ECLI:NL:RBAMS:2015:6580

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 september 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
C/13/591128 / HA ZA 15-675
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentiële vordering inzake renteswapovereenkomst en inzage in bescheiden

In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, hebben eiseressen, beide besloten vennootschappen, een incidentele vordering ingediend tegen Deutsche Bank Nederland N.V. De vordering betreft inzage in bescheiden op grond van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Eiseressen stellen dat zij belang hebben bij inzage in documenten die betrekking hebben op de renteswapovereenkomst die zij met Deutsche Bank zijn aangegaan. De rechtbank heeft op 9 september 2015 vonnis gewezen in het incident, waarbij de vordering van eiseressen is afgewezen. De rechtbank overweegt dat eiseressen onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij zonder de gevraagde bescheiden niet in staat zijn hun stellingen te onderbouwen. Bovendien heeft Deutsche Bank aangegeven dat zij de leningsovereenkomsten zal verstrekken, voor zover deze nog beschikbaar zijn. De rechtbank concludeert dat er op dit moment onvoldoende belang is bij het overleggen van de door eiseressen genoemde bescheiden. Daarnaast wordt opgemerkt dat artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) niet als grondslag kan dienen voor de vordering, aangezien dit artikel enkel van toepassing is op natuurlijke personen. Eiseressen worden als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op EUR 452,00. De zaak zal op 21 oktober 2015 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord in de hoofdzaak.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/591128 / HA ZA 15-675
Vonnis in incident van 9 september 2015
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1],
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 2],
beide gevestigd te [plaats] ,
eiseressen in de hoofdzaak,
eiseressen in het incident,
advocaat mr. D. Beljon te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
DEUTSCHE BANK NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. F.R.H. van der Leeuw te Amsterdam.
Eiseressen zullen hierna gezamenlijk [eiseres 1] en gedaagde zal hierna Deutsche Bank (of de bank) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 juli 2015, tevens houdende de incidentele vordering tot inzage, afgifte of overlegging van bescheiden ex artikel 843a Rv, met producties;
  • de akte overlegging producties van 29 juli 2015;
  • de incidentele conclusie van antwoord in het incident ex artikel 843a Rv.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
[eiseres 1] is een vennootschap waarvan de aandelen indirect, via [eiseres 2] , worden gehouden door [naam 1] en zijn echtgenote [naam 2] , die beide agrarisch ondernemer zijn.
2.2.
[eiseres 1] bankierde sinds 2005 bij ABN Amro Bank N.V. (hierna: ABN Amro). In 2008 had [eiseres 1] aanvullende financiering nodig voor onder meer de aankoop van landerijen.
2.3.
In september 2008 heeft [eiseres 1] van ABN Amro een financiering verkregen die bestond uit een krediet in rekening-courant van EUR 200.000,-- en een 8-jarige Euribor-lening van EUR 800.000,--. Het rekening-courantkrediet werd verstrekt tegen een rentetarief van het gemiddelde 1-maands Euribor-tarief vermeerderd met een opslag van 1,50% per jaar. De 8-jarige Euribor-lening werd verstrekt tegen een rentetarief van het 1-maands Euribor-tarief vermeerderd met een opslag van 0,75% per jaar. Op het moment van aangaan, in september 2008, bedroeg de totale rentevergoeding EUR 5,261% per jaar.
2.4.
Tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen verkreeg ABN Amro onder meer een recht van hypotheek, alsmede hoofdelijke aansprakelijkheid van [naam 1] en [naam 2] .
2.5.
Op 30 september 2008 sloot [eiseres 1] met ABN Amro een renteswapovereenkomst af met een looptijd van 10 jaar. De renteswap hield kort gezegd in dat [eiseres 1] over een hoofdsom van EUR 600.000,-- een vaste rente van 5,2% betaalde en de bank over genoemde hoofdsom de 1-maands Euriborrente betaalde.
2.6.
In 2010 heeft Deutsche Bank een groot aantal klanten van ABN Amro overgenomen, waaronder [eiseres 1] .
2.7.
Op 22 juli 2014 hebben medewerkers van Deutsche Bank gesproken met [naam 1] en [naam 2] . Naar aanleiding daarvan heeft Deutsche Bank per brief van 24 juli 2014 aan [eiseres 1] medegedeeld dat het kredietbeheer voortaan zou plaatsvinden bij de afdeling Risk Management Advisory (RMA), vanwege de in 2012 en 2013 door [eiseres 1] geleden verliezen, het cashflowtekort en de investeringsbehoefte van EUR 200.000,-- waarvoor [eiseres 1] vooralsnog geen middelen beschikbaar had. Deutsche Bank heeft in de brief voorts medegedeeld dat zij, ondanks het volgens haar toegenomen kredietrisico, bereid was vooralsnog de kredietregeling zoals overeengekomen in de geldende kredietovereenkomst van 4 juli 2011 te continueren, op voorwaarde dat de bank voor 15 september 2014 een aantal gegevens zou ontvangen. Op basis van deze nog te ontvangen gegevens zou Deutsche Bank dan opnieuw een standpunt innemen ten aanzien van de kredietverlening alsmede de gevraagde kredietuitbreiding. Deutsche Bank deelde in de brief voorts mee dat [eiseres 1] er rekening mee moest houden dat de marktwaarde van de renteswap op dat moment circa EUR 125.000,-- negatief was.
Ten slotte heeft Deutsche Bank [eiseres 1] in de brief geïnformeerd dat zij de tarifering van de kredietregeling wenste aan te passen. Gedurende de behandeling door RMA zou Deutsche Bank per kwartaal een risicopremie van EUR 2.500,-- in rekening brengen, met ingang van 1 oktober 2014. De renteopslag zou vooralsnog ongewijzigd blijven.
2.8.
Per brief van 30 september 2014 heeft Deutsche Bank aan [eiseres 1] medegedeeld dat zij bereid was algeheel royement te verlenen van de hypothecaire inschrijvingen op voorwaarde dat de onder het rekening-courantkrediet en de verstrekte leningen uitstaande kredieten plus de dan verschuldigde dagrentes werden afgelost, evenals de nog indicatieve ‘unwindwaarde rentederivaten’ ten bedrage van EUR 132.500,00.
2.9.
Per brief van 2 oktober 2014 heeft (de advocaat van) [eiseres 1] aan Deutsche Bank medegedeeld dat het in rekening brengen van een beëindigingsvergoeding in de gegeven omstandigheden in strijd is met de redelijkheid en billijkheid en voorts heeft zij Deutsche Bank aansprakelijk gesteld voor schade als gevolg van wanprestatie en schending zorgplicht en een beroep gedaan op vernietiging van de renteswapovereenkomst wegens dwaling. Ook heeft zij in deze brief Deutsche Bank verzocht om toezending van het volledige cliëntdossier.
2.10.
Per brief van 16 oktober 2014 heeft Deutsche Bank geantwoord dat zij per brief van 24 juli 2014 heeft laten weten dat zij de bestaande kredietregeling wel wilde continueren ondanks het toegenomen kredietrisico als gevolg van de door [eiseres 1] geleden verliezen. Volgens Deutsche Bank heeft [eiseres 1] zelf het initiatief genomen tot algehele aflossing van haar kredietfaciliteiten bij Deutsche Bank. Tenslotte heeft Deutsche Bank in de brief opgemerkt dat [eiseres 1] in bezit moet zijn van alle financieringsovereenkomsten, renteswapovereenkomsten en correspondentie tussen haar en Deutsche Bank en dat zij indien er documenten ontbreken, graag verneemt welke dat zijn. Deutsche Bank heeft betwist gehouden te zijn tot het verstrekken van interne notities.

3.De vordering en het verweer in het incident

3.1.
[eiseres 1] vordert – kort weergegeven – veroordeling van Deutsche Bank tot het binnen vier weken na betekening van dit vonnis verlenen van inzage c.q. afschrift of uittreksel aan [eiseres 1] van de in paragraaf 31 en volgende van de dagvaarding genoemde bescheiden.
3.2.
[eiseres 1] stelt dat de gevraagde bescheiden zien op het afsluiten van de renteswap en de daaraan voorafgaande communicatie. Ter onderbouwing van de gronden van haar vordering en van de hoogte van haar schade heeft zij belang bij afgifte dan wel inzage. [eiseres 1] stelt dat hiermee de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de advisering van de bank kunnen worden vastgesteld en dat zij aan de hand daarvan zal kunnen onderbouwen dat de bank haar verkeerd heeft geadviseerd en bovendien onvoldoende heeft geïnformeerd over de renteswap die [eiseres 1] met de bank is aangegaan. Voorts stelt zij recht te hebben op inzage op grond van artikel 35 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp).
3.3.
Deutsche Bank voert gemotiveerd verweer. Zij heeft toegezegd dat de leningsovereenkomsten zullen worden verstrekt voorzover Deutsche Bank deze nog te harer beschikking heeft. Voor het overige acht zij de vordering onvoldoende bepaald en bovendien is volgens de bank niet gesteld hoe de gevraagde informatie kan bijdragen aan bewijs ten aanzien van door [eiseres 1] in de hoofdzaak te bewijzen feiten of rechten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in de hoofdzaak

4.1.
[eiseres 1] stelt in de hoofdzaak – kort weergegeven – dat Deutsche Bank haar op enig moment te kennen heeft gegeven dat zij afscheid van haar als cliënt wenste te nemen. Voorts heeft de bank [eiseres 1] , die tot dan toe nooit in gebreke was geweest met betaling van de verschuldigde rente, medegedeeld dat met ingang van 1 oktober 2014 een risicopremie van EUR 2.500,-- in rekening zou worden gebracht. Hierdoor heeft Deutsche Bank [eiseres 1] genoodzaakt om haar financiering bij een andere bank onder te brengen. Toen [eiseres 1] vervolgens overging naar Rabobank, heeft Deutsche Bank haar een beëindigingsvergoeding voor de renteswap in rekening gebracht, hetgeen onder die omstandigheden niet toelaatbaar was. Daarnaast heeft Deutsche Bank (althans haar rechtsvoorganger ABN Amro), de zorgplicht jegens haar geschonden nu de renteswap voor [eiseres 1] geen passend product was en [eiseres 1] niet goed over de kenmerken en risico’s ervan is geïnformeerd. [eiseres 1] beroept zich in dit verband ook op dwaling en bedrog.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Voor de toewijsbaarheid van een vordering op grond van artikel 843a Rv moet aan de volgende cumulatieve voorwaarden zijn voldaan: (i) de eiser dient een rechtmatig belang te hebben en (ii) het moet gaan om bepaalde bescheiden (iii) aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij zijn. Bovendien (iv) dient de wederpartij over de bescheiden te kunnen beschikken.
5.2.
Nu [eiseres 1] aan haar vorderingen onder meer ten grondslag legt dat zij door de bank onvoldoende is geïnformeerd over de kenmerken en risico’s van de renteswapovereenkomst, ligt het voor de hand dat Deutsche Bank in haar verweer zal trachten aan te tonen dat zij wel aan haar zorgplicht (onderzoeks- en informatieverplichtingen) jegens [eiseres 1] heeft voldaan en dat zij dit verweer van bewijsstukken zal voorzien. Het debat is op dit punt immers nog niet gevoerd. Voorts geldt dat [eiseres 1] onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij thans zonder de door haar opgesomde bescheiden onvoldoende in staat is haar stellingen te onderbouwen dat de bank haar verkeerd heeft geadviseerd, onvoldoende heeft geïnformeerd en dat zij gezien de omstandigheden in redelijkheid niet de beëindigingsvergoeding in rekening had mogen brengen. Daarbij komt nog dat [eiseres 1] onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt welke stukken zij ter onderbouwing hiervan nodig heeft en waarom. Daarnaast geldt dat de bank heeft toegezegd dat zij de met [eiseres 1] afgesloten leningsovereenkomsten, voorzover zij daar nog over beschikt, over zal leggen. De rechtbank gaat ervan uit dat de bank dit, zoals gebruikelijk, bij antwoord zal doen. Dit betekent dat de rechtbank op dit moment van de procedure met het oog op een behoorlijke rechtsbedeling onvoldoende belang ziet bij het overleggen van de door [eiseres 1] genoemde bescheiden op grond van artikel 843a Rv. Afhankelijk van het partijdebat zal de rechtbank in de hoofdzaak beoordelen of overlegging van nadere stukken in een later stadium alsnog is geboden.
5.3.
Zoals Deutsche Bank terecht aanvoert, kan artikel 35 Wbp in de onderhavige procedure niet als grondslag dienen, reeds omdat een verzoek tot inzage op grond van dit artikel bij verzoekschrift moet worden gedaan. Voorts geldt dat slechts natuurlijke personen een beroep op artikel 35 Wbp toekomt.
5.4.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen wordt de incidentele vordering van [eiseres 1] afgewezen.
5.5.
[eiseres 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst het gevorderde af,
6.2.
veroordeelt [eiseres 1] in de kosten van het incident, aan de zijde van de bank tot op heden begroot op EUR 452,00,
6.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.4.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
21 oktober 2015voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, bijgestaan door mr. S.E. Vlaanderen-Schüttenhelm, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2015.

Voetnoten

1.type: SV