4.3Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden uitgegaan van het voordeel dat de betrokkene in de concrete omstandigheden van het geval daadwerkelijk heeft behaald. Kan dit voordeel niet aanstonds worden vastgesteld dan dient de rechter op basis van alle hem bekende omstandigheden van het geval, zoals de rol die de onderscheiden daders hebben gespeeld en het aantreffen van het voordeel bij één of meer van hen, te bepalen welk deel van het totale voordeel aan elk van hen moet worden toegerekend. Indien de omstandigheden van het geval onvoldoende aanknopingspunten bieden voor een andere toerekening, kan dit ertoe leiden dat het voordeel pondspondsgewijs wordt toegerekend.
Alleen indien wederrechtelijk verkregen voordeel als ‘gemeenschappelijk voordeel’ kan worden aangemerkt waarover ieder van de mededaders kan beschikken of heeft kunnen beschikken, tast oplegging van een hoofdelijke betalingsverplichting het karakter van de ontnemingsmaatregel niet aan.(ECLI:NL:HR:2015:881). De rechtbank zal bij de beoordeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgaan van het vonnis van 27 december 2012. Hieruit volgt dat met de gestolen bankpassen meermalen is gepind bij winkels die luxegoederen verkopen, in het bijzonder kledingwinkels. De rechtbank heeft in haar vonnis op basis van camerabeelden en peillocaties verbanden gelegd tussen een deel van deze pintransacties en de veroordeelden. Uit het vonnis volgt ook dat een groot aantal luxegoederen, in het bijzonder kledingartikelen, of aankoopbonnen daarvan is aangetroffen bij veroordeelde. Bovendien zijn in zijn telefoon foto’s aangetroffen waarop hij met dergelijke goederen staat afgebeeld. De rechtbank heeft in haar vonnis eveneens verbanden gelegd tussen een deel van de pintransacties enerzijds en de aangetroffen goederen en aankoopbonnen bij veroordeelde anderzijds. De rechtbank heeft de drie veroordeelden overigens niet alleen verantwoordelijk gehouden voor bovenbedoelde pintransacties, maar ook voor de overige pintransacties, omdat die zijn verricht vlak voor of na de transacties waarvoor wel bewijzen van betrokkenheid van de veroordeelden zijn.
Geen van de veroordeelden heeft een verklaring afgelegd over de verdeling van de opbrengsten uit bovenbedoelde misdrijven. Over de rol van de deelnemers merkt het gerechtshof op dat de rol van veroordeelde groter was dan die van de medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] . Deze omstandigheid is echter onvoldoende concreet om daar een verdeling op te baseren. Gelet op het feit dat bij twee van de veroordeelden luxegoederen zijn aangetroffen, waarvan het aannemelijk is dat deze kunnen worden aangemerkt als voordeel van deze misdrijven en niet als gemeenschappelijk voordeel, bestaat er echter toch een aanknopingspunt om te komen tot een verdeling die afwijkt van een volledig pondspondsgewijze verdeling. De rechtbank zal de aangetroffen luxegoederen rekenen tot het voordeel van de veroordeelde bij wie deze goederen zijn aangetroffen.
Uit het vonnis blijkt dat bij veroordeelde de volgende goederen met een totale waarde van € 19.330,85 zijn aangetroffen.
A) Horloge merk Audemars Piquet, verkregen bij de firma [naam 1] te Antwerpen.
Aankoopbedrag € 13.750,-.
C) Petten met Obey en t-shirt merk Matrix, verkregen bij de firma [naam 2] te Amsterdam. Aankoopbedrag: € 91,85.
F) Winterjas en t-shirt merk Dsquared en PRPS, verkregen bij de firma [naam 3]
te Amsterdam. Aankoopbedrag: € 1.907,-.
G) Drie riemen, een sjaal en een paar sneakers merk Gucci , verkregen bij de firma
[naam 4] te Amsterdam. Aankoopbedrag € 1.190,-.
H) Riem en Buckie merk [naam 5] , verkregen bij dc firma [naam 5] te Amsterdam.
Aankoopbedrag: € 743,-.
C) Jas met bontkraag merk Dsquared, verkregen bij de firma [naam 3] te Amsterdam. Aankoopbedrag € 1.649,-.
Uit het vonnis blijkt dat bij de medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] een aangeschafte mobiele telefoon van het merk Blackberry Bold ter waarde van € 599,99 is aangetroffen. Dat deze telefoon aan hem kan worden toegerekend, blijkt uit het feit dat deze telefoon op de dag van de aankoop uitpeilt nabij de woning van [medeveroordeelde 1] en in gebruik wordt genomen door een nummer dat aan hem wordt gekoppeld.
Van het overige bedrag, te weten € 20.149,45, is de rechtbank van oordeel dat aan de hand van het dossier en/of het verhandelde ter terechtzitting geen indicatie is vast te stellen voor de verdeling van de opbrengst. Ten aanzien van dit bedrag dient derhalve een pondspondsgewijze verdeling plaats te vinden over de drie veroordeelden.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt voor veroordeelde op basis van het vorenstaande:
(€ 20.149,45 / 3) + € 19.330,85 = € 26.047,34
Veroordeelde heeft uit de baten van voornoemde strafbare feiten voordeel verkregen, dat de rechtbank gelet op het voorgaande vaststelt op
€ 26.047,34.
De raadsman heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan om een schriftelijke conclusiewisseling te gelasten als de rechtbank het verdelingsvoorstel van de officier van justitie ter zitting zou willen volgen. De rechtbank stelt vast dat de voorwaarde, waaronder dit verzoek is gedaan, is vervuld en dat het voorwaardelijke verzoek van de raadsman aan het noodzaakscriterium moet worden getoetst, aangezien dit eerst op de zitting is gedaan. De rechtbank is van oordeel dat de noodzaak tot een schriftelijke conclusiewisseling ontbreekt. De raadsman stelt zich op het standpunt dat hij voorafgaand aan de zitting geen kennis heeft kunnen nemen van de ingediende conclusie van antwoord van de raadsman van de medeveroordeelde [medeveroordeelde 1] , op grond waarvan de officier van justitie haar standpunt heeft gewijzigd. Het vonnis van de rechtbank van 27 december 2012 in de strafzaak van veroordeelde verschaft echter op dit punt dezelfde informatie als voornoemde conclusie van antwoord en daarvan heeft de raadsman wel kennis kunnen nemen. De rechtbank wijst het voorwaardelijke verzoek af.