Beoordeling
7. De kantonrechter zal in het onderhavige geschil ervan uitgaan dat [naam 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Gemeente Amsterdam. Voor zover gedaagden dat betwisten, is die betwisting – met name gelet op het verhandelde ter comparitie, waar [naam 1] aanwezig was – onvoldoende onderbouwd.
8. Voor zover gedaagden zich nog beroepen op eigen schuld van Gemeente Amsterdam bij de fractuurfraude zelf, verwerpt de kantonrechter dat betoog. De schade is het gevolg van fraude. De fraude heeft kunnen gebeuren doordat de desbetreffende medewerker het protocol voor wijzigingen van rekeningnummers niet heeft gevolgd. Zonder die omstandigheid was de schade niet geleden en die omstandigheid kan aan Gemeente Amsterdam worden toegerekend. Echter gelet op de uiteenlopende ernst van de fouten, namelijk het door [naam 1] opzettelijk meewerken aan facturenfraude enerzijds en het niet naleven van het protocol voor de wijziging van rekeningnummers door een medewerker van Gemeente Amsterdam anderzijds, blijft op grond van artikel 6:101 lid 1 BW de vergoedingsplicht geheel in stand. Het meewerken aan het opzettelijke benadelen van Gemeente Amsterdam weegt immers wat betreft ernst en verwijtbaarheid veel zwaarder dan nalatigheid bij het wijzigen van een rekeningnummer.
9. Niet gebleken is dat [gedaagde 1], [gedaagde 3] en [gedaagde 2] weet hebben gehad van het plan voor de factuurfraude zelf. Zij zijn pas achteraf, toen het geld door [naam 1] zou worden ontvangen, betrokken geraakt. Vast staat wel dat zij daaraan hebben meegewerkt door hun bankrekening ter beschikking te stellen en zo mogelijk te maken dat [naam 1] over het geld in contant kon beschikken. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde 1], [gedaagde 3] en [gedaagde 2] hierdoor Gemeente Amsterdam, als schuldeiser van [naam 1], hebben benadeeld.
10. Voor zover het beroep van gedaagden op eigen schuld van Gemeente Amsterdam ook ziet op deze benadeling, verwerpt de kantonrechter dat betoog. Bij het overmaken van de bedragen door [naam 1] aan gedaagden, speelden geen omstandigheden die nog aan Gemeente Amsterdam kunnen worden toegerekend.
11. [gedaagde 1] wist dat [naam 1] een bedrag aan “weggemoffeld” geld ontvangen had en hij had kunnen zien of weten dat het bedrag afkomstig was van Gemeente Amsterdam. Hij wist of moet hebben begrepen dat het bedrag van € 186.607,37 niet voor [naam 1] bedoeld was en daarom door [naam 1] aan Gemeente Amsterdam zou moeten worden terugbetaald. Dat [gedaagde 1] desondanks tegen betaling zijn bankrekening ter beschikking heeft gesteld en het geld voor [naam 1] heeft gepind, is onrechtmatig jegens Gemeente Amsterdam en kan aan [gedaagde 1] worden toegerekend. Hij is daarom – samen met [naam 1] – aansprakelijk voor de schade van Gemeente Amsterdam die het gevolg de onrechtmatige daad van [gedaagde 1]. De door [gedaagde 1] geschonden norm strekt immers tot bescherming tegen de schade zoals Gemeente Amsterdam die heeft geleden.
[gedaagde 3] en [gedaagde 2]
12. M. [naam 1] en [gedaagde 2] voeren aan dat zij niets wisten van van het door [naam 1] ontvangen bedrag en dat zij ook geen betaling hebben ontvangen voor hun medewerking. Zij voeren aan dat zij het verhaal van [naam 1] – dat hij contant geld nodig had voor de aanschaf van een camper – hebben geloofd. Gemeente Amsterdam twijfelt of [naam 1] en [gedaagde 2] het verhaal van [naam 1] daadwerkelijk hebben geloofd en voert aan dat [gedaagde 3] en [gedaagde 2] in ieder geval verwijtbaar dom hebben gehandeld. De kantonrechter laat in het midden of [gedaagde 3] en [gedaagde 2] wisten dat zij meewerkten aan het benadelen van schuldeisers van [naam 1], omdat de kantonrechter van oordeel is dat zij dat in ieder geval behoorden te weten.. Het mag juist zijn dat een daglimiet voor opnames met een pinpas geldt, maar het is niet zo dat opname uit een pinautomaat de enige wijze is waarop contant geld opgenomen kan worden van een rekening met voldoende saldo. Daarvoor dient men zich, zoals algemeen bekend is, te wenden tot de bank. Ook is het alleen contant kunnen betalen op een veiling in de huidige tijd vreemd te noemen. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 3] of [gedaagde 2] dit onder de aandacht van [naam 1] hebben gebracht, dan wel hem hierover vragen hebben gesteld. Het verzoek van [naam 1] om mee te werken aan het overmaken en pinnen van geld had [gedaagde 3] en [gedaagde 2] dan ook moeten bevreemden. Dat [naam 1] de broer van [gedaagde 3] de oom van een neef van [gedaagde 2] is en dat [gedaagde 3] en [gedaagde 2] [naam 1] al (vrijwel) hun hele leven kennen, doet aan het voorgaande niet af. Zij hadden moeten beseffen dat zij meewerkten, althans riskeerden mee te werken aan het “wegmaken” van giraal geld en dat daardoor schuldeisers van [naam 1] benadeeld zouden worden. Dat zij niet op de hoogte waren van de vordering van Gemeente Amsterdam op [naam 1] (uit hoofde van onrechtmatige daad of onverschuldigde betaling) maakt dat in de gegeven omstandigheden niet anders. Ook [gedaagde 3] en [gedaagde 2] hebben door schuldeisers van [naam 1] te benadelen jegens Gemeente Amsterdam onrechtmatig gehandeld en dat kan hen worden toegerekend. Zij zijn daarom – samen met [naam 1] – ieder aansprakelijk voor de schade van Gemeente Amsterdam die het gevolg de onrechtmatige daad van [gedaagde 3], respectievelijk [gedaagde 2]. De door hen geschonden norm strekt tot bescherming tegen de schade zoals door Gemeente Amsterdam die heeft geleden.
13. Tussen partijen is in geschil wat de hoogte van de schade is. Niet in geschil is dat een bedrag van € 186.607,37 door Gemeente Amsterdam ten onrechte is overgemaakt naar de bankrekening van [naam 1]. Gedaagden zijn daarbij echter niet rechtstreeks betrokken geweest en daarom niet (hoofdelijk) aansprakelijk voor dat bedrag. De door hen gepleegde onrechtmatige daden zien op het benadelen van Gemeente Amsterdam als schuldeiser, zodat de hoogte van de schade ook daarop gebaseerd moet zijn.
14. Dat bedragen zouden zijn terugbetaald aan [naam 1], maakt de schade voor Gemeente Amsterdam niet minder: deze bedragen zijn door [naam 1] immers afgedragen aan (een) derde(n), zodat op dit punt Gemeente Amsterdam daadwerkelijk benadeeld is in haar verhaalsmogelijkheden. Anders ligt het wat betreft de bedragen die door de bank, althans door partijen, zijn overgemaakt naar rekeningnummer [rekeningnummer 3]. Onduidelijk is of van die bedragen Gemeente Amsterdam rechthebbende is. Ook de status van het door politie onder [gedaagde 1] in beslag genomen bedrag is onduidelijk.
15. De kantonrechter overweegt als volgt. Het verweer dat een gedeelte van de schade reeds vergoed is, is een bevrijdend verweer. Het zijn daarom gedaagden die moeten stellen – en bij voldoende betwisting moeten bewijzen – dat Gemeente Amsterdam al een gedeelte van het geld heeft teruggekregen. Omdat het echter Gemeente Amsterdam is die over de gegevens beschikt welke bedragen reeds zijn ontvangen, is de kantonrechter van oordeel dat Gemeente Amsterdam zich daarover moet uitlaten. Gemeente Amsterdam wordt in de gelegenheid gesteld een overzicht – zoveel mogelijk voorzien van onderbouwende stukken – in het geding te brengen van de bedragen die in verband met de onderhavige vorderingen al door Gemeente Amsterdam al ontvangen zijn of – als dat aan de orde is – door een bank voor Gemeente Amsterdam gehouden worden.
16. Gedaagden zullen in de gelegenheid worden gesteld om een antwoordakte te nemen.
17. Voorts betwisten gedaagden dat Gemeente Amsterdam buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt. Op basis van de overgelegde stukken blijkt dat er in ieder geval sprake is geweest van (deels) aangetekende sommatiebrieven. In dat licht bezien acht de rechtbank de betwisting van de buitengerechtelijke kosten onvoldoende onderbouwd. Hoewel het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet van toepassing is op de toe te wijzen vorderingen uit onrechtmatige daad, ziet de rechtbank wel aanleiding om voor de begroting van de redelijke kosten aan te sluiten bij de in dat besluit gehanteerde staffel. De uiteindelijke kosten zullen worden begroot op basis van het toe te wijzen bedrag.
18. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.