ECLI:NL:RBAMS:2015:656

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
HA ZA 14-666
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civiele vordering van de Gemeente Amsterdam wegens facturenfraude

In deze civiele zaak heeft de Gemeente Amsterdam een vordering ingesteld tegen een betrokkene die zijn rekening heeft laten gebruiken voor facturenfraude. De fraude vond plaats eind 2013, toen de Gemeente Amsterdam een factuur ontving van het Afval Energiebedrijf (AEB) voor een bedrag van € 186.607,37. De factuur bevatte een gewijzigd rekeningnummer, dat niet was geverifieerd door de betrokken medewerker van de Gemeente. De Gemeente heeft het bedrag overgemaakt naar het rekeningnummer van de betrokkene, die vervolgens een deel van het bedrag heeft opgenomen en doorgestort naar anderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de betrokkene onrechtmatig heeft gehandeld door zijn rekeningnummer ter beschikking te stellen voor deze fraude. De rechtbank verwierp het verweer van de betrokkene dat de Gemeente eigen schuld had aan de schade, en oordeelde dat de betrokkene de schade van de Gemeente moet vergoeden. De Gemeente werd opgedragen om meer informatie te verstrekken over het exacte bedrag dat nog ontbreekt, aangezien dit nog niet duidelijk was. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling, waarbij de Gemeente in de gelegenheid werd gesteld om een overzicht van de ontvangen bedragen in te dienen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/568246 / HA ZA 14-666
Vonnis van 18 februari 2015
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM (BESTUURSCOMMISSIE OOST),
zetelend te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. drs. I.M.C.A. Reinders Folmer,
tegen
[naam gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. drs. G.L. de Gier.
Partijen zullen hierna Gemeente Amsterdam en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 juni 2014,
- de akte overlegging producties van Gemeente Amsterdam, met producties,
- de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 1 oktober 2014, waarin een comparitie van partijen is gelast,
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 januari 2015, met de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op of omstreeks 2 december 2013 ontving Gemeente Amsterdam een factuur ten bedrage van € 186.607,37 van het Afval Energiebedrijf van de Gemeente Amsterdam (hierna: AEB). Op de factuur zoals die door Gemeente Amsterdam is ontvangen stond als rekeningnummer vermeld IBAN: [rekeningnummer 1].
2.2.
Op de factuur zoals die in behandeling is genomen door Gemeente Amsterdam stond als rekeningnummer vermeld IBAN: [rekeningnummer 2].
2.3.
Op basis van het protocol van Gemeente Amsterdam had de betrokken medewerker op basis van de omstandigheid dat als rekeningnummer van AEB een ander rekeningnummer stond dan bekend was bij Gemeente Amsterdam, het gewijzigde rekeningnummer bij AEB moeten verifiëren. Dat is niet gebeurd.
2.4.
Op 10 januari 2014 heeft Gemeente Amsterdam een bedrag van € 186.607,37 overgemaakt op het onder 2.2 genoemde bankrekeningnummer, de bankrekening van [gedaagde]. [gedaagde] heeft van dit bedrag een deel opgenomen en deel doorgestort naar rekeningen op naam van anderen.
2.5.
De betrokken banken is terzake ongebruikelijk betalingsverkeer opgevallen. Door de banken zijn vervolgens bedragen “bevroren” of op tussenrekeningen geplaatst. Gemeente Amsterdam heeft ten laste van [gedaagde] conservatoir beslag gelegd.

3.Het geschil

3.1.
Gemeente Amsterdam vordert – samengevat – bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 186.607,37, vermeerderd met rente en kosten.
3.1.1.
Na eiswijziging vordert Gemeente Amsterdam tevens een verklaring voor recht dat [gedaagde] onrechmatig heeft gehandeld jegens Gemeente Amsterdam en de daardoor geleden schade dient te vergoeden en een verklaring voor recht dat [gedaagde] hoofdelijk met de gedaagden in de kantonzaak met zaak- en rolnummer 3200648 CV EXPL 14-18396 dan wel subsidiair afzonderlijk aansprakelijk is voor de geleden schade.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter gelegenheid van de comparitie heeft [gedaagde] het verweer dat hij niet betrokken was bij de wijziging van het rekeningnummer laten varen. Weliswaar voert hij aan dat hij niet degene is die het rekeningnummer heeft gewijzigd, maar hij was wel op de hoogte van het feit dat op een factuur een rekeningnummer zou worden gewijzigd in zijn bankrekeningnummer en hij heeft ook bedragen die door hem en anderen zijn opgenomen contant afgedragen aan één of meer anderen die bij deze fraude betrokken waren.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens Gemeente Amsterdam door zijn rekeningnummer hiervoor ter beschikking te stellen.
4.3.
Het verweer van [gedaagde] dat Gemeente Amsterdam eigen schuld zou hebben aan de schade, verwerpt de rechtbank. De schade is het gevolg van fraude. De fraude heeft kunnen gebeuren doordat de desbetreffende medewerker het protocol voor wijzigingen van rekeningnummers niet heeft gevolgd. Zonder die omstandigheid was de schade niet geleden en die omstandigheid kan aan Gemeente Amsterdam worden toegerekend. Echter gelet op de uiteenlopende ernst van de fouten, namelijk het opzettelijk meewerken aan facturenfraude enerzijds en het niet naleven van het protocol voor de wijziging van rekeningnummers anderzijds, blijft op grond van artikel 6:101 lid 1 BW de vergoedingsplicht van [gedaagde] geheel in stand. Het meewerken aan het opzettelijk benadelen van Gemeente Amsterdam weegt wat betreft ernst en verwijtbaarheid immers veel zwaarder dan nalatigheid bij het wijzigen van een rekeningnummer.
4.4.
[gedaagde] is derhalve gehouden de door Gemeente Amsterdam geleden schade te vergoeden.
4.5.
Over de hoogte van het ten onrechte overgemaakte bedrag is tussen partijen geen geschil. Dat bedrag van € 186.607,37 is de door Gemeente Amsterdam geleden schade, die [gedaagde] (in beginsel) moet vergoeden. [gedaagde] voert aan dat de totale schade van Gemeente Amsterdam lager is zoals, volgens hem, onder meer blijkt uit een brief van de burgermeester van Gemeente Amsterdam aan de gemeenteraad. Daarbij speelt het volgende: Er zijn bedragen getroffen door in opdracht van Gemeente Amsterdam gelegde beslagen, door de betrokken banken zijn bedragen bevroren en op (een) tussenrekening(en) gestort en door een aantal betrokkenen zijn bedragen reeds aan Gemeente Amsterdam terugbetaald.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt. Het verweer dat een gedeelte van de schade reeds vergoed is, door [gedaagde] of door derden, is een bevrijdend verweer. Het is daarom [gedaagde] die moet stellen – en bij voldoende betwisting moet bewijzen – dat Gemeente Amsterdam al een gedeelte van het geld heeft teruggekregen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de bedragen die reeds aan Gemeente Amsterdam zijn terugbetaald een vergoeding zijn van haar schade. Daarom kan niet (ook) [gedaagde] worden veroordeeld tot de betaling van die bedragen aan Gemeente Amsterdam. De bedragen die zijn getroffen door conservatoire beslagen, bevroren of die op niet op naam van Gemeente Amsterdam staande tussenrekeningen staan, behoren niet tot het vermogen van Gemeente Amsterdam en hoeven daarom niet in mindering te worden gebracht op de door Gemeente Amsterdam gevorderde schadevergoeding. Na een eventuele veroordeling kan Gemeente Amsterdam zich mogelijk op die bedragen verhalen.
4.7.
Omdat het echter Gemeente Amsterdam is die over de gegevens beschikt over welke bedragen reeds zijn ontvangen, is de rechtbank van oordeel dat Gemeente Amsterdam zich daarover moet uitlaten. Gemeente Amsterdam wordt in de gelegenheid gesteld een overzicht – zoveel mogelijk voorzien van onderbouwende stukken – in het geding te brengen van de bedragen die in verband met de onderhavige betaling van € 186.607,37 aan [gedaagde] door Gemeente Amsterdam al ontvangen zijn of – als dat aan de orde is – door een bank voor Gemeente Amsterdam gehouden worden.
4.8.
[gedaagde] zal in de gelegenheid worden gesteld om een antwoordakte te nemen.
4.9.
Voorts betwist [gedaagde] de hoogte van de gemaakte buitengerechtelijke kosten. Op basis van de overgelegde stukken blijkt dat er in ieder geval sprake is geweest van een aangetekende aanmaningsbrief, die ook betekend is. In dat licht bezien, acht de rechtbank de betwisting van de buitengerechtelijke kosten onvoldoende onderbouwd. Hoewel het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten niet van toepassing is op de onderhavige vordering uit onrechtmatige daad, ziet de rechtbank wel aanleiding om voor de begroting van de redelijke kosten aan te sluiten bij de in dat besluit gehanteerde staffel. De uiteindelijke toewijsbare kosten zullen begroot worden op basis van het toewijsbare bedrag.
4.10.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
18 maart 2015voor het nemen van een akte door Gemeente Amsterdam over hetgeen is vermeld onder rechtsoverweging 4.7, waarna [gedaagde] op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Kloosterhuis, rechter, bijgestaan door mr. E.J. van Veelen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2015. [1]

Voetnoten

1.type: EJvV