ECLI:NL:RBAMS:2015:6615

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
C/13/593914/KG ZA 15-1147 APS/JMS
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • A.P. Schoonbrood - Wessels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbeslagname van medicinale cannabisplanten van een hiv-patiënt

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 september 2015 uitspraak gedaan in een kort geding dat was aangespannen door een eiser, een hiv-patiënt, tegen de Staat der Nederlanden en de Nationale Politie. De eiser had in zijn woning medicinale cannabisplanten gekweekt voor eigen gebruik, op doktersvoorschrift, om de bijwerkingen van zijn hiv-medicatie te verlichten. De politie had eerder een aantal van zijn planten in beslag genomen, maar de officier van justitie had aan de eiser toegezegd dat er geen verdere inbeslagname zou plaatsvinden totdat de strafrechter zich over zijn zaak had uitgesproken. Deze toezegging werd echter niet nagekomen, wat leidde tot de inbeslagname van alle planten en kweekbenodigdheden van de eiser.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de inbeslagname onrechtmatig was, omdat deze in strijd was met de toezegging van de officier van justitie. De rechter stelde vast dat de eiser een spoedeisend belang had bij zijn vordering, aangezien hij afhankelijk was van medicinale cannabis voor zijn gezondheid. De Staat c.s. werden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 8.715,00 aan de eiser, alsook tot vergoeding van de proceskosten. De rechter benadrukte dat de medische noodzaak voor het gebruik van cannabis door de eiser voldoende was aangetoond en dat de Staat c.s. niet hadden kunnen aantonen dat de inbeslagname gerechtvaardigd was.

Deze uitspraak benadrukt de rechten van patiënten die medicinale cannabis gebruiken en de verplichtingen van de overheid om toezeggingen na te komen. De zaak illustreert ook de juridische complicaties rondom het gebruik van cannabis in Nederland, vooral in het licht van de medische noodzaak en de wetgeving omtrent de Opiumwet.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/593914 / KG ZA 15-1147 APS/JMS
Vonnis in kort geding van 29 september 2015
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats]
eiser bij dagvaarding op verkorte termijn van 22 september 2015,
advocaat mr. B.G.M.C. Peters te Amsterdam,
tegen

1.de STAAT DER NEDERLANDEN,

zetelend te Den Haag,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
NATIONALE POLITIE, REGIONALE EENHEID AMSTERDAM,
kantoorhoudende te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. W.B. Gaasbeek te Den Haag.
Eiser zal hierna [eiser] worden genoemd. Gedaagden zullen de Staat c.s., dan wel afzonderlijk de Staat en de politie worden genoemd.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 24 september 2015 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. De Staat c.s. hebben verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorziening. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en hun standpunt toegelicht aan de hand van een pleitnota.
Ter zitting waren aanwezig:
[eiser] met mr. Peters voornoemd en enkele belangstellenden,
aan de zijde van de Staat c.s.: [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] (allen van de politie) met mr. Gaasbeek voornoemd.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is in november 1992 tijdens een prikincident op zijn werk als verpleegkundige op de afdeling Intensive Care besmet geraakt met het hiv-virus.
2.2.
[eiser] wordt sinds mei 1994 behandeld met verschillende anti-hiv-medicijnen. Hij ondervindt daarvan veel bijwerkingen, waaronder misselijkheid en braken. Om de misselijkheid en het braken zoveel mogelijk tegen te gaan, gebruikt [eiser] sinds 1994 op doktersvoorschrift medicinale cannabis.
2.3.
In een door [eiser] gevoerde bestuursrechtelijke procedure heeft de Centrale Raad van Beroep in een uitspraak van 26 januari 2010 geoordeeld dat het College van Burgemeester en Wethouders met ingang van 1 juli 2006 aan [eiser] bijzondere bijstand dient te verlenen voor de kosten van drie gram medicinale cannabis per dag. De Centrale Raad van Beroep heeft daartoe overwogen, voor zover thans van belang:
“(…)
De Raad is mede op basis van de door de deskundige afgelegde verklaring van oordeel dat het gebruik van medicinale cannabis voorkomt dat er voor betrokkene een levensbedreigende situatie ontstaat.
(…)”
2.4.
Vanaf juli 2014 kweekt [eiser] in eigen beheer thuis medicinale cannabis. Op 4 december 2014 heeft de politie negentien van de vierentwintig medicinale cannabisplanten die [eiser] in zijn huis had staan, in beslag genomen. De politie heeft vijf planten, inclusief de kweekomgeving (tent en toebehoren) laten staan. [eiser] heeft vervolgens de officier van justitie in een uitvoerig gemotiveerde brief verzocht de strafzaak te seponeren en toe te zeggen dat [eiser] , gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak, nu en in de toekomst niet verder vervolgd zal worden voor het bezit van maximaal 51 hennepplanten voor eigen medicinaal gebruik.
2.5.
Een brief van de huisarts van [eiser] , [naam 4] , gedateerd 30 april 2015, luidt – voor zover thans van belang – als volgt:
“(…)
Patient [
[eiser] , vzr] is aHIV positief sedert 1993 en heeft de voorbije jaren veel verschillende combinatietherapieeen gahad; veel wisselingen van de diverse regimes ivm bijwerkingen en overgevoeligheidsreacties. (…) Ik ken patient goed, hij consulteert mij met regelmaat en meldt mij telkens veel baat te ondervinden van de voorgeschreven cannabis (5 gram daags). (…) acht ik gebruik voldoende geindiceerd. (…)
Wat betreft de klachten ter bestrijding van misselijkheid zijn alternatieve middelen uitgeprobeerd en niet effectief gebleken (tevens de thans de verschillende typen medicinale cannabis zoals voorradig via de farmaceutische industrie).
(…)”
2.6.
Een brief van Dr. [naam 5] , internist-infectioloog, gedateerd 12 juni 2015 over [eiser] luidt – voor zover thans van belang – als volgt:
“(…)
Huidige stand van zaken:
(…) Inmiddels is de medicatie gewijzigd en is patiënt in staat deze te nemen. Hij heeft 5 gram cannabis per dag nodig om de klachten van misselijkheid, braken, pijn (…) en verminderde eetlust te bestrijden. (…) Andere anti-emetica zijn in het verleden reeds ineffectief gebleken. Onderbreken van de medicatie, ook door braken, kan leiden tot het ontstaan van een medische noodsituatie op korte termijn (…).”
2.7.
Nadat het Openbaar Ministerie aan [eiser] te kennen had gegeven slechts bereid te zijn de strafzaak jegens [eiser] voorwaardelijk, namelijk op voorwaarde dat [eiser] geen cannabisplanten meer thuis zou kweken, te seponeren, heeft [eiser] een kortgedingdagvaarding doen uitbrengen jegens de Staat, waarin hij een verbod tot inbeslagname van 51 hennepplanten vorderde. In de aanloop naar dat kort geding heeft de betrokken officier van justitie op 30 juni 2015 in een e-mail aan de advocaat van [eiser] , voor zover thans van belang, het volgende geschreven:
“(…)
Na overleg met de landsadvocaat over de lopende procedure heb ik mijn eerdere standpunt heroverwogen. Uiteindelijk moet natuurlijk toch de strafrechter zich een keer over de kwestie uitlaten, wat een kort geding ook oplevert.
Ik heb besloten daarom aan te sturen op een oordeel van de strafrechter en ben bereid om de toezegging te doen dat niet tot inbeslagname zal worden overgegaan totdat dat oordeel van de strafrechter in eerste aanleg is geveld (of totdat bijzonder omstandigheden zoals overlast zich zullen voordoen).
(…)”
2.8.
Hierop is het op 8 juli 2015 geplande kort geding door [eiser] ingetrokken.
2.9.
Op 28 augustus 2015 zijn verbalisanten van de politie naar het huis van [eiser] gegaan na een inbraakmelding. Aldaar troffen zij de kweektent van [eiser] met daarin twaalf hennepplanten aan, twaalf stekjes in groei en een voorraad hennep. De politie heeft vervolgens – na overleg met een andere officier van justitie dan de onder 2.7 genoemde – alle vierentwintig planten en de voorraad van [eiser] in beslag genomen.
2.10.
Een schriftelijke verklaring hierover van de buurman van [eiser] , de heer R. Knolle, luidt – voor zover thans van belang – als volgt:
“Ik vernam via de buren dat er weer was ingebroken [
bij [eiser] , vzr] en ben ik gaan kijken hoe of wat en toen bleek de politie al in de woning aanwezig te zijn (…) en bij het betreden/controleren van de woning hebben ze de plantjes en stekies gevonden toen heb ik ze verteld dat [naam 6] [
[eiser]] mij had verteld dat hij vrijstelling van de officier van justitie had maar dat werdt niet gegloofd want volgens hun bestaat zo n vrijstelling niet enkel het gedogen van vijf plantjes dus werd alles verwijderd (…)”
2.11.
In antwoord op een door de advocaat van [eiser] ingediende schadevordering bij de betrokken officier van justitie, heeft laatstgenoemde in een
e-mail van 14 september 2015 – voor zover thans van belang – het volgende geschreven:
“(…)
Het lag en ligt in mijn bedoeling om een strafzaak aanhangig te maken tegen de heer [eiser] voor het voorhanden hebben en telen van hennep. In het kader van die strafzaak heb ik uiteindelijk behoudens bijzondere omstandigheden afgezien van het in beslag nemen van de hennepplantage van uw cliënt. (…) Ik begrijp dat de plantage inmiddels toch door de politie is geruimd. Ik heb het dossier daarvan nog niet ontvangen en kan dus nog niet beoordelen in welk kader dat is gebeurd en of van bijzondere omstandigheden sprake was. Het was in elk geval niet op mijn bevel. (…)
Volledigheidshalve merk ik nog op dat mijn beslissing om af te zien van inbeslagname niet inhoudt dat ik het bezit van de hennepplantage niet onrechtmatig acht.
(…)”
2.12.
In de aanloop naar het onderhavige kort geding is door de Staat c.s. coulancehalve een bedrag van € 3.000,00 naar het rekeningnummer van de Stichting Derdengelden van de advocaat van [eiser] overgemaakt. Ook is aan [eiser] te kennen gegeven dat hij drie in beslag genomen potten met in totaal 57,01 gram aan henneptoppen kan ophalen bij de politie.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - veroordeling van de Staat c.s. tot betaling van € 12.000,00, binnen 24 uur na betekening van dit vonnis te storten op de derdengeldenrekening van zijn advocaat, met veroordeling van de Staat c.s. in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat de Staat c.s. onrechtmatig jegens hem hebben gehandeld door ten onrechte beslag te leggen op de medicinale cannabisplanten, de potten voorraad medicinale cannabis en ten onrechte alle kweekbenodigdheden zoals tent en toebehoren te vernielen. Als gevolg van dit onrechtmatig handelen heeft [eiser] schade geleden. Hij begroot die schade op € 13.560,00. Hij stelt een spoedeisend belang te hebben bij toewijzing van een voorschot op die schade ter hoogte van € 12.000,00, welk bedrag als volgt is opgebouwd: € 10.125 voor de koop van coffeeshopcannabis gedurende 105 dagen (5 gram per dag à € 15,00 per dag) en een reservevoorraad van 30 dagen; € 1.875,00 voor de installatie van een nieuwe kweektent, opdat [eiser] vanaf 1 januari 2016 weer in zijn eigen behoefte aan medicinale cannabis kan voorzien.
3.3.
De Staat c.s. voeren verweer. Zij stellen dat allerminst vaststaat dat [eiser] in het bezit van de in beslag genomen hennepplanten mocht zijn. Daarover moet de strafrechter een oordeel vellen. Daarop kan in dit kort geding niet vooruit worden gelopen. Daarom kan thans niet worden aangenomen dat de inbeslagname onrechtmatig was.
3.4.
De stellingen van partijen worden hierna, voor zover van belang, nader weergegeven.

4.De beoordeling

4.1.
Met betrekking tot een voorziening in kort geding, bestaande in veroordeling tot betaling van een geldsom, is terughoudendheid op zijn plaats. De rechter zal daarbij niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar - kort gezegd - het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat de Staat c.s. onrechtmatig hebben gehandeld jegens [eiser] . Vast staat dat de betrokken officier van justitie aan [eiser] heeft toegezegd dat niet tot inbeslagname zou worden overgegaan totdat het oordeel van de strafrechter in eerste aanleg zou zijn geveld. Die toezegging is niet nagekomen. Voor zover de Staat c.s. zich beroepen op bijzondere omstandigheden, die aanleiding zouden zijn geweest voor de inbeslagname, heeft te gelden dat zij onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat daarvan sprake was. Het enkele feit dat een buurman tegen agenten heeft gezegd dat sprake was van overlast, is hiertoe onvoldoende, temeer daar dit naar eigen zeggen van de Staat c.s. pas gezegd is toen de ontruiming al gaande was. Niet is gesteld of gebleken dat overlastmeldingen de aanleiding zijn geweest voor de inbeslagname. Bovendien had het in de gegeven omstandigheden op de weg van de Staat c.s. gelegen om, als al sprake zou zijn geweest van bijzondere omstandigheden, daarover eerst met [eiser] in overleg te treden, alvorens tot inbeslagneming over te gaan. De officier van justitie heeft zijn toezegging immers gedaan om een kort geding te voorkomen, dat [eiser] wilde aanspannen om een verbod te krijgen op inbeslagneming van zijn hennepplanten en kweekbenodigdheden. Door niettemin zonder enige kennisgeving over te gaan tot inbeslagneming heeft de Staat c.s. [eiser] de mogelijkheid ontnomen alsnog vooraf het oordeel van de rechter te vragen. Dat de Staat c.s. en meer in het bijzonder de betrokken officier van justitie zich nog altijd op het standpunt stellen dat het handelen van [eiser] strafbaar is, maakt het voorgaande niet anders. Of dit standpunt juist is, zal in de door de betrokken officier van justitie aan te brengen strafzaak aan de orde kunnen worden gesteld. De vraag of toepassing van de zogenoemde Moorlag-jurisprudentie in casu moet leiden tot rechtvaardiging van op grond van de Opiumwet in beginsel strafbare handelingen, waarover partijen van mening verschillen, is in het kader van dit kort geding dan ook niet aan de orde. De onrechtmatigheid van de inbeslagname vloeit voort uit het feit dat daarmee in strijd werd gehandeld met de toezegging van de officier van justitie.
4.3.
Voorshands wordt dan ook aannemelijk geacht dat de Staat c.s. verplicht zijn aan [eiser] de schade te vergoeden die hij door de inbeslagname heeft geleden. De Staat c.s. hebben niet betwist dat als schade moet worden beschouwd de uitgaven die [eiser] thans moet doen om in zijn medische behoefte te voorzien. Partijen verschillen echter van mening over de hoogte van het daarmee gemoeide bedrag. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een medische noodzaak bij [eiser] voor het gebruik van 5 gram medicinale cannabis per dag. De Staat c.s. betwisten echter wel de stelling van [eiser] dat de prijs per gram cannabis die hij nodig heeft € 15,00 bedraagt. De Staat c.s. wijzen er in dit verband op dat de prijs van medicinale cannabis die in de apotheek te koop is veel minder bedraagt dan € 15,00 per gram. Ook kost cannabis in de coffeeshop volgens de Staat c.s. (veel) minder dan € 15,00 per gram. Volgens de Staat c.s. zou de schade van [eiser] in elk geval met het reeds overgemaakte bedrag van € 3.000,00 moeten zijn vergoed.
4.4.
De voorzieningenrechter constateert dat niet zonder meer valt vast te stellen dat de door [eiser] gestelde prijzen voor coffeeshopcannabis overeenkomen met wat hij daadwerkelijk zal moeten betalen voor de cannabis die voor hem medisch gezien noodzakelijk is. Wel heeft [eiser] naar het oordeel van de voorzieningenrechter met de door hem in het geding gebrachte medische verklaringen (zie onder 2.5 en 2.6 van dit vonnis) voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat hij de verschillende typen van in de apotheek verkrijgbare medicinale cannabis heeft geprobeerd en dat die bij hem niet effectief zijn gebleken. De prijs daarvan kan dus bij de schadebepaling niet tot uitgangspunt dienen. Ook acht de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk dat [eiser] niet elke soort coffeeshopcannabis kan gebruiken. Bepalend dient te zijn de prijs van de soort en de kwaliteit die [eiser] zelf kweekte. De voorzieningenrechter acht de gestelde prijs van € 15 per gram benodigde cannabis in dit licht voorshands voldoende aannemelijk.
4.5.
Daarnaast komt voor vergoeding in aanmerking de waarde van de vernietigde kweekbenodigdheden. De door [eiser] genoemde waarde daarvan is door de Staat niet voldoende gemotiveerd betwist. De voorzieningenrechter zal [eiser] dus volgen in de door hem aangevoerde bedragen.
4.6.
De stelling van [eiser] dat hij niet over de financiële middelen beschikt om te voorzien in zijn spoedeisende behoefte aan medicinale cannabis is door de Staat c.s. onvoldoende betwist Gezien de medische noodzaak is het spoedeisend belang van [eiser] bij zijn vordering daarmee eveneens voldoende aangetoond. Door de Staat c.s. is nog gewezen op het restitutierisico indien uiteindelijk geen of een lagere schadevergoeding verschuldigd zal blijken te zijn. De voorzieningenrechter neemt tot uitgangspunt dat een voorschot alleen wordt toegekend indien redelijkerwijs te verwachten valt dat de bodemrechter ook tot toekenning van een minimaal gelijk bedrag zal komen. Derhalve moet het restitutierisico beperkt worden geacht en voor het overige voor lief worden genomen in het licht van de wederzijdse belangen.
4.7.
Wel bestaat aanleiding om bij het toe te wijzen bedrag rekening te houden met de stelling van de zijde van de Staat c.s. dat een bedrag van € 3.000,00 is overgemaakt, hetgeen door [eiser] niet is betwist. Evenmin heeft [eiser] betwist dat hij de beschikking kan krijgen over drie in beslag genomen potten met in totaal 57,01 gram aan henneptoppen, waarmee hij gedurende elf dagen in zijn cannabisbehoefte moet kunnen voorzien. Dit heeft tot gevolg dat de voorzieningenrechter een bedrag van € 8.175,00 (€ 12.000,00 -/- € 3.000,00 -/- € 825,00) toewijsbaar acht.
4.8.
De Staat c.s. zullen als de – grotendeels – in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
– € 94,19 aan explootkosten,
– € 876,00 aan griffierecht en

€ 816,00aan salaris advocaat
€ 1.786,19

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt de Staat c.s. tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 8.715,00 (achtduizend zevenhonderdvijftien euro), door dit bedrag over te maken naar rekeningnummer NL86ABNA 0547947259, ten name van de Stichting Derdengelden mr. B.G.M.C. Peters,
5.2.
veroordeelt de Staat c.s. in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.786,19,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.P. Schoonbrood - Wessels, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. J.M. Sodderland, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 september 2015. [1]

Voetnoten

1.type: JMS