenking van witwassen van bezittingen in Marokko. Verdachte is voor het eerst op 10 februari 2014 over deze nieuwe verdenking gehoord.
Verdachte zou meermalen contact hebben gehad met een persoon genaamd [persoon 1] . Volgens informatie van de Nationale Recherche zou deze [persoon 1] zich bezig houden met de handel in cocaïne. Verder zou verdachte tijdens telefoongesprekken gebruik hebben gemaakt van versluierd taalgebruik en de beschikking hebben gehad over grote (contante) geldbedragen. Gelet op voornoemde omstandigheden, in samenhang bezien, is het SFO – en daarmee ook het rechtshulpverzoek – niet ten onrechte mede gebaseerd op een verdenking van handel in verdovende middelen.
De rechtbank beschikt niet over de stukken in de zaak met parketnummer 13/710166-11. Ook als zou kunnen worden vastgesteld dat de officier van justitie in die procedure heeft verzuimd aan verdachte, naast de aankondiging dat een ontnemingsprocedure zou volgen, kenbaar te maken dat een SFO was ingesteld, betekent dit naar het oordeel van de rechtbank niet dat verdachte daardoor in onderhavige zaak in zijn belangen is geschaad. Verdachte heeft ook onvoldoende onderbouwd dat dit het geval is.
Voor zover de raadsvrouw heeft betoogd dat de officier van justitie het SFO had moeten sluiten omdat verdachte in de zaak met parketnummer 13/710166-11 is vrijgesproken voor witwassen, overweegt de rechtbank het volgende. Art. 126f, tweede lid, eerste volzin, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat de officier van justitie het SFO dient te sluiten indien de verdachte bij de einduitspraak ter zake van het strafbare feit niet wordt veroordeeld. In de eerste plaats geldt dat in de eerdere procedure nog geen einduitspraak is gedaan, omdat het hoger beroep van de officier van justitie tegen de vrijspraak nog niet is afgerond. In de tweede plaats heeft de wetgever in genoemd artikel een regeling gegeven voor het geval het SFO slechts een enkel strafbaar feit betreft en de strafvervolging ter zake van dat feit niet leidt tot een einduitspraak die een veroordeling van de verdachte inhoudt. De eerste volzin van het tweede lid van art. 126f Sv moet derhalve niet aldus worden uitgelegd dat, indien het SFO naar aanleiding van de verdenking van meer strafbare feiten is ingesteld, eveneens de verplichting zou bestaan voor de officier van justitie om dat onderzoek te sluiten voor die feiten ter zake waarvan bij einduitspraak wel een veroordeling is gevolgd. Gelet hierop was de officier van justitie niet gehouden het SFO te sluiten.
Op deze grond kan derhalve evenmin worden geconcludeerd dat het recht op een eerlijk proces als vastgelegd in artikel 6 EVRM is geschonden. Dit geldt temeer nu het niet sluiten van het SFO de zaak met parketnummer 13/710166-11 betrof en niet de onderhavige zaak, terwijl zowel dat SFO als het aanvullend onderzoek in de onderhavige zaak zijn ingesteld (onder meer) op basis van een redelijke verdenking van witwassen.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot de slotsom dat wat de raadsvrouw heeft aangevoerd, niet tot uitsluiting van enig bewijs dient te leiden. De rechtbank verwerpt dan ook de verweren van de raadsvrouw.
4.2.
Inleiding
De rechtbank leidt uit het dossier en uit het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.
Op 23 juni 2011 is een opsporingsonderzoek gestart onder de naam [onderzoek A] tegen verdachte. Aanleiding van het onderzoek is een melding bij de Financial Intelligence Unit van het Korps Landelijke Politiediensten, waarin met betrekking tot verdachte een opvallende transactie wordt gemeld.
In het kader van dit onderzoek is op 20 december 2012 een rechtshulpverzoek naar Marokko verzonden, waarin aan de justitiële autoriteiten van Marokko is verzocht onder meer onderzoek te doen naar onroerende zaken, bankrekeningen en voertuigen op naam van verdachte. Uit de uitvoeringsstukken blijkt dat verdachte op 2 februari 2011 twee bankrekeningen op zijn naam heeft geopend bij de bank Crédit du Maroc in Marokko. Op deze rekeningen stond een tegoed van in totaal 1.914.260,28 Marokkaanse dirham, omgerekend ongeveer € 170.152,-. Op naam van [partner van verdachte] , de partner van verdachte, is op 13 januari 2011 een bankrekening geopend, eveneens bij de bank Crédit du Maroc, met een tegoed van 410.419,55 Marokkaanse dirham, omgerekend ongeveer € 36.481,-. Uit informatie van voornoemde bank blijkt voorts dat op naam van de twee dochters van verdachte twee bankrekeningen bekend waren met een tegoed van elk 400.000 Marokkaanse dirham, omgerekend ongeveer € 35.554,- per bankrekening. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat voornoemde bankrekeningen feitelijk één gezinsbankrekening vormen en dat de tegoeden door hem op deze bankrekening(en) zijn gestort. Naar aanleiding van een aanvullend rechtshulpverzoek aan Marokko is gebleken dat op naam van verdachte ook een bankrekening bij Attijariwafa Bank bekend was met een tegoed van 5.187.525,70 Marokkaanse dirham, omgerekend ongeveer € 464.831,-.
In het kader van het onderzoek [onderzoek A] zijn meerdere telefoongesprekken van verdachte afgeluisterd. Uit de inhoud van deze gesprekken blijkt dat verdachte meermalen belt met een persoon die zich in Marokko bevindt en dat daarbij onder meer wordt gesproken over een speedboot. In de telefoon van verdachte zijn diverse foto’s aangetroffen waarop verdachte en zijn partner [partner van verdachte] staan afgebeeld op een speedboot, varend onder Marokkaanse vlag. Tot slot is uit onderzoek in Marokko gebleken dat verdachte eigenaar is geweest van een appartement in [plaats 1] , Marokko. Verdachte heeft dit appartement op 15 maart 2013 verkocht voor een bedrag van 420.000 Marokkaanse dirham, omgerekend ongeveer € 38.181,-.
De vraag in deze zaak is of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van (gewoonte)witwassen van de aan hem ten laste gelegde geldbedragen en goederen.
4.3.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Hij heeft hiertoe, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht.
Verdachte heeft ten aanzien van de geldbedragen op de bankrekeningen in Marokko voor het eerst ter terechtzitting een verklaring gegeven. Zijn verklaring is niet concreet en verifieerbaar en hoogst onwaarschijnlijk. Verdachte heeft op geen enkele manier inzicht gegeven in de herkomst van deze geldbedragen. Verdachte heeft geringe legale inkomsten en ook de inkomensposities van zijn familieleden kunnen de geldbedragen niet verklaren. Verder blijkt uit het onderzoek dat verdachte omgaat met een persoon genaamd [persoon 1] , welke in contact wordt gebracht met de handel in verdovende middelen, versluierd taalgebruik hanteert tijdens telefoongesprekken en in het Holland Casino bankbiljetten van € 500,- omwisselt. Het kan daarom niet anders zijn dan dat de geldbedragen op de bankrekeningen in Marokko uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Uit het dossier blijkt voorts dat verdachte eigenaar is geweest van een woning en een speedboot in Marokko. Gelet op de waarde van deze goederen, het geringe legale inkomen van verdachte alsmede de processen-verbaal betreffende het onderzoek naar verdachte, kan het niet anders zijn dan dat deze goederen ook uit enig misdrijf afkomstig zijn.
4.4.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het hem ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Subsidiair heeft zij betoogd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft zij, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Op geen enkele wijze kan worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, dan wel dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. In geval wel sprake is van een dergelijk vermoeden, heeft verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring voor de herkomst van deze geldbedragen gegeven. Daarnaast heeft de broer van verdachte ter terechtzitting verklaard dat het geld in belangrijke mate een opstelsom is van contante schenkingen aan verdachte door familieleden ten behoeve van een familieproject. Ten aanzien van de speedboot en de woning in Marokko kan niet worden vastgesteld dat het aan verdachte toebehorende goederen betreffen die uit misdrijf afkomstig zijn.
Indien wordt aangenomen dat de ten laste gelegde geldbedragen, de speedboot en de woning in Marokko uit eigen misdrijf afkomstig zijn, is niet gebleken dat verdachte de herkomst hiervan heeft verhuld of verborgen, zodat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
4.5.
Het oordeel van de rechtbank
Vermoeden van witwassen
Bij de beoordeling van de vraag of verdachte zich aan (gewoonte)witwassen schuldig heeft gemaakt, dient als uitgangspunt te worden genomen dat het onderzoek in de onderhavige zaak geen direct bewijs heeft opgeleverd dat de ten laste gelegde goederen en geldbedragen van enig misdrijf afkomstig zijn. Daarom zal ten eerste moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer van een vermoeden van witwassen sprake is. Hiertoe overweegt de rechtbank het volgende:
  • verdachte heeft ter terechtzitting verklaard telkens (grote) contante geldbedragen op de in de tenlastelegging genoemde bankrekeningen te hebben gestort. Het is een feit van algemene bekendheid dat diverse vormen van criminaliteit gepaard gaan met grote hoeveelheden contant geld;
  • uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt dat verdachte gebruik maakt van versluierd taalgebruik, hetgeen lijkt te wijzen op criminele activiteiten;
  • uit de inhoud van het dossier blijkt dat verdachte sedert 2009 meermalen contact heeft gehad met een persoon genaamd [persoon 1] . Volgens informatie van de Nationale Recherche houdt voornoemde [persoon 1] zich bezig met de handel in cocaïne;
  • tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte is munitie en een geluidsdemper aangetroffen;
  • uit informatie van de Belastingdienst over het inkomen van verdachte met betrekking tot de jaren 2007 tot en met 2011 blijkt dat verdachte alleen in het jaar 2007 een bruto inkomen had, en wel van € 4.404,-;
  • uit informatie van de Belastingdienst over het inkomen van de partner van verdachte, [partner van verdachte] , met betrekking tot de jaren 2007 tot en met 2011 blijkt dat haar inkomen nagenoeg nihil was;
  • in de aanvraag Zorgtoeslag voor 2006 staat dat het toetsingsinkomen van verdachte over 2006 wordt geschat op € 8.813,-;
  • ten behoeve van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2011 is door verdachte en [partner van verdachte] een toetsingsinkomen opgegeven van respectievelijk € 12.332,- en
€ 1.000,-;
  • verdachte was sinds maart 2007 medevennoot is van het Taxibedrijf “ [naam 1] ”. Het aan verdachte over de jaren 2007 tot en met 2011 toegekende winstaandeel bedroeg in totaal € 107.144,-. Dat is een bruto inkomen van € 21.428,- per jaar;
  • verdachte heeft in het politieverhoor ontkend dat hij buitenlandse bezittingen heeft en heeft deze in Nederland nooit opgegeven aan de autoriteiten, waaronder de belastingdienst.
Uit de beschikbare gegevens blijkt dat verdachte slechts een gering inkomen uit bekende legale bron had. Dit bekende legale inkomen van verdachte staat niet in verhouding met de geldbedragen die hij als tegoed op zijn bankrekeningen in Marokko had staan.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat zij het vermoeden van een criminele herkomst van de aan verdachte ten laste gelegde geldbedragen en goederen zonder meer rechtvaardigen. Gelet hierop mag van verdachte worden verlangd dat hij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft voor de herkomst van deze geldbedragen en goederen.
Verklaring van verdachte over de herkomst van de geldbedragen
Verdachte heeft eerst ter zitting, ondersteund door zijn broer als getuige, verklaard dat hij en zijn familie jaren geleden het plan hebben bedacht om in Marokko een luxe benzinestation te bouwen. Om dit te kunnen realiseren, zijn zij geld gaan sparen. De familie van verdachte zou verdachte hebben aangewezen om als beheerder van het spaartegoed op te treden. Verdachte heeft verklaard dat zijn familieleden hem jarenlang maandelijks contante geldbedragen hebben overhandigd. Verdachte zou deze contante geldbedragen op zijn Marokkaanse bankrekeningen hebben gestort. Het exacte geldbedrag dat zijn familieleden door de jaren heen hebben gespaard en aan hem hebben overhandigd, is hem niet bekend. Er was verder nog geen perceel grond in zicht, er is geen administratie bijgehouden van de door diverse familieleden gegeven contante bedragen, de gemaakte afspraken zijn niet op schrift gesteld en er is nog geen concreet plan ter zake van het benzinestation en de exploitatie daarvan. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij een aanzienlijk deel van het tegoed op zijn bankrekeningen in Marokko contant zou hebben ontvangen van een bevriende sjiek uit Dubai. Ook dit geldbedrag zou hij persoonlijk op de bankrekening(en) in Marokko hebben gestort.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte niet geloofwaardig is. Zo is niet onderbouwd op welke wijze verdachte deze (grote) contante geldbedragen heeft verkregen, nu verdachte zijn verklaring op geen enkele wijze doet ondersteunen van enig schriftelijk stuk, zoals bankafschriften of overeenkomsten. De rechtbank heeft hierbij mede betekenis toegekend aan het (late) moment waarop verdachte een verklaring heeft afgelegd over de herkomst van de geldbedragen, te weten voor het eerst tijdens de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak en nadat verdachte was gebleken dat de recherche over een tapgesprek beschikte waarin gesproken wordt over een benzinestation. Door eerst ter zitting te verklaren is het openbaar ministerie niet langer in de gelegenheid onderzoek te doen naar de, uit de verklaring van verdachte blijkende, herkomst van de geldbedragen, hetgeen de rechtbank in strijd acht met de goede procesorde. Niet is in te zien waarom verdachte niet veel eerder met deze verklaring had kunnen komen.
Hoewel de broer van verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij – als familielid van verdachte en participant aan het familieplan – in een periode van acht jaar tijd ongeveer € 150.000,- zou hebben ingebracht, wordt ook zijn verklaring door geen enkel schriftelijk bescheid bevestigd, terwijl hij stelt dat hij dit uit zijn legale inkomen hier in Nederland zou hebben opgenomen. Zelfs al zou aan deze verklaring enig gewicht kunnen worden toegekend, dan heeft deze verklaring betrekking op slechts een beperkt gedeelte van het totale tegoed op de bankrekeningen van verdachte in Marokko van meer dan € 700.000,-.
De rechtbank acht, gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, de verklaring van verdachte niet aannemelijk. Zijn verklaring kan geen tegenwicht bieden tegen voormeld vermoeden van witwassen. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de ten laste gelegde geldbedragen – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte hiervan wetenschap heeft gehad.
Verklaring van verdachte over de speedboot en woning in Marokko
Verdachte heeft tijdens zijn verhoor op 20 september 2012 ontkend bezittingen te hebben in het buitenland. In daarop volgende verhoren heeft verdachte een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Ter terechtzitting heeft verdachte voor het eerst verklaard dat hij in het bezit is geweest van een appartement in Marokko, zoals vermeld op de tenlastelegging. Dit appartement heeft hij op 15 maart 2013 voor een bedrag van omgerekend ongeveer € 38.181,- verkocht.
Ten aanzien van de op de tenlastelegging vermelde speedboot heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij deze zou hebben gehuurd. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk. Verdachte heeft zijn verklaring immers op geen enkele wijze onderbouwd en voorts strookt zijn verklaring niet met de inhoud van de tapgesprekken. Uit tapgesprekken van 22 en 24 augustus 2012 volgt dat op verzoek van verdachte naar een mankement aan een speedboot wordt gekeken en dat de keren dat verdachte in Marokko was, de boot het heeft begeven terwijl deze nog nieuw is. In een tapgesprek van 19 september 2012 wordt gezegd dat een persoon genaamd [persoon 2] – die zich in Marokko bevindt – met verdachte op zijn boot wil gaan varen. Tot slot is in de telefoon van verdachte een aantal foto’s aangetroffen waarop verdachte samen met zijn partner staat afgebeeld op een luxe speedboot, varend onder Marokkaanse vlag. Aan de hand van deze foto’s is een taxatierapport opgesteld door expertisebureau [naam BV] te Rotterdam. Hieruit blijkt dat de nieuwwaarde van de op deze foto’s afgebeelde speedboot wordt geschat op een bedrag tussen de € 35.000,- en € 50.000,-. De rechtbank ziet, anders dan de raadsvrouw, geen redenen om aan de totstandkoming van dit rapport te twijfelen.
Bij deze stand van zaken is van een legale herkomst van de speedboot en de woning niet gebleken en kan het niet anders dan dat deze goederen – middellijk of onmiddellijk – uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte hiervan wetenschap heeft gehad. Immers, verdachte was in het bezit van een speedboot en een woning in Marokko van aanzienlijke waarde, terwijl hij slechts kon beschikken over een gering legaal inkomen.
Conclusie
Zowel ten aanzien van het voorhanden hebben van de geldbedragen als ten aanzien van het voorhanden hebben van de speedboot en de woning in Marokko, welke woning tevens is overgedragen, geldt dat, met inachtneming van bovenomschreven uitgangspunten, tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde kan worden gekomen en dat de gedragingen van verdachte als witwassen kunnen worden gekwalificeerd. Het witwassen heeft een zodanige omvang en continuïteit gehad dat de rechtbank eveneens bewezen zal verklaren dat verdachte hiervan een gewoonte heeft gemaakt.
Geen eigen misdrijf
Op basis van de zich in het dossier bevindende stukken en het onderzoek ter terechtzitting kan niet worden vastgesteld dat de in de tenlastelegging vermelde geldbedragen en goederen afkomstig zijn uit een door verdachte zelf begaan misdrijf. De situatie waarin vaststaat dat het enkele voorhanden hebben of verwerven van een voorwerp uit een door verdachte zelf begaan misdrijf niet kan bijdragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp en om die reden niet als witwassen kan worden gekwalificeerd, doet zich dan ook niet voor.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden verklaard dat sprake is van medeplegen. Verdachte wordt dan ook van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de wettige bewijsmiddelen die in bijlage II van dit vonnis zijn opgenomen, bewezen dat verdachte,
in de periode van 1 maart 2012 tot en met 10 december 2013 te Nederland en/of Marokko, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft hij, verdachte, voorwerpen, te weten de navolgende geldbedragen en goederen, te weten:
- een geldbedrag van 5.187.525,70 Marokkaanse dirham, zijnde ongeveer € 464.831,-, zijnde het geldbedrag dat verdachte in deze periode als tegoed op zijn bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] bij Attijariwafa Bank had staan (Z1 p. 1308) en
- een geldbedrag van 1.528.575,73 Marokkaanse dirham, zijnde ongeveer € 135.870,-, zijnde het geldbedrag dat verdachte in deze periode als tegoed op zijn bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] bij Credit du Maroc (Z1 p. 1253) had staan en
- een geldbedrag van 385.684,55 Marokkaanse dirham, zijnde ongeveer € 34.282,-, zijnde het geldbedrag dat verdachte in deze periode als tegoed op zijn bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] bij Credit du Maroc had staan (Z1 p. 1253 en 1316) en
- een geldbedrag van 410.419,55 Marokkaanse dirham, zijnde ongeveer € 36.481,-, zijnde het geldbedrag dat de (ex)partner, [partner van verdachte] in deze periode als tegoed op haar bankrekening met nummer [rekeningnummer 4] bij Credit du Maroc had staan (Z1 p. 1253 en 1316) en
- een geldbedrag van 400.000 Marokkaanse dirham, zijnde ongeveer € 35.554,-, zijnde het geldbedrag dat de minderjarige dochter van verdachte, genaamd [dochter van verdachte 1] in deze periode als
tegoed op haar bankrekening met nummer [rekeningnummer 5] bij Credit du Maroc had staan (Z1 p. 1253) en
- een geldbedrag van 400.000 Marokkaanse dirham, zijnde ongeveer € 35.554,-, zijnde het geldbedrag dat de minderjarige dochter van verdachte, genaamd [dochter van verdachte 2] in deze periode als tegoed op haar bankrekening met nummer [rekeningnummer 6] bij Credit du Maroc had staan (Z1 p. 1253) en
- een speedboot gelegen in Marokko van het bouwjaar 2012 met een geschatte waarde tussen
€ 35.000,- en € 50.000,- inclusief btw (Z1 p. 1219) en
- een woning in Marokko met een waarde van 420.000 Marokkaanse dirham, te weten het geheel onroerend goed genaamd [naam 2] , onderwerp van de eigendom akte 76/2.791, adres: [adres] , [plaats 1] , en bestaande uit:
*onthechting divisie nummer 11-11A, oppervlakte 78 centiare, bestaande uit
een appartement op de derde etage en
*176/19.92 uit het Perceel [naam 3] dat deel uitmaakt van de
gemeenschappelijke delen uit het onroerend goed, onderwerp van
oorspronkelijke originele onroerend goed akte nummer 19/28.254, dat bestaat
uit een flat in [plaats 2] te Marokko (Z1 p. 1282 t/m 1286 i.h.b. 1283),
voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen en geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 22 maanden. De officier van justitie heeft bij de formulering van zijn eis rekening gehouden met de ernst en de duur van het feit en aansluiting gezocht bij de richtlijnen van het openbaar ministerie voor witwassen.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht bij de strafmaat rekening te houden met de door haar gestelde overschrijding van de redelijke termijn en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van bijna twee jaar schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen op de wijze als in de bewezenverklaring omschreven. Door zijn handelen heeft verdachte opbrengsten uit misdrijf aan het zicht van justitie onttrokken en daaraan een schijnbare legale herkomst verschaft. Witwassen kan de integriteit van het financiële en economische verkeer in ernstige mate aantasten. De ervaring leert bovendien dat witwassen dikwijls gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. De hoeveelheid witgewassen geld, in samenhang met het witwassen van onroerend goed en een boot t in het onderhavige geval, is zodanig dat die bedreiging temeer reëel moet worden geacht. De ernst van het onderhavige misdrijf wordt bovendien gekleurd door het daaraan verbonden grensoverschrijdende aspect.
Daarbij heeft de rechtbank in ogenschouw genomen de proceshouding van verdachte, waarbij geen enkel inzicht in het laakbare van zijn handelen naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft als uitgangspunt bij het bepalen van de straf voorts acht geslagen op de hoogte van straffen die in vergelijkbare gevallen plegen te worden opgelegd.
De rechtbank heeft ook gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie van 8 mei 2015, waaruit blijkt dat verdachte eerder veroordeeld is geweest, maar niet ter zake witwassen, alsmede met de omstandigheid dat verdachte sinds zijn aanhouding in 2012 niet meer is veroordeeld in Nederland.
De rechtbank ziet in de omstandigheid dat verdachte verslaafd is aan cocaïne geen aanleiding om tot strafmatiging te komen.
Redelijke termijn
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient de behandeling van de zaak in eerste aanleg ter terechtzitting te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Op 20 december 2012 is een rechtshulpverzoek ingediend bij Marokko. Naar aanleiding van de door de Marokkaanse autoriteiten overgelegde informatie en de hieruit voorvloeiende nieuwe verdenking van witwassen, zijn op 10 september 2013 en 29 oktober 2013 wederom rechtshulpverzoeken bij Marokko ingediend. Verdachte is eerst op 10 februari 2014 over deze nieuwe verdenking gehoord. Tijdens dit verhoor heeft verdachte een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Het proces-verbaal van relaas betreffende deze nieuwe verdenking is op 25 februari 2014 afgerond. De rechtbank leidt hieruit af dat vanaf dat moment het onderzoek naar de nieuwe zaak tegen verdachte was afgerond en de inhoudelijke behandeling van deze zaak kon worden gepland.
Naar het oordeel van de rechtbank is – anders dan door de verdediging is betoogd – de redelijke termijn niet aangevangen op 20 september 2012, de datum van het verhoor van verdachte in de zaak met parketnummer 13/710166-11, maar wel op 10 februari 2014, de datum van het eerste verhoor betreffende het onderhavige strafbare feit. Aangezien er nog geen twee jaren zijn verstreken sinds die datum, is de redelijke termijn niet overschreden. De tijd die is verstreken is dan ook geen reden voor strafvermindering.
De rechtbank is, alles afwegende, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is. De persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarop de raadsvrouw zich beroept, leiden niet tot een ander oordeel.
Verbeurdverklaring
De officier van justitie heeft met inachtneming van artikel 34, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), verbeurdverklaring gevorderd van de tegoeden op de op naam van verdachte bevroren bankrekeningen in Marokko en de niet in beslag genomen speedboot in Marokko met een geschatte waarde tussen de € 35.000,- en € 50.000,-.
Ten aanzien van de vordering tot verbeurdverklaring van niet in beslag genomen voorwerpen, stelt de rechtbank voorop dat inbeslagneming geen vereiste is voor verbeurdverklaring en dat artikel 34 Sr daartoe in beginsel de grondslag biedt. Laatstgenoemde wetsbepaling biedt de verdachte de keuze om verbeurd verklaarde voorwerpen uit te leveren of de door de rechter in zijn uitspraak geschatte waarde te betalen, waarna de artikelen 24b, 24c en 25 Sr overeenkomstige toepassing vinden. In geval van bewezenverklaring van witwassen, kan worden gesteld dat het strafbare feit is begaan met betrekking tot deze voorwerpen. In zoverre zijn de voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring ingevolge artikel 33a, lid 1, sub b, Sr.
Vereist voor de verbeurdverklaring is in beginsel dat de voorwerpen aan de verdachte toebehoren (artikel 33a, lid 1 en 2, Sr). Verdachte hoeft geen eigenaar te zijn van de voorwerpen, voldoende is dat hij zeggenschap heeft over en belang heeft bij de voorwerpen dat zijn betrekking tot die voorwerpen in zoverre met die van eigenaar gelijk kan worden gesteld.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte alle geldbedragen op de bankrekeningen in Marokko heeft witgewassen en dat verdachte de speedboot heeft witgewassen. Hoewel de geldbedragen op de rekeningen van de beide dochters van verdachte tijdig zijn onttrokken aan het gelegde beslag en de speedboot niet bij verdachte of elders is aangetroffen, is de rechtbank van oordeel dat de bewijsmiddelen voldoende steun bieden voor het oordeel dat verdachte een zodanige zeggenschap heeft over de niet in beslag genomen geldbedragen en speedboot, dat gezegd kan worden dat deze hem in strafrechtelijke zin toebehoorden.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 34 Sr voldoende grondslag biedt voor het langs deze weg verbeurd verklaren van de tegoeden op de bevroren bankrekeningen in Marokko en de niet in beslag genomen speedboot in Marokko. De vordering van de officier van justitie kan dan ook worden toegewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 33, 33a, 34 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
een gewoonte maken van witwassen
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 22 maanden.
Verklaart verbeurd:
  • bevroren bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] bij Attijariwafa Bank met een saldo van 5.187.525,70 Marokkaanse dirham op 31 oktober 2013;
  • bevroren bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] bij Credit du Maroc met een saldo van 1.528.575,43 Marokkaanse dirham op 10 december 2013;
  • bevroren bankrekening met nummer [rekeningnummer 3] bij Credit du Maroc met een saldo van 385.684,55 Marokkaanse dirham op 10 december 2013;
  • bevroren bankrekening met nummer [rekeningnummer 4] bij Credit du Maroc op naam van [partner van verdachte] met een saldo van 410.419,55 Marokkaanse dirham op 10 december 2013;
  • bevroren bankrekening met nummer [rekeningnummer 5] bij Credit du Maroc op naam van [dochter van verdachte 1] met een saldo van 2.038,49 Marokkaanse dirham op 10 december 2013;
  • bevroren bankrekening met nummer [rekeningnummer 6] bij Credit du Maroc op naam van [dochter van verdachte 2] met een saldo van 2.038,49 Marokkaanse dirham op 10 december 2013;
  • een speedboot gelegen in Marokko van het bouwjaar 2012, polyester bowrider, met een geschatte waarde tussen € 35.000,- en € 50.000,- inclusief BTW, zoals omschreven in het taxatierapport van 20 februari 2014 van [naam BV] te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. P.J. van Eekeren en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. T. van de Kraats, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 juni 2015.